Historisch Archief 1877-1940
No. 936
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
11
maatschappij, een op aandeelen hoe veel
moet het wezen? De heer de Beer maakte
allerlei gestes van ontkennenden aard en pro
testeerde zóó krachtig in exclamatiea, dat ik
«erst in het geheel geen antwoord kreeg
maar weldra bekwam hij een weinig en had
hij den moed een geregelde uiteenzetting te
geven van het doel van zijn komst. Het kon
mij niet meer kosten dan 5 gulden jaarlijkgche
?contributie en 2 gulden voor een diner, maar
dan was dat er een, dat wel 4 waard was,
zoodat naar zijn berekening de eigenlijke
kosten de f 3 niet te boven gingen, waarvoor
men dan nog aardig wat aan drukwerken
ontving. En toen hij me zoo had gerust
gesteld, kon ik aan zijn gezicht zien, dat
hij nu geen kwaad meer vreesde. Natuur
lijk, zei hij, het is ahijd een groote, zeer
groote eer voor het lidmaatschap van die
Maatschappij te worden uitverkoren. De
Leidsche Maatschappij, of de Maatschappij
van Nederlandsche letterkunde, is een
vereeniging welke ?lle omvat, die door den
Hemel inet meer dan een gewone mate van
geest zijn toegerust. Wat de Eerste Kamer
in den Haag uit het oogpunt van kapitaal is,
«n de Balije van Utrecht uit het oogpunt
van hooge geboorte, is de. Maatschappij te
L/eiden uit het oogpunt van geestelijke be
kwaamheid.
Hij redeneerde heel vlot en begon me te
bevallen. Ja, zeg ik, dat Leiden is net als
Haarlem. Geen stad die zooveel merkwaar
digs heeft; daar heb je het Leidsche laken,
?dat een van mijn vrienden nog altijd draagt,
omdat het hem onze oude zeehelden herinnert,
?de Leidsche kaas, de Leidsche boter, de
Leidsche hutspot, de Leidsche flesch en dan
ook, zooals je terecht opmerkt, de Leidsche
letterkunde. Nu je er over begint, wil ik je
wel verklaren, dat ik ook daarvan dikwijls
veel goeds heb gehoord, dat moet puik wezen,
maar hoe komt het nu toch, dat ook al weer
in de letterkunde, zooals in tal van andere
artikelen en voorwerpen, juist Leidende bol
leboos is.
_'t Was duidelijk dat de heer De Beer op
die vraag niet gerekend had. Maar een ge
vatte snaak, als hij was, zei hij zonder zich
te bedenken: Mijnheer Brommeijer u doet
daar alweer blijken, dat n wijze meer vragen
kan dan tien geleerden kunnen beantwoorden.
Hoe het zoo komt dat juist de Nederlandsche
letterkunde nu al een eeuw lang te Leiden
het meest bloeit, en dat in die mate, dat je
de Breestraat of het Rapenburg niet kunt
afloopen, zonder eenige letterkundigen tegen
te komen, ja hoe zal men dit verklaren V Na
tuurlijk, de geschiedenis der Maatschappij
geeft wenken, vluchtige aanwijzingen, wekt
meer of min gegronde vermoedens, maar
u begrijpt de historie van zulk een Maat
schappij steekt_ in eenige honderde folian
ten, en is niet in een paar pagina's te boek
staven. Zoo zou ik u dan ook van liet
reuzenspoor, waarlangs onze Leidsche Goden
gewandeld hebben geen overzicht kunnen
f even met verklarende nooten, zooals ik juist
ij Jonathan's Waarheid en Droomen geschre
ven heb, en waarvan ik het genoegen wensch
te smaken u bij deze een exemplaar aan te
bieden. Hij reikte mij een boekje toe, dat er
zeer appétietelijk uitzag, in rood leeren band,
verguld op snee, en terwijl ik nog zocht naar
een gepast woordje om hem te bedanken,
maakte hij een beweging met de schouders
en de linkerhand, als iemand die zeggen
wil, wat beteekent dat nu, ik houd er nog ge
noeg van over, zoo zou ik je wel met vijf' en
twintig prachtuitgaven van mijn verschil
lende werken kunnen begiftigen, en hij ging
voort: ter verklaring van het feitdatLeiden zulk
een weelderigen letterkundigen bodem heeft,
'/.ou je historische, ethnografische, topografische,
metereologische en velerlei andere studiën moe
ten maken, u begrijpt het onderwerp gedoogt
geen oppervlakkigheid, maar het spreekt van
zelf, een oorzaak van dit door u zoo juist op
gemerkte verschijnsel moet er zijn. Hiermede
was hij blijkbaar au bout de son latin, en
het_ was bepaald medelijden met de peiiible
positie, waarin de Beer als geleerde door mijn.
vraag was gebracht, dat ik trachtte hem een
uitweg te openen. Zou het hem niet in de
lucht zitten, jongmensch, zei ik; denk maar
eens na. Leiden geeft nog een ander voor
beeld van gelijken aard .. ". denk eens aan do
peueaars die zijn altijd te Leiden het tal
rijkst geweest en ze zijn dat ook gebleven,
zelfs nu daar haast geen baarsje mcev in het
water zwemt. Dat is wel een van de opmer
kelijkste verschijnselen, dunkt me, dat iemand
visscher wil blijven of wil blijven heeten, zonder
visch, of met geen ander soort van visch, dan
witvisch. Het was of de heer Beer opnieuw
ont?waakte. Daar geeft u me de draad in de hand,
riep hij opgetogen uit. Dat is geniaal! dood
eenvoudig gemaal!! Ik zal dat du llieu eens
vertellen. Maar u moet lid worden mijnheer i
C heeft een capaciteit om de dingen te door
gronden, die slechts weinigen eigen is. ik beu
zeker _ dat ik u_er doorhaal, en . . . Maar,
zoo_ viel ik hem in de rede. wat zijn de
quaSiteiten, die iemand in aanmerking kunnen
doen komen, om opgenomen te worden in
dien kring van letterkundigen ? Ik ben maar
een gewoon Amsterdamsen koopman van
professie ... 't Doet er niet toe, riep mijnheer
Beer met nog meer verheffing van stem, dan
iij voortdurend te hooren gaf... ik zal er u
doorhalen, wij zullen u er doorhalen... de
leden, die tot dezen uitgezochten kring worden
toegelaten, zijn menschen, die een boek maken,
een boek verkoopen, een boek koopen, een
boek leenen of' een boek lezen... als gij op
de een of andere manier maar Vriend zïjt van
liet Boek, worden u de deuren geopend. Ik
begrijp je, zei ik zoo dpllender wijs. een
gezel3 jhap van Bookmakers is de heele Beurs, en al?
je de zaak van dien kant bekijkt, beslaat er
voor mij geen zwarigheid. Ook zou mijn boek
houder misschien geen kwaad figuuronder jelui
maken, maar de boeken, die ik schrijf, en waar
'k mee op heb, raken meer de eijferkumle
De geheime zittingen van den
Gemeenteraad.
v
;^«fe
ftl»,:.>Dames, als 't kindje er is, moogt u binnenkomen;
dan de letterkunde. Jawel, dat weet ik, viel
Beer uit, u is, net als ik en als wij letter
kundigen allemaal, niet viesch van een grapje.
Maar uw scherts mijnheer Brommeijer grenst
heel wat dichter aan den ernst dan u zelf
vermoedt. De meeste menschen denken, dat
letterkundigen uitsluitend lieden zijn, die
verzen maken, verte.lseltjes opschrijven,
tooncelstukjes vervaardigen, enfin op de een of
of andere manier aan kunst in de letteren doen:
een totaal onjuist begrip, raaar weinig
rationeeler dan dat van iemand, die alleen de gevederde
zangers voor vogeltjes houdt... . Wij, du llieu
zoo goed als ik, hebben een broedere opvat
ting van de letterkunde, en die opvatting, al
zeg ik het zelf', is tegenwoordig zóó algemeen
geworden, dat reeds een Leidsch letterkundige
van grooten naam, een professor in de theo
logie, heeft voorgesteld om onze Maatschappij
der Nederlandsche Letterkunde, als doel toe
te schrijven: >de bevordering (Ier geestelijke
wetenschappen, inzonderheid met het oog op
Nederland,'' dit laatste natuurlijk om te
voorkomen, dat kwaad willigen, zooais er overal
zijn, zouden gaan uitstrooien, dat de Leidsche
Maatschappij een kosmopolitische strekking
had. Misschien voelt u nu al, dat u tot onze
Maatschappij nadert. Ze is er eene tot be
vordering van geestelijke wetenschappen, gees
telijke wetenscliappeii; enfin, wetenschappen
die iemand zonder geest niet machtig kan
worden, en en daarom beveelt diezelfde
hooglecraar aan. dat de Maal schappij zich in
vele groepen zal verdeelen, als van letterkun
digen, taalkundigen, geschiedkundigen, oud
heidkundigen, rechlkundigcn,
godsdien.stkundigen, aardrijkskundigen, wapenkuudigen.
cn\... Ja wel. u lacht, u ziet wel dut u er
haast ook al bij hoort. .. want het is zoo.
in dat enz. is uw geestelijke wetenschap, de
handelswetenschap, en dus ook het
handelsrekenen, wel degelijk begrepen, zoodai u er
staat op kan maken, dat du Rieu. evenmin
als ik, er been in zou zien u als koop
man candidaat voor onze Maatschappij
te stellen, en ai waart u niet eens koopman.
maar eenvoudig dorpsburgemeester of
poldersecretaris ...
Ik moet zeggen als je die Leidsche letter
kunde van deze zij beziet, verandert de zaak
wel een weinig, maar neem me niet kwa
lijk, dat ik het vraag, hoe komt nu mijnheer
Bser, dien ik tot dusver nooit had hooren
noemen, mij uitnoodigen me voov dat lid
maatschap beschikbaar te stellen; wat, brengt
je er toe, ah ik me zoo eens als koopman
mag uitdrukken, zaken met mij te doen voor
die maatschappij; je bent daar'toch geen ma
kelaar bij en wie is die du Rieu;' Zijn
jullie soms zooveel als directeuren van de Ven
nootschap 'i Ik verdenk je wel niet van tegen
provisie te werken, maar wat is je doel; een
mensch, die zich zooveel moeite' geen, heeft
altijd een doel, dat hij liever niet uitspreekt. ..
Ik had hem op zijn teenen getrap:, want
hij sprong op van zijn stoel ... en plaatste zich
vlak voor me, kaars-recht, zoodat het me
toescheen, dat hij voor ten moment iet< langer
werd dan de natuur hem in zijn dageiijksche
verschijning _had toegestaan. Wat zegt u, u
zou mij nooit hebben hooren noemen ! Dat
bewijst in eik geval niet voor uw szeheugeu '
Wie is er in Amsterdam, in Nederland, in
\ laanderen.... die kan -/.eggen mijn naam nooit
te hebben ontmoet? Jawel ei' zijn. die mij
den loef afstaken, want ik doe noeh in sla
olie noch in c.icao -?maar, dat. durf ik ver
klaren : in de wereld der letteren, aan het
liriiianieiit der gedachten, schuier ik. als mijn
naamgenoot aan den avondhemel, hel
sitrrebeeld. zelfs den kinderen bekend.
Noen, nii'idieer BroiumeijcT. het is een on
waardige daad, mij. die tot u vkomen is, om
uw _ verdiensten te huldigen op oen wijs. die
oneindig meer beteekent dun' uw verheffing
in het ridderschap of lot het
eommundeuvschnp van ce Leeuw. hatelijk te bejegenen,
mij ie lii-loedigci). waar ik van plan was «ver
de beschaafde wereld uw naam ui) te trom
petten als i'i-itii"' fin het ?.''.,"/,? T insinu
eert dat ik_ zaken mei u wil doen. dat ik
tegen proyisiy werk. Weel dan van dit «ogen
blik af', nis gij ten minste ;iog/oovcci vatten
kunt, dai ik geen man van zaken ben. maar
een man vfin begrippen, van idecru. van stu
diën, van gedachu'ii-sH'lsv'is. en dat ik ai wat
Droogstoppel is, haai!
Hij wond zich, zooals dat gewoonlijk gaat,
bij het spreken meer en meer op. maar hoe
hei kwam weet ik niet. ik kon soch niet boos
op hem worden... en toen hij even adem
schopte, zei ik up uaiimoedigendeii loon: man
netjc ga voort'. Dit werkte allesbehalve
kalmeerend. En hij vervolgde nog radder en
scheller: Wie is du llieu?! heeft u het hart
te vragen. Wie is du Rieu.'!
b zou even goed onwetendheid kunnen
voorwenden omtrent iiercurius zelf. Du llieu
is de ziel van de Leidsche Maatschappij; de
geleerde, die belangeloos, alleen gedreven door
liefde tot. de Nederlandsche letteren de
Xcilerloitilscltc lellcrcu zeg ik, maar daar heeft
een Bochtman als u toch geen benul van
maanden lang het gansciie vaderland door
zoekt om de geniale lui te vinden, die te Lei
den worden ingeschreven om met ons dat
keureorps te vormen, waardoor de dufheid
de dorheid, de saaiheid, de wansmaak uit onze
letteren worden geweerd en en passant alle
geestelijke wetenschappen worden bevorderd.
Du llieu, de Leidsehe du Rieu! die de predi
kanten, de archivarissen, de docenten, de com
miezen, de chartermeesters, de heraldici, de
referendarissen, kortom alle denkende geesten
in ons vaderland, weegt en keurt om toch de
maatschappij een toencmenden bloei te verzeke
ren. Weet dim, dal diezelfde dn Rieu. oorzaak
is dat ik thans voor l" sta. voor het eerst,
en naar ik hoop. ook voor 'nel laatst. Du Rieu
was,'het die mij schreef' -^iinice. ik beu er nu met
H klaar, allen superieure lui, waarmee, onze
letterkunde eer zal inleggen, maar dit. jaar
kan ik de 'Ju. die, wij hebben moeten, niet vol
krijgen... kunt. gij mij uit Am-tenlani er niet
een paar bezorgen ... kent gij Br«mineiier ook.
ot' hebt ge til eens aan hem gedacht '.'"?_\u.
ik heb aan hem gedacht ... ik zal aan hem
blijven denken, maar als aan den hok. i hij
Kc'te zijn houd «p en vervolgde bij eiken slap
naar de deun aan den os-., aan den ezel ...
aan den builel ... die... Vorder heb ik niet
verstaan.
Toen hij de deur achter zich dicht trok,
was ik nog niet. boos. Als hij niet zoo nijdig.
was wcggeloope.n, zou ik hè-.
hebben: nu, al i-' 't dan onl;
aardigheid, op mijn ~i gulden
maak du llieu er blij mee... kom een ander
jaar nog eens weerom. Maar hij stapte driftig
de gang door, en dat ik hom ooit in mijn
loven terug zal zien... -waarschijnlijk is liet
UK-I. Iiiiiissclien . . . van hvt Ljidsohe dinertje
p. c. blijf ik koud.
l