Historisch Archief 1877-1940
F. 937
DE AMSTEKDAMMER
A°. 1895.
WEEKBLAD YOOK NEDEKLAND
Dit Nummer bevat een Bijvoegsel.
Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTÜS VAN MAURIK Jr.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Verschijnt eiken Zaterdagavond.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, te Amsterdam,
Singel büde Vijzelstraat, 542.
Zondag 9 Juni
Abonnement per 3 maanden ?1.50, fr. p. post ? 1.65
Voor Indiëper jaar mail 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar . . . 0.12*
Advertentiën van 1?5 regels ?1.10, elke regel meer . . . 0.20
Reclames per regel 0.40
I N H O V Di
VAN VEEKE EN VAN NABIJ:
Patronaats-eommissies, door Mr. M. C. Nijland. Monsieur
Chrysanthème. ??Het Noord-Oostzeekanaal. SOCIALE
AANGELEGENHEDEN: Weer een Utopie mislukt,
door Socius. TOONEEL EN MUZIEK-. Kroniek,
door v. d. G. Muzikale Kritieken, door Van
Milligen. KUNST EN LETTEEEN: Wit en Zwart Ten
toonstelling te Leiden, door I'. Uit Antwerpen's
Museum, door Dr. A. Bredius. Het wonderbaarlijke
en de jeugd, door Aug. Gittée. Zomerlectuur, door
F. J. v. U. FEUILLETON: Augustin Bobespierre,
door Dr. Jan ten Brink. TIL SCHAAKSPEL.
VOOR DAMES, door E-e. EECLAMES.
VABIA. ALLEELEI. PEN- EN
POTLOODKEASSEN. ADVEETENTIEN.
iiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiimiiiiiiiiiiiiiiiiititiiiiiimi
Pat r onaats-Commissies.
In dit Weekblad werd in een van de
laatste nummers, in een hoofdartikel over
«Verwaarloosden" de klacht geuit,, dat ook
voor de ontslagen jeugdige misdadigers hier
te lande door den Staat zoo weinig gedaan
?wordt. Waar vinden zij eene opvoeding,
waar leiding?
Het is zoo; zijn de deuren van het
Rijksopvoedingsgesticht of van de gevangenis
achter hen gesloten, dan bemoeit de Staat
zich verder weinig met hen. In bepaalde
gevallen wordt wel de reis naar huis voor
hen betaald, en gedurende eenige jaren ook
onderzoek naar hun gedrag in de maat
schappij gedaan, maar veel meer ook niet.
Het Genootschap tot zedelijke verbetering
der gevangenen neemt de taak van den
Staat op zich, en tracht de ontslagenen aan
eene betrekking, aan een dienst te helpen.
Zeer lofwaardig voorzeker. Maar, zou ik
willen vragen, strekken zich de bemoeiingen
van het genootschap niet te ver uit? Dat
jeugdige ontslagenen uit gevangenissen
voortgeholpen worden, dit behoort tot de zware
taak, die het Genootschap zich vrijwillig op
de schouders gelegd heeft, maar iets anders
is het ook jeugdige ontslagen verpleegden
uit de rijksopvoedingsgestichten voort te hel
pen. Nu zich nzelfde genootschap aan
ontslagen jeugdige gevangenen en ontslagen
jeugdige verpleegden laat gelegen liggen,
tusschen welke categorieën geen gering ver
schil bestaat, werkt het de verwarring in de
hand, die bij het groote publiek bestaat
omtrent een gevangenis en een rijksopvoe
dingsgesticht.
En toch zoowel de wet van 3 Jan. 1884
Stbl. no. 3 als die van 14 April 1886 Stbl.
no. 62 maken wel degelijk een onderscheid.
De plaatsing in het
Rijksopvoedingsgesticht heeft eene bloot preventieve werking;
een onttrekken van de kinderen, die voor
de publieke orde gevaar zouden opleveren,
aan den invloed van hunne omgeving.
In het gesticht tracht men hen netheid,
orde, werkzaamheid te leeren; in de
maatschappij gekomen moeten ze het ge
leerde in praktijk brengen. Maar dit zal
voor vele ontslagenen moeilijk, zoo niet
onmogelijk zijn, als hun niet eene steunende,
helpende hand wordt toegestoken. Daarin
nu kunnen m. i. vele vrouwen en mannen
hunne menschlievendheid toonen, door te
trachten deze ontslagen verpleegden voor de
maatschappij te behouden.
En dit is werkelijk niets nieuws onder de
zon. Belgiëgeeft ons een voorbeeld, hoe
met samenwerking van velen eene goede
uitkomst te verkrijgen is.
Daar hebben zich in 1888
patronaatsvereenigingen voor verschillende categorieën
van ontslagenen gevormd. Over hare inrich
ting geeft het rapport, door den heer Le
Corbesier uitgebracht op het in Juli 1894
gehouden Antwerpsche congres, menige bij
zonderheid.
In elke hoofdplaats van een rechterlijk
arrondissement heeft men o. a. eene patronaats
commissie voor jongelieden, die in eene
rijksweldadigheidsschool zijn geweest. (Zulk eene
school of liever inrichting heeft veel over
eenkomst met onze rijksopvoedingsgestichten).
De patronaats-commissie assumeert zich
leden met goedkeuring van den Min. van
Justitie. Jaarlijks is er eene algemeene ver
gadering van de arrondissements-comités.
Over geheel Belgiëzijn correspondenten aan
gesteld, die voor plaatsing van den leerling
uit de rijksweldadigheidsschool bij landbouwer
of werkman zorgen. Ook bezoeken de com
missie-leden hunne pupillen nu en dan. De
directeuren der rijksweldadigheidsscholen wij
zen de kinderen aan die voor plaatsing in
aanmerking komen, en kiezen uit de patroons,
die zich aangemeld hebben om een jongen
bij zich in den kost te krijgen, den volgens
hen geschiktste uit met behulp der
patronaats-commissies. Definitief beslist de Min.
van Justitie.
Dat den Staat zooveel invloed op de
samenstelling dezer commissies en op de
uitbesteding der leerlingen wordt toegekend
is een gevolg hiervan, dat hij subsidie aan
de patronaats-vereenigingen geeft. Op de
staatsbegrooting voor 1895 is eene som van
30.000 frs. er voor uitgetrokken. Hiermede
zou echter niet veel uitgericht kunnen worden,
zoo niet de leden eene flinke contributie
betaalden. Er is dan ook nog al wat noodig :
de uitbesteding van n leerling komt per
jaar op plm. 560 frs. te staan.
Van l Jan. 1891?1 Jan. 1894 werd door
16 patronaats-commissies uit 4 rijkswelda
digheidsscholen en het quartier de discipline
te Gent (voor de onhandelbare leerlingen
van deze scholen) 1208 maal een leerling
uitbesteed bij landbouwer of werkman.
Wegens wangedrag der leerlingen heeft on
geveer 3 pCt. der uitbestedingen niet aan
de verwachting voldaan; in 't algemeen
13 pCt. niet, doordat de leerlingen opgeëischt
werden door de ouders, of ontvluchtten, enz.;
m. a. w. 87 pCt. der uitbestedingen beant
woordde volkomen aan de verwachtingen.
Over 't groote nut, dat deze commissies
stichten, is in Belgiëmaar n roep, zooals
mij ook zelf gebleken is.
Waarom zouden zich nu niet even goed
hier als in Belgiëvrouwen en mannen kun
nen vereenigen om de verpleegden uit de
rijksopvoedingsgestichten ontslagen in een
hun passende dienst te plaatsen? Het lag
niet in de bedoeling van den wetgever op
deze kinderen, vaak zeer vroeg in 't gesticht
gekomen, gedurende hun gansche volgend
leven een smet te doen kleven. Ze zijn niet
naar de gevangenis gezonden; maar het
maakt voor 't groote publiek al weinig ver
schil of de jongelieden hieruit of uit een
rijksopvoedingsgesticht kwamen men ziet
hen met den nek aan.
Daartegen te ageeren, hierin verbetering
te brengen, het is een schoon doel.
Er is echter een groote maar
In Belgiëwordt het kind meestal tot zijn
meerderjarigheid door den rechter naar eene
rijksweldadigheidsschool verwezen, maar goed
gedrag en vlijt en zoovele andere oorzaken
kunnen de administratie aanleiding geven
om het ontslag te vervroegen. Het kind
blijft echter tot zijn 21ste jaar onder
staatshoede en wordt aan de ouders, als men
denkt dat zij er slechte praktijken mede
voorhebben, eenvoudig niet meer toevertrouwd.
Bij ons een andere toestand. De rechter
mag een kind tot zijn 18de jaar naar een
rijksopvoedingsgesticht opzenden. Heeft dit
werkelijk plaats, dan kan den ouders in
gewone gevallen het recht niet ontnomen
worden om het kind weder tot zich te
nemen, de ouderlijke macht verzet er
zich tegen.
Maar tot zoolang de wetgever inziet, dat
werkelijk de macht, hier aan de ouders
gegeven, te groot is, en zoowel in 't belang
van het kind als van den Staat soms dient
gefnuikt te worden, en dat deze laatste zich
aan den ontslagene moet laten gelegen
liggen, tot zoolang kan toch nog in die
richting veel gewerkt worden door menschen,
die het wel meenen met den naaste. Maar
dan trachte men de ouders tot het besef te
brengen, dat het n voor het kind n voor
hen goed is, dat meer bevoorrechten zich
het lot van het kind aantrekken. En dit
kan soms heel wat moeite inhebben, de
voorbeelden zijn voor 't grijpen.
Utrecht.
Mr. M. C. NIJLAND.
Monsieur Chrysanthcme.
Er is in Europa nog werk genoeg aan den
politieken winkel.
Vraag het maar eens aan den Franschen
Senator de L'Angle Beaumanoir, die in edele
verontwaardiging de regeering interpelleert
over haar samengaan met Duitschlaud in de
Chineesch-Japansche quaestie en die in
vlammenden toorn ontsteekt omdat een Fransch
eskader, bij de opening van het Noord-Oost
zeekanaal, te Kiel (de Franschen zeggen
Qui-èll) acte de présence, zal gaan doen, zon
der de minste poging aan te wenden om de
heele vloot der booze Germanen in den grond
te boren.
Vraag het aan Sir Ellis Ashmead
Bartlett, den vermakelijken Tory-Jingo, die zijn
regeering verwijt, dat zij heult met de «erf
vijanden," met Frankrijk en Rusland, en de
goede vrienden in Duitschland en Itali
schandelijk verwaarloost.
Vraag het aan Lord Rosebery, wien men,
niettegenstaande het tot mikroskopische af
metingen verminderen zijner meerderheid,
aanraadt het Parlement te ontbinden, omdat
weder een paard van hem bij de Derby-races
den eersten prijs heeft gewonnen. Verleden
jaar Ladax, nu Sir Vislo dat beteekent
voor deu gelukkigen eigenaar der edele ros
sen een toppunt van populariteit, dat geen
twintig parlementaire overwinningen hem
zouden kunnen doen bereiken. Wie het niet
gelooft, leze de Licenscd Vicluallers Gazettc,
dat als orgaan der vergunningsmannen een
heftig oppositieblad is, maar tevens het eenige
blad, dat op Lord Rosebery's harddraver
heeft gehouden.
Vraagt het aan keizer Wilhelm, die trots
den smadelijken val van Uinsturz-ontvreT'p
en tabaksbelasting zijn ministers handhaaft;
aan keizer Franz Joseph, die zijn ouden
raadsman Kalnoky aan zijn lastige
Hongaarsche onderdanen heeft ten otfer gebracht,
die het te Weenen met de anti-semieten te
kwaad krijgt, omdat zijn regeering in deze
moderne Jodenvervolgers hulptroepen tegen
de socialistische beweging had gezocht. Vraag
het aan koning Umberto, die na eene fan
tasie-dictatuur van den gewezen radicaal
Crispi eene kamer ziet terugkeeren, volkomen
gelijk aan die, welke hij op aandrang van
denzelfden C'rispi ontbonden had; aan ko
ning Oskar van Zweden, die te langen leste
schijnt te begrijpen, dat hij het met zijn
Noorweegsche onderdanen, als hij ze als
zoodanig wil behouden, op een akkoordje
moet gooien, aan den sultan, die nog altijd
de mogendheden in de quaestie der
Armenische gruwelen met een kluitje in het riet
tracht te sturen, maar die waarschijnlijk een
toontje lager zal moeten zingen, nu zijn
brave Muzelmannen te Djeddah zich aan
de sacrosancte personen der Europeesche
consuls hebben vergrepen.
Werk genoeg dus aan den Europeeschen
winkel, want onze opsomming is bij lange na
niet volledig. Maar toch vragen wij verlof
om ons nog een oogenblik bezig te houden
met den kleinen man uit het Verre Oosten,
die zoo ongemerkt een groot man is gewor
den, met Monsieur Chrysanthème.
* *
*
A tout seigneur tout honneur. De naam
«Monsieur Chrysanthème" is eene uitvinding
van den Franschen publicist George Duruy,
die in den Figaro over hem een zeer merk
waardig artikel heeft geschreven.
Een Oostenrijksch diplomaat, baron Hübner
en een Fransch romancier, Pierre Loti, hebben
beiden de indrukken te boek gesteld van een
langdurig verblijf in Japan. Het »Land van
de opgaande zon" had destijds reeds gebro
ken met zijn verleden en de eerste schreden
gezet op den weg der Westersche beschaving.
De beide auteurs verschillen hemelsbreed in
standpunt en beschouwingswijze. Maar op
n punt stemmen zij volkomen overeen.
»Het Japansche volk1' schrijft Von Hüb
ner »is zacht, beminnelijk, beleefd, vroolijk,
goedlachs, goedig en vooral kinderlijk." En
Pierre Loti schrijft in zijn Madame Chrysan
thème: »Bij dit kinderlijke en luchthartige
volk schijnt zelfs de dood niet ernstig te
worden opgenomen." Voor den diplomaat
zoowel als voor den tegenwoordigen acad
miclen is de Japanner een aardige kleine
«Monsieur Chrysanthème."
Maar in het jaar onzes Heeren 1894 trekt
M. Chrysanthème ten oorlog." »Een nieuw
Japan wordt ons geopenbaard, iets geheel
anders dan het Japan van papieren waaiers
en kakemono's, welks kinderlijke en poppe
rige figuur de heeren Von Hübner en Loti
om strijd badden geschilderd. Uit de kleine,
amandelvormige oogen schiet een schoone
vlam van heldenmoed en vaderlandsliefde, zoo
als wij die zouden willen zien in de oogen
van onze eigen soldaten wanneer de Fransche
vlag zich nog elders vertoont dan te Kiel.
De kleine apenhandjes, ervaren in wonder
lijk drijfwerk en subtiele schildering,
hanteeren het geweer en het kanon, trots de
stevigste oud-gedienden. Van de
betooverende zoele en blauwe oevers van zijn
Souwo-Nada overgebracht naar het akelige
Korea, trotseert Monsieur Chrysanthème
met stoïcynsche volharding de gestrengheid
van een moorddadig klimaat Op zee, bij
den Yaloe, te Wei-Hai-Wei, verricht hij
heldendaden, de oudste en roemrijkste zee
machten der wereld waardig. Europa ver
neemt met verbazing, dat er ergens, heel ver
weg, eene regeering is, die weet wat zij wil..,.
En die verwonderlijke Monsieur Chrysan
thème heeft eene diplomatie, even als een,
leger en eene vloot: een stoutmoedige en
voorzichtige diplomatie, die naar het pas
geeft spreekt of zwijgt en zich steeds te rechter
tijd inschikkelijk of onverzettelijk toont. Zijn
hoofd een vogelenkopje, volgens hen, die
hem zoo slecht de maat hebben genomen
is vol grootsche denkbeelden, vol verwach
tingen voor een verre toekomst. Hij heeft
een stoute en ernstige opvatting van zijn
roeping in het Oosten; hij wil eene rol spelen,
en wel de eerste in het gele Azië, in het
reusachtige volkerenreservoir."
En nu volgen een paar citaten uit offlcieele
Japansche documenten: «China, de kolos,
dien de Europeanen hebben bestreden zonder
hem ooit ter neer te werpen, knielt voor het
kleine Japan.'' Of wel: »De unie der Azia
tische volkeren, met Japan aan het hoofd,
zal onverwinnelijk zijn. Over welke hinder
palen zal die massa niet zegevieren van vijf
honderd millioen individus, met wetenschap
en methode georganiseerd ?" En ten slotte :
»Wij zullen niet meer bevreesd zijn voor de
vreemdelingen, integendeel, zij zullen het zijn,
die onze voorwaarden moeten aanvaarden,
als zij niet verdrongen willen worden."
Dat alles is duidelijk genoeg, en het verdient
te worden overwogen, omdat Monsieur Chry
santhème getoond heeft geen grootspreker te
zijn. Hij wil het Oosten van Aziëhervormen,
gelijk hij zich zelf heeft hervormd. Voor het
laatste heeft hij slechts vijf-en-twintig jaren
noodig gehad, hoelang zal het duren eer
hij het tweede nummer van zijn programma
heeft verwezenlijkt? En hoever dit is eene
vraag, die alle mogendheden, welke in Azi
bezittingen hebben, van zeer nabij aangaat
zal zich die hegemonie van Japan over het
gele ras uitstrekken?
Monsieur Chrysanthème kent de maat van
zijn krachten. Als een verstandig man heeft
hij niet gepoogd zich te verzetten, toen eene
Europeesche interventie hem beroofde van