De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1895 19 mei pagina 5

19 mei 1895 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

No. 934 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Had Napoleon niet den veldtocht gemaakt naar Egypte, en de rest, dan was Madame Sans-Oêne nauwlyks meer dan dertigmaal opgevoerd. Had echter Sardou dit drama niet geschreven, de doode keizer zon niet in het einde dezer eeuw een Parijsche beroemdheid zijn geworden als Yvette Guilbert. Zoo helpt de een den ander in de wereldhistorie. Het publiek blijft nu onvermoeid naar Napoleon verlangen en onvermoeid schilde ren de artisten Napoleon. Zy zullen het vermoe delijk nog langer uithouden dan het publiek. Natuurlijk is er groote concurrentie bij een zoo dankbaar onderwerp. Daarom zijn de schilders genoodzaakt ijverig de levensgeschiedenis van den grooten man te bestudeeren, om groote mo menten te vinden, waarvan zij kunnen veronder stellen, dat even ijverige collega's nog niet hebben vernomen. Zoo heeft een van hen uitgevonden, dat Napoleon ook in Lithauen is geweest. Wie weet wat van Lithauen ? Dat bestaat bijna in het geheel niet. Hy schilderde dus ferm een Napo leon in Lithauen, met veel sneeuw en groene dragonders. Maar niet ieder heeft zich zoover gewaagd. Vandaar doublures in den Salon. Meer dan eens wint Napoleon er den slag bij de pyramiden; ook staat h\j tweemaal op den ondergesneeuwden Sint-Bernhardt, en imponeert twee maal de Alpen, die zich bescheiden op den achtergrond houden. Een schilder laat hem zien, in Egypte bezig met het bekijken van een uit gegraven mummie. Het tooneel is voor de afwis seling weder eens levensgroot geschilderd. Het oogenblik is gewichtig. Napoleon's gelaat moest een diep-denkende uitdrukking hebben, maar dat kan de dichter niet. Maar het is bekend, dat in wereldhistorische momenten Napoleon de armen over de borst kruiste, en dus laat de artiest hem dat maar doen. Men ziet: het is gemakkelijk, dat Napoleon schilderen. Schilderen, neen, dat kan hem niemand. Het meest heeft Raffet van hem terecht gebracht, het sterke epische element ligt in iederen streek ; ook baron Gros heeft hem in zijn dramatische groot heid gevat, by Arcole en op nog een stuk of wat andere plaatsen. David heeft weten uit te druk ken wat van keizerlijken pronk aan en in hem stak. Dat alles is in de eerste tien tallen jaren onzer eeuw geschied. Van de mo dernen heeft niemand meer den karakteristieken Napoleon kunnen geven. Miesonnier heeft een hand- en luxe-uitgave van Napoleon vervaardigd, een bibelot voor Amerikaansche millionairsvrouwen, en daarin zat nog veel fijnheid en geest. Maar ook die ontbreken tegenwoordig: er wordt een steek en een groene jas geschilderd; geen knoop ontbreekt aan de uniform. Onver schillig en correct, 'omdat het mode is. Maar nooit heeft iemand van de schilders van nu Napoleon begrepen. De «kleine korporaal" was hun te groot. Een schilderij zoek. Jules Potrin, de Brusselsche schilder, zond in Maart een schilderij, een groot doek, getiteld: Sans travaü! naar den salon op het Champ de Mars. Wij zijn nu half Mei, en nog is het stuk Miniuiuimiiiiiiiwiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiii huis hebben, waar hij de talrijke bezoekers en solliciteurs kan ontvangen .. .*' »Je vergist je, Charlotte! Dat ik hier woon, dat wij drieën hier wonen, is geen schande, maar eene zeldzame eer! Meer dan twee volle jaren woon ik bij de Duplays en al dien tijd heb ik mij in de meest belangelooze vriendschap en achting verheugd...." »Je hebt er voor betaald en wij be talen ..." »Zwijg, Charlotte! Het is nu mijne beurt om te spreken. Louter belangstelling en edelmoedigheid bewogen Duplay mij in 1791 eene veilige verblijfplaats in zijn huis aan te bieden. Hij en zijne vrouw zijn als een vader en moeder voor me! Elêonore zal mijne vrouw worden, zoodra de Republiek een eervollen vrede zal verworven hebben, en we de toekomst met gerustheid kunnen tegemoet gaan. Dat ik hier eenvoudig woon, is mijne eigen verkiezing. Ik wensch niet anders te wonen, waar ook gevestigd. Ik wil door mijn voorbeeld toonen, dat de ware patriot geene weelde noodig heeft, om gelukkig te zijn. Ik heb herhaaldelijk tot de Jakobijnen en in de Conventie gezegd, dat de Spartanen en Romeinen, toen zij den hoogsten roem hunner Republiek hadden bereikt, ook het voorbeeld gaven van den hoogsten eenvoud. Zonder deugd en eenvoud kan onze Repu bliek niet groot worden!" Charlotte bracht haar zakdoek voor de oogen, en schreide zacht. »0ch, Maximilien!" riep zij met trillende stem. »Ik heb je zoo lief! Ik ben zoo trotsch op je! Ik wou zoo graag alleen voor je zorgen! Er is hier over op den hoek van de rue Saint-Florentin een alleraardigst kwartier voor ons au premier. Daar zouden we heel veel beter zijn dan hier. Je zoudt eene ruime lichte kamer hebben en geen donker hol, als dit, waar je den heelen dag niets hoort dan hameren en zagen!" Op dit oogenblik werd aan de deur getikt. Simon Duplay kwam naar binnen, en vroeg, of het geen tijd werd, om verder te arbeiden. Robespierre knikte toestemmend. Hij reikte de hand aan Charlotte, en zei zacht ver manend : »Ma petite soeur! We zullen er later over spreken! Ik zal over je plan nadenken! Ik kan je nog niets beloven! Maar nu moet ik aan mijn werk Simon wacht!" Charlotte stond op, en hield zich groot. Voor Duplay a la jambe de bois wilde zij niet toonen, dat zij teleurgesteld was. Zij zag haar hoog vereerden broeder met een ernstigen blik aan, en verliet zwijgend de kamer. Simon Duplay overhandigde Robespierre niet ontvangen niet alleen maar, niemand weet ook waar het gebleven is. Bij den heer A. Preyer, lokaal »Pictura", is is geëxposeerd een aquarel van Albert Neuhuijs, »Aardappelen schillen". Bij de firma E. J. van Wisselingh & Co., Spui 23 zijn tentoongesteld drie schilderijen van Ed. Karsen, «Oud Amsterdam" en «Tuintje". iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiitiiiiiiiiiHiiiiiiiiiiiiiinri Jonter Jan Yan der Noot. Egmond was in den slag bij St. Quentin als een goed aanvoerder de zijnen bij den aanval voorgegaan, en zoo diep in de Fransche gelederen doorgedrongen, dat hij zich dadelijk van alle kanten door vijanden omringd zag. Alleen Jaspar van der Noot, Heer van Carloo, had hem kunnen volgen. Als leeuwen weren zich beiden, totdat Egmonds paard valt. Vergeefs sommeeren hem de Franschen zich over te geven; Van der Noot springt van zijn paard en biedt het zyn chef aan, hy zelf windt den staart om z\jn ge wonden linkerarm, de rechterhand blijft het zwaard zwaaien en als een stormwind, die door een boomgaard giert en rechts en links vruchten afslaat, zoo slaan zich de beide officieren met groote snelheid door de vijandelijke overmacht heen, menigen Franschman vellende, en komen weer bij de hunnen. 't Is Jonker Jan Van der Noot, die niet wilde dat ook van de mooie daad van zijn bloedverwant, den Heer van Carloo, gelden zou: »Wat de menschen bedrijven Van loffelycke daden In strijden of in raden, Het moet vergheten blijven, Den tijt verwinnet al" en die ze daarom in een Ode bezong. Maar al beweerde de dichter met zelfvertrouwen: »En lek singh oock, nu, medt verblijden, In ons Brabantsche sprake soet (Bat dan men hier songh in veurtijden) Verscheiden veerschen schoon en goedt: Soo dat ick, snijdende mijn eere Diep in der Famen tempel sterck, Bekendt sal zyn tot allen keere Over 't gants' eerdtrijck, deur mijn werck." het heeft er toch wel naar gestaan, alsof »den tyt" ook zyn werk al verwinnen zou. Want Jonker Jan van der Noot werd in de officieele letterkunde gewoonlijk maar terloops genoemd en van zijn gedichten was niet veel bekend. Dr. Kalff heeft wat breedvoeriger over hem ge handeld en nu geeft ons de dichter Albert Verwey lllllniilli i iniiiiii ui iiiiiniii iiiiiimriliniimniii» een brief, dien hij gevonden had onder de twee-en-veertig, welke hij bestudeeren moest. Robespierre aanvaardde het papier, ging naar het venster, daar er al schemering in het vertrek heerschte, en las: »Georges Antoine Fontaine,citoyen van Parijs, aldaar wonende rue Fromenteau, nummer 38, section des gardes franpaises, verklaart aan het Comitéde Salut public, dat in spijt der ordonnantiën, die verbieden, dat er hazardspelen gespeeld worden, zooals trenie-etun en biribi, en ondanks de straffen, die tegen het houden van speelhuizen zijn gesteld, er wederom twee nieuwe speelhuizen zijn ge opend; te weten, een, waar trente-et-un ge speeld wordt, gehouden door de citoyenne Saint-Amaranthe, galerie du Palais-Royfil, numero 50, en een waar biribi gespeeld wordt, gehouden door den citoycn Le blanc, rue de Beaujolloy, tegenover het Caféde Chartres. «Verklaart daarenboven, dat deze speelhui zen getolereerd worden door de sectie de la Butte des moulins, en begunstigd door vier ambtenaren dezer sektie, die daarvoor ont vangen acht louis dagelijks van de citoyenne Saint Amaranthe, en twee louis dagelijks van den citoyen Leblanc." Robespierre bleef een oogenblik nadenken. Toen sprak hij, als voor zichzelven alleen: »De geheime speelhuizen hebben soms hun nut. Samenzweerders, intriganten, royalisten en arristokraten komen er nacht op nacht! Uitmuntend, om den draad in handen te krijgen " Zich tot Simon Duplay wendend, zei hij luide: »Simon, schrijf een kort bevel namens het Comitéaan den observateur de l'esprit public, Sénar, dat hij zich naar beide speel huizen begeve, en nauwkeurig verslag doe van alles. Hij rapporteere de namen der spelers, en beproeve te ontdekken, of er geen com plotten gesmeed worden. Zijn verslag moet ingezonden worden aan de beide Comité's omdat Sênar is aangesteld door het Comit de Suretégénérale....'' Duplay d la jambe de bois bevond zich in zonderlinge verlegenheid. Hij keek met inspanning naar den vloer en scheen niet meer op te letten. Robespierre bemerkte het, en vroeg plot seling: »Wat scheelt er aan, Simon? Luister je niet meerï" De jonkman hief nu vastbesloten het hoofd op, en zei hoogblozende: »Ik geloof, cher maïtre! dat ik het ver slag evengoed zal kunnen geven als Sénar!" een bloemlezing uit Van der Noot's poëtische werken 1), die eigenlijk bestemd was voor de reeks Nederlandsehe dichters behalve Vondel, maar om bijzondere redenen afzonderlijk en bij een anderen uitgever verschijnt 2). Zal die bloem lezing den verongelijkten Brabander brengen op de plaats, die hem toekomt ? De heer Verwey verwacht er niet veel van; ten minste, zijns inziens is het van een uitgever niet te vergen «met eenige kostbaarheid een dichter te doen uitkomen, waarvan het waarschijnlijk is, dat nie mand hem leest." Ook met het beperkende waarschijnlijk is dat niemand wel wat sterk; er is nog belangstelling genoeg in de geschiedenis onzer letterkunde en in litteraire kunst. De heer Verwey ziet in Van der Noot den eersten Nederlandschen Jamben-dichter van beteekenis niet alleen, maar ook den onmiskenharen wegbereider voor Hooft en voor Vondel, welke laatste ook, zonder hem, niet zoo kom pleet" geweest zou zijn, niet «dat gezag over zijn jamben-taal" zou gehad hebben. En «als zóó de gang van onze dichtkunst was: van Ronsard, over Van der Noot naar Vondel, dan is naar Zuid-Nederland de lijn verleid die tot nu toe in Noord-Nederland bij Spieghel en Coornhert bleef." Jonckbloet geeft ongeveer deze opeenvolging: Ronsard, van Mander, Jan van Hout, Spieghel, Hooft en Vondel; Van der Noot wordt alleen vermeld om te bewijzen dat »de nieuwe rhythmus in de lucht (zat)", dat ook in Brabant »de betere versificatie in practijk gebracht" werd. Die betere versificatie sloeg, naar Jonckbloets voorstelling, over naar Zeeland en werd door Daniël Heins waarschijnlijk, door Jacob Cats zeker onder Brabantschen invloed, toegepast, 't Is dus wel wat sterk uitgedrukt: «de geschiedenis onzer renais sance is a faire n door aanwinst van stof n door verandering van verloop". Dat Van der Noot meer invloed heeft gehad dan o.a. Jonck bloet hem toekent, valt m.i. niet te betwijfelen ; evenmin dat hij dus recht heeft op een plaats onder de voorbereiders van den 17en eeuwschen bloeitijd; een geheel nieuwe geschiedenis onzer renaissance behoeft intusschen, als we Van der Noot beter kennen, en alleen daarom, nog niet geschreven te worden. 3) Maar beter gekend te worden verdient Van der Noot zeker. Den rederijker heeft hij nog niet geheel in zich overwonnen; met wat mythologie moeten we, zooals trouwens bij zooveel latere renaissance-mannen nog vrede hebben en tegen het allegorische niet opzien, maar er is zooveel in de door Verwey meegedeelde gedichten dat gevoeld en gezien is, en geuit in jamben zonder affectatie. Niet alles is mooi in dit boekje, maar »Wat wil-je daarmee zeggen?" »Dat ik een avond bij de citoyennes Saint-Amaranthe heb doorgebracht, en heel wat bezoekers heb herkend!" Robespierre zweeg. Hij keek Simon met de uiterste verbazing aan. Eindelijk vroeg hij zeer misnoegd: En dat zeg jij ... jij, die een neef bent van Maurice Duplay, den eerlijksten patriot van heel Frankrijk... jij, die dagelijks met mij omgaat, die weet hoe ik gruw van alle liederlijkheid en gemeenheid. Een Duplay in een geheim speelhuis met fatsoenlijke lichtekooien, royalisten en ci-devants! Hoe is het mogelijk ?" »O, cher maïtre.' Het was een toeval! Nu vijf weken geleden ontmoette ik 's avonds in de opera, toen de Marseillaise door een monsterkoor zou gezongen worden, onzen vriend, den acteur Michot, den sociétaire der Coinédie francaise. We gingen samen naar huis en liepen door la maison Egalité, om even in het caféCorazza uit te rusten. Michot verhaalde mij toen van madame Saint-Amaranthe, die eenige deuren verder, nummer 50, een prachtig salon houdt voor citoyennes en citoijens. Ik liet me bewegen even mee te gaan, en heb veel gezien!" »Michot is een slecht vriend! Ik hoop, dat je nooit meer met hem zult omgaan! Het is een schande voor dit huis, dat een Duplay zich in een speelhol waagt! Dat mag niet meer gebeuren, Simon! als je ten minste op het behoud van mijne vriendschap prijs stelt!'' »Het zal niet meer gebeuren! Ik zweer het!" Robespierre zette zich weer bij zijne schrijf tafel, kruiste weer de armen over de borst en bleef peinzen. Langzaam daalde de sche mering in het studeervertrek, mocht buiten nog het daglicht schijnen. Eindelijk begon Robespierre: »Simon! Ik reken op je woord. De brief aau Sénar moet toch geschreven wor den, maar nu voeg je er bij, dat hij zich eene ijverige studie getrooste van het salon der Saint-Amaranthes. Hij moet daar het vertrouwen weten te winnen hij moet mij op de hoogte brengen van de dagelijksche bezoekers. Het zou niet veel moeite kosten alle speelhuizen te sluiten, maar deze maat regel zou van weinig doorzicht getuigen. Het is juist daar, dat de geheime politie op het spoor komt van contra-revolutionnaire complotten zij moeten dus geduld worden. Je hebt gesproken, Simon! met Michot over de Saint-Amaranthes ... .je hebt het salon gezien! Je kunt al vast beginnen niets is onbelangrijk en er is stof voor kunstgenot. Ter vergelijking is naast enkele vertaalde ge dichten het oorspronkelijke van Ronsard geplaatst. De vorm mag by Ronsard kunstiger zijn, de rythmenzang eleganter, door de vergelijking ver liest Van der Noot's navolging niet, omdat na volgen by hem reproduceeren, opnieuw voort brengen was, en een vertaling dus zoo goed als een oorspronkelijk gedicht. Heel sterk komt dat uit in de bewerking van Ronsard's »A Cassandre" met de algemeen bekende regels: «O vrayment marastre Nature, Puisqu'une telle fleur ne dure Que du matin jusques au soir". Wie hier vergelijkt zal het moeten toestem men : «Ronsard heeft daar al zijn schittering, al zijn onfeilbaarheid van enkel-woord-artiest, maar er schuilt meer wezenlijke aanleg in het naïve de dingen zelf voelende, het geheele geval dramatiseerende stukje van Van der Noot." Daar is veel dat ik zou willen aanhalen om te bewijzen dat er veel goeds is in het werk van dezen Brabantschen «heraut van prinses Renais sance" : het mooie in een gedicht kar. alleen aan getoond, voelbaar gemaakt worden met de verzen zelf; met er over te praten kan men niemand doen gevoelen wat het gedicht beteekent, want daar een vers uit woorden bestaat, zegt Güthe, heft het eene woord het andere op. Maar voor iedereen is er nu een gemakkelijke en weinig kostbare weg om in Van der Noot's poëtische werken ingeleid te worden. In zyn voorrede noemt de heer Verwey het onvermijdbaar dat Van der Noot's gedichten uit gegeven worden naar de uitgaaf van 1594, en wel gefacsimileerd om het bijzonder karakter van het geheel, met portret en vignetten. Voor een uit gever is zulk een onderneming te kostbaar; hij zou daarom wenschen dat een of meer letterkundige of historische genootschappen zich er mee belas ten. Eer het zoover komt moet er »eenige geest drift voor den dichter opgewekt" worden, en het nu uitgegeven bundeltje is een poging daartoe; een poging, die wel kans van slagen heeft als het boekje gekocht en gelezen wordt. J. L. C. A. METJEB. i; Gedichten van Jonker Jan van der Noot. Met inleiding en aanteekeningen van Albert Verwey. Amsterdam, Scheltema en van Holkema's boekhandel. 2) Zie over het waarom ? Voorrede I en II. o) Iets anders is het, of we niet verlangen naar een nieuwe geschiedenis onzer letterkunde, iets anders dan een geschiedenis van documenten met kritische en aesthetische beschouwingen, en of de tijd daarvoor niet gekomen is. iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniii met aan mij te rapporteeren, welke verdachte personen en zaken je hebt opgemerkt!" De jonge sekretaris, die nu wat beter in staat was te spreken, zei snel: »Van Michot vernam ik, dat de citoyenne Saint-Amaranthe eene ci-devanle was, dat haar man, een vicomte en capitaine d'escadron, haar vermogen heeft verkwist dat hij haar moedwillig verliet, en alleen liet met eene dochter nu jaren geleden. De moeder is ongeveer veertig jaar, maar indrukwekkend mooi en buitengewoon voorkomend; de doch ter kan even achttien jaar zijn en overtreft hare moeder in bekoorlijkheid. Zij is voort durend omringd door eene luid lachende bende van allerlei mannen...." »Zeer goed! Wie heb je er gezien ? Biecht op!" Simon aarzelde, maar durfde niet zwijgen. Hij fluisterde: -sCher maitrel Ik vindt het zoo laag voor verklikker te spelen!" ? »Het komt niet in me op je die rol te geven! Wat hier gesproken wordt, blijft hier! Alleen uit de rapporten van Sênar zal de officieele waarheid blijken. Wees gerust!" »O, dan is het goed! Ik zag Chabot...," »Een ellendige knoeier toch lid der Conventie!" »Proly, Desfieux, Danton...." «Helaas ook Danton, zulk een goed patriot. Proly is een Oostenrijker, natuurlijke zoon van den Prins van Kaunitz en Des fieux een verloopen diplomaat beide gewetenlooze schurken!" Ik zag nog te midden van eene menigte anderen, die ik niet kende, Hêrault-S chelles...." »0, Hérault! Dat spreekt van zelf.... een parfumeur.1" »Dan veel zwierig gekleede jongelui. Een heb ik herkend het was Brutus R naudin, zoon van den luthier uit de rue des Capucines /'' »Arme vader! Als Sénar hem er weer vindt, zal ik mijn vriend Rénaudin waar schuwen !" ??»Er werd zeer hoog gespeeld. Mij geheel onbekende jonge citoyennes, in prachtige costumes, richtten dikwijls het woord tot mij. Men was zeer gastvrij het was eene re ceptie. Alles ging op grooten voet! Aan den wand hingen twee miniatuur-portretten, die ik eerst niet opmerkte. Later zag ik duidelijk, dat ze Louis XVI en Marie Antoinette voor stelden!" «Genoeg, Simon! Meer dan genoeg! Laat mij alleen! Ik moet nadenken!" (Wordt vervolgd). .

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl