De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1895 23 juni pagina 4

23 juni 1895 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 939 Van Van Dyck een paar portretten en compo sities waarin we zoowel z\jn gedistingeerd faire, de treffende expressie als de mooie opzet be wonderen. Van Rubens eveneens een paar magis trale teekeningen. De landschapschilders zijn van Mohjn en Es. T. d. Velde af tot Jacob T. Ruysdeal uitstekend gerepresenteerd. Alleen van Goyen met vijf en twintig b\jna ever alle jaren, dat we werk van hem kennen, van 1621 tot 1653. Van Jacob van Ruysdael een zeer belangrijke, een dorpsstraat, en studies van de ruïne der Egmonder Abdij. Van A. v. Everdingen, die enkele malen op de hoogte staat van z\jn grooten tijd genoot, ook Noorscbe landschappen, die wel doen vermoeden dat men de aldus genaamde bij Ruys dael veeleer in Duitschland heeft te zoeken. Van Albert Cuyp vooral een zeer mooi gezicht op Dordrecht en een van zijn zeldzame sapverfteekeningen, een gebeeldhouwde en beschil derde kar. Van de leerlingen van Rembrandt o. a.: v. d. Eeckhout, Ph. de Koninck, Flinck, Maes en Doomes. Van den laatsten meest bladen uit zijn schetsboeken, waaronder de teekening voor het fijne schilderijtje in het Rijksmuseum, een ge schenk van dr. A. Bredius. Ook Steen, Terborch en Metsu maar vooral A. v. Ostade zeer uitgebreid. Van Avereamp eer.ige van zyn genoegelijk gekleurde teekeningen. Verder nog v. d. Heyden, Potter, Saver\j en van de Vlamen zeer belangrijk de Breughels, de Gheyn en Goltzius. Van de zeeschilders voornamelijk W. v. d. Velde en J. v. d. Capelle en onder het meer topografiesch belangrijke een teekening van Beerstraten, het Huys Kostverloren bij het Kalfje, waarvan ?. a. ook van Ruysdael schilderijen en schetsen bestaan. C. G. 'T HOOPT. Een al te realistisch beeldhouwer. Een beroemd, jong Itaüaansch beeldhouwer, die te Weenen en te München de gouden medaille liet-ft gehaald, werd om zyn naam door de com missie der Venitiaansche expositie uitgenoodigd, evn van zyn meesterwerken ten toon te stellen. Hy zond de »buste van een Fakir", een beeld zoo realistisch en waar, dat het scheen alsof de derde gouden medaille reeds voor den kunste naar klaar lag. Maar in den nacht had een hater naast des beeldhouwer's »Fakir" den afdruk van een negerkop gehangen. En de jury kwam, schudde het hoofd, nam den negerkop weg, pakte den »Fakir" in, en zond hem naar huis, met de boodschap dat de knappe beeldhouwer van de tentoonstelling was uitgesloten. De »Fakir" namelijk was de afdruk van den kop van een neger, die in Venetiëwel bekend was geweest. Hjj was een reus van een kerel, nuiiiiiiiiiiiiniiiii had uit ridderlijkheid, uit bezorgdheid en onbewuste teedere neiging; zijn arm geboden aan zijne nieuwe vriendin. Zij had dien zwijgend zonder eenig bedenken aanvaard. Zijne ongemeene belangstelling in de jonge vrouw, wier fijne hand nu op zijn arm rustte, klom van oogenblik tot oogenblik. Hij was niet in staat zijne gedachten te verzamelen, hij wist geen woord te zeggen. Henriette kwam hem te hulp, zonder het te weten, want ze sprak met die zilveren stem, die hem reeds voor eenige oogenblikken zoo wonderbaar ontroerde eene stem, waarin soms een dieper toon doorklonk, zoo dikwijls de spreek ster poogde eenige aandoening te onderdruk ken enkele snelle woorden, die hem aan vankelijk met verbazing troffen. »Ik mocht daar niet langer blijven ik hoor daar niet! Mevrouw de Saint-Amaranthe is eene vriendin mijner ouders ge weest, en daarom vroeg ik haar om raad. Toen zij mij te Passy opzocht, mij ried eens uit mijne gevangenis te komen, en den avond bij haar door te brengen, kon ik niet verjnoeden, dat zij zulk zonderling gezelschap ontving. Een onoverwinnelijk gevoel van tegen zin maakte zich van mij meester, en daarom zou ik dat salon verlaten hebben, ook als ik geheel alleen naar huis had moeten gaan!" Augustin hoorde uit den toon harer stem, dat zij verontwaardigd was. De noblesse van h-aar rein hart had haar doen raden, dat zij nimmer weer een voet mocht zetten in het salon der Saint-Amaranthes. Daar zij bijna geheel onbekend was met het leven te Parijs, schoon zij er nu al een jaar lang vertoefde, had zij dien avond aanvankelijk haar vertrou wen in mevrouw de Saint-Amaranthe behou^ den, totdat zij al meer en meer begon te twijfelen, en er eindelijk eene vaste overtui ging bij haar ontstond, dat zij tot eiken prijs uit dit gezelschap moest wegvluchten. Augus tin begreep dit alles met groote instemming. Hij waagde het van tijd tot tijd een blik uit hare oogen op te vangen, maar de zwarte kanten doek wierp eene breede slagschaduw op haar voorhoofd, die het maanlicht niet in staat was te verdrijven. »U kende de Saint-Amaranthes dus maar oppervlakkig ?" vroeg Augustin. »Voor een jaar ongeveer ben ik met mijn ouders uit Morlaix in Bretagne geko men. Ik was toen op het punt het klooster des Soeurs de l'Assomption te Saint-Brieuc te verlaten. Mijn vader, de vicomte Hector de Lauriac, was ten diepste verontwaardigd over de gebeurtenissen te Parijs het onbeen had het tot facchino en schoen-illustratore gebracht, en was, in den bloei zjjner jaren, voor een jaar of twaalf komen te overlyden. Schilders en dokters hadden om het ly'k gevochten, de eersten hadden den kop gekregen, de laatsten den romp met de ledematen. Van den kop was een drietal afgietsels gemaakt, en n er van had een scharrelaar te Parijs als den eenigen ver kocht aan den jongen beeldhouwer. Het spreekt van zelf, dat de held dezer tragi-komedie druk over de tong gaat te meer daar hij zelf zich in een pennestrijd over het geval heeft gemengd, en de lieden die aan zijn talent twijfelen, in zyn atelier noodigt ter staving er van. B\j den heer A. Preyer, 19 Wolvenstraat, wordt in de vitrine geëxposeerd een schilderij van F. P. ter Meulen, «Bij de Schaapskooi". Bij de firma E. J van Wisselingh & Co., Spui no. 23, zijn tentoongesteld drie schilderijen van Willem Witsen »Sneeuw in het Bosch", »Dorp in de Sneeuw" en «Zoom van het Bosch". De tentoonstelling sWitsen" blijft tot einde Juni geopend. , vo DAMES. De rok. De vrouw in Burmi. Bechtvaardigheidijevoel bij vrouiven. La femme et la bicyclette. Een keuken hoek voor diabetici. Onlangs werd aan Figaro gevraagd of men naar een bal blanc (en matinee) met rok en witte das, of met gekleede jas en zwarte das moest gaan. Het antwoord was: nooit overdag rok en witte das, behalve bij een trouwplechtigheid, als men getuige of bloedverwant is, of bij een begrafenis, als men tot de genoodigden be hoort De Engelschen gaan nog verder; zij staan nooit vóür het diner zwarten rok en witte das toe. Voor de matinee dansante zou ook een ge kleurde das geschikt geweest zijn. * * In Blacfavood Magazine komt eene schets van het leven der vrouw in Burma voor, die men kan houden voor eene satire op de positie der vrouw in onze beschaafde maatschappij, en die toch juist schijnt. De heer Fielding schrijft: «Nergens onder de zon heeft eenige natie aan hare vrouwen zulk een absolute vrijheid, zulk een volkomen beschikking over haar leven en goederen toegestaan, als bij de Burmanen. Zij zijn op volkomen voet van gelijkheid met den man, wat wet, godsdienst en zeden betreft. Tegenover de wet: meisjes en jongens erven gelijkelijk, en voor zich zelf; er zijn geene bewindvoerders tusschen eene vrouw en haar goed, geene voogden tusschen eene vrouw en haar kinderen;' afcrisy liiilimiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiimiiiitimiiimiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii schaamd binnendringen der volksmenigte in het paleis der Tuilerieën, den 20 Juni van het vorige jaar. Hij besloot met zijne familie naar Parijs te gaan, om den koning persoon lijk te verdedigen, en bij te staan, zooals vele Bretonsche edelen toen deden!" Augustin kampte met de meest tegen strijdige gewaarwordingen in zijn hart. De sympathie voor de bekoorlijke spreekster beheerschte hem bijna geheel en al, en tevens gevoelde hij eene opwelling haar plotseling toe te roepen: »Ik behoor tot de partij, die dien koning heeft doen vallen!" Hij vroeg zich af, of Henriette niet begrepen had wie hij was? Hij kon dit groote raadsel niet oplossen en luisterde naar de welluidende stem, die als een engelenzang in zijne ooren klonk. «Misschien heeft u verleden j aar de SaintAmaranthes wel eens gezien?" »O, zeker! Ze kwamen in ons hotel, en waren allervriendelijkst voor mij. Maar mijne moeder vond niet goed, dat ik in ge zelschappen ging, terwijl ons hart zoo be kommerd was over de koninklijke familie....'' Zij zweeg, en liep met gebogen hoofd naast Augustin, die een angstig voorgevoel had, dat zij hem misschien niet meer vertrouwde. Zij wandelden met vluggen stap de lange rue Saint Honoréaf, gevolgd door hun be schermer, terwijl steeds nog vele voorbijgangers zich in de straat vertoonden. Augustin wist weder niet, wat hij zeggen zou. Geene enkele gedachte kwam hem te hulp. Er was iets geheimzinnigs in deze betooverende ci-devcinfc hij begreep haar niet, en toch kon hij zich niet ontworstelen aan den invloed dezer ondoorgrondelijke i-liarinntsa. Henriette hief het hoofd weer op, en zei, terwijl de eigenaardig diepe toon van hare stem vast onhoorbaar trilde. »Meneer de Robespierre! Ik heb op uw gezicht gelezen, dat u het hart van een edelman bezit. Daarom heb ik geen oogen blik geaarzeld uw geleide te aanvaarden, al is het ook, dat ik u bij Madame de SaintAmaranthe ontmoette ....'' »Het ging u als mij!" haastte Augustin zich te antwoorden. »Ik kwam er vanavond voor den eersten en den laat sten keer!" »Dat is heerlijk! Voor ons beiden is daar geene plaats. Maar ik heb nog eene andere reden u te vertrouwen. Mijn vader sprak in 17S9, toen hij uit Parijs terugkwam, waar hij als afgevaardigde van de vergadering der Algemeene Staten trouwt behoudt zij haar eigendom, de man heeft daarover geen macht,en ook geen macht over haar. Zij is reeds van hare jeugd af vry. De ridder-periode, die de vrouw prees als een godin en haar be handelde als een slavin, is niet tot Burma door gedrongen. Een Burmaansch minnaar bezingt niet zijn geliefde als te goed voor deze wereld, om haar dan te behandelen als zijn mindere. De gods dienst heeft de vrouw daar ook niet leeren aanzien voor de bron van alle kwaad, en den man ook niet tegen haar gewaarschuwd als een verlokster ter helle. Er is ook geen minder soort litteratuur om haar valsche idealen voor te spiegelen van haar zelve, den man en de wereld. Zij zijn altoos gehouden voor wat ze waren, kennen geen con ventie en mogen zelf rechter zijn over wat haar bezoedelt, wat niet." In Burma zijn ook alle vakken voor de vrouw toegankelijk, ^-Getrouwd of ongetrouwd, van haar zestiende of zeventiende jaar heeft iedere vrouw, behalve haar huiselijke plichten, nog eenige bezigheid. In de hoogere klassen heeft zij de administratie over haar goederen, in de lagere drijft zy handel of oefent een beroep uit. In Burma weet ik niet, dat n beroep haar verboden is of n voorgeschreven. Er is ook geen caste, noch voor mannen noch voor vrouwen." Daar dus in Burma mannen en vrouwen mo gen kiezen wat ze het liefst en best doen, zijn enkele van onze vrouwenvakken er mannenvakken geworden. Het naaien en borduren doen er, evenals het schilderen, de mannen; het winke lieren meest de vrouwen voor eigen rekening. »De bazaar duurt er maar drie uren; de vrouw heeft dus daarvoor en daarna genoeg tijd voor haar huishouden; zij wordt niet den heelen dag in winkels en fabrieken opgesloten gehouden. Het huiselijk leven blijft haar hoofdbezigheid, maar ook: het dagelijksch optreden in het pu bliek geeft haar een kracht en zelfstandigheid, een ruimte van blik, een verdraagzaamheid en kalmte, die iederen vreemdeling treft." Een natuurlijk gevolg, volgens den heer Fielding, is dat de echtscheiding, die er zoo vrij is als da meest geavanceerde hervormer kan ver langen, in niet n op de honderd gevallen voor komt; en zoo goed als nooit wanneer er kin deren zijn. * * * In een artikel in de New Review wordt be toogd, dat het voornaamste geestelijk onderscheid tusschen man en vrouw daarin bestaat, dat de vrouw een geringer gevoel van rechtvaardigheid bezit. »Ik heb nooit een vrouw gekend, die rechtvaardig kon zijn of een denkbeeld van recht vaardigheid scheen te hebben. Ik wil niet zeggen dat het geval zoo droevig is; ik wil het alleen als feit aanwijzen". Een dergelijke opmerking zal er wellicht alle wetgevers toe geleid hebben, de vrouw van de rechtspraak uit te sluiten; een tegenargument is natuurlijk dit, dat de opvoeding, die het ge voelsleven der vrouw ontwikkelt ten koste van haar oordeel, voor een deel de schuld draagt van haar gemis aan rechtvaardigheidszin. miiinmiiiiiMiiiiilimtnnMiiiiiiiiiiMiinniiiHiimiMiiMiiimtiuiimiiiiiiiiiii eenigen tijd vertoefde, met grooten lof over de welsprekendheid van een jong afgevaar digde uit den Tiers Etat - dien hij Robes pierre noemde. . . »Dat is mijn oudere broeder, Maximilien Robespierre !" »Ik was toen een kind van veertien jaren, en nooit te Parijs geweest! Ik begreep niets van de politiek ... en op dit oogenblik ben ik nog niet veel verder! Mijn vader kwam in October 1789 uit Parijs terug, diep teleurgesteld over den loop der zaken, over het volksgeweld, dat de koninklijke familie had genoodzaakt van Versailles naar Parijs te verhuizen. Hij besloot zich geheel terug te trekken en liet zich niet verder uit over alles wat te Parijs voorviel. Ik bracht drie jaren in het klooster der bonnes Soeurs de l'Assoni/ition te Saint-Brieuc door. Er mocht daar niet over politiek worden gesproken. Verleden jaar in het laatst van Juni besloot mijn vader met zijne familie naar Parijs terug te gaan, om den koning ter hulp te snellen, zooals ik u heb verteld!" Met een gevoel van verademing hoorde Augustin, dat de Vicomte de Lauriac Maxi milien had geprezen hetgeen zoo vreemd niet was, als het scheen, daar vele leden der noblesse en der clenji' in de Etats-Gém'rau.i' vóór de Octoberdagen van 17^9 met ingeno menheid naar Robespierre hadden geluisterd, ondanks den spot, waarmee anderen zijn op treden onmogelijk trachtten te maken. Bij alle adellijken, bij alle geestelijken, ontstond destijds de vurige begeerte groote dingen voor het vaderland te doen. De nacht van den vierden Augustus 17^9 legde eene schitterende getuigenis af omtrent de offer vaardigheid van de edelen en de priesters, daar met algemeene geestdrift besloten werd alle feodale voorrechten, alle heerendiensten alle tienden en bijzondere rechten af te schaften. Augustin begreep nu, dat de naam Robespierre geen ongunstigen indruk gemaakt had op het gemoed der i;i-dccanic, hoewel het nog altijd raadselachtig scheen, dat zij niet geheel op de hoogte was der groote gebeur tenissen van 1792. Henriette verzonk ineen ernstig gemijmer, en ging zwijgend aan zijne zijde. Zij hadden het huis der Duplays, nu gesloten en rustig, aan hunne rechterhand, de rue Tloi/ak, lag vóór hen. Ook Augustin haastte zich snel vooruit. Hij deinsteer voor terug Henriette over het Plein der Revolu tie te brengen, waar bijna dagelijks het bloed der veroordeelden werd geplengd. In de Nouvelle Revue heeft dr. Championnière een artikel geschreven over La femme et la bi cyclette, waarin hij overdadig lof geeft aan het rijwiel. Hfj toont aan, dat het wieieren aan de vrouw groote spierkracht geeft en tegelijk de har monie en sierlijkheid van haar bewegingen be vordert. Maar ook haar moreele en intellectueele eigenschappen worden er wonderlijk door gebaat; snelle blik, moed, orde en netheid, volharding, soberheid, reislust, opmerkingsgave en zelfs huise lijkheid. »Als men de wielrijdsters ziet voorbgvliegen", zegt dr. Championnière, »zou men niet dadelijk vermoeden dat de bicyclette zooveel kostbaars verborg." Dat is zoo. Als een middel om witte wollen kleedingstukken, die niet erg vuil zijn, weer helder te krijgen, wordt aanbevolen, ze met meel te behandelen. Men doet het meel in een terrine, (meer of min der naarmate men meer voorwerpen heeft) en wrijft in het meel de baretten, kapers, ceintures of wat men verder heeft. Hoe meer het meel overal tusschen indringt, hoe beter. Dan slaat men de voorwerpen flink uit, borstelt ze door en door, en ze zullen als sneeuw zijn. Bij Bergmann te Wiesbaden is een keukenboek voor diabetici, »3G5 Speisezettel für Zuckerkranke" uitgekomen. Een dergelijk boekje ver scheen ook een paar jaar geleden alhier; het was geschreven door mej. C. Manden, directrice van de Haagsche kookschool. Beide gingen van het principe uit, dat de verpleging der diabetici nog minder eene taak voor den geneesheer, dan voor de keukenmeid is, en deze vooral de arme zieken het leven dragelijk kan maken. MoVki-taart. Men klopt vier eieren in een vuurvasten porseleinen schotel, op zacht vuur, met een half pond witte poedersuiker, tot het een flink doorwerkt deeg is. Dan voegt men er 100 gram bloem en 50 gram boter bij, die men op het laatste oogenblik au bain-marie heeft laten smelten. Goed mengen met het deeg; dan nog eens goed mengen met een kopje zeer sterke lauwe koffie ; bakken op matig vuur en glaceereu met koffiesuiker. Ander recept : van drie eieren klopt men de dooiers met 125 gram vochtig gemaakte suiker; voegt er 90 gram meel bij, en mengt er dan eerst het stijfgeklopt eiwit door. Laat gaar worden op zeer matig vuur; als de taart koud is, snijdt men hem in de vlakte door, legt er een laag mokka- crème tusschen en bedekt ook den rand geheel daarmede. Men kan hem dan ook met glacéversieren. De mokka-crcme hiervoor maakt men van 100 gram boter, 90 gram suiker, een dooier en een lepel heel sterke koftie, die men druppel voor druppel in de crème giet, op korten afstand van het vuur. Deze crème moet steeds lauw klaargemaakt worden ; als de kom koud wordt, of de koffie niiiitiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiimiHiiiiiiiiiuiiiiiiiiiiiiiiiiiimiii Het scheen, of de schim van Louis XVI hem waarschuwde. Hij sloeg daarom de rue des Chanips Ehjsées in, en verheugde zich toen hij de donkere massa der hoogopgaande boomen op het helderst door de maan verlicht zag. Geen enkele voorbijganger verstoorde de stilte van den zomernacht. De krachtige stap van hun bewaker deed zich in de verte hooren. Augustin kon niet langer zwijgen. Hij poogde te vergeefs de aandoening, die in zijne stem trilde, te bedwingen : »Ik heb met zooveel deelneming naar uw verhaal geluisterd, dat ik niet verbergen kan zeer nieuwsgierig te zijn naar het ver volg. Maar misschien ben ik onbescheiden en zal gaarne uw stilzwijgen eerbiedigen!" Henriette scheen te sidderen. Zij hief het hoofd op naar Augustin. Bij het maanlicht kon hij bemerken, dat er tranen over hare wangen vloeiden. Een diep mededoogen greep hem aan. Schijnbaar kalm antwoordde Henriette : »Ik vind het niet onbescheiden, meneer de Robespierre! dat u naar meer bijzonder heden uit mijn leven vraagt. Maar ik ben sedert een jaar zoo diep rampzalig, dat ik er bijna niet over spreken kan. Ik zal het toch beproeven, omdat ik getroffen ben door de ridderlijke hoffelijkheid, die u mij bewijst! Maar alles is zoo bitter, zoo wreed . . . ." Het jonge meisje sprak deze laatste woorden bijna fluisterend, daar hare stem verried, dat ' zij op nieuw in tranen wegsmolt. Zij wischte snel hare oogen af, en hernam kalmer: >Jk heb geene tranen meer! Een jaar lang heb ik bijna aanhoudend geschreid. Maar ik heb mij leeren onderwerpen aan mijn bitter lot de bonnes Soeurs < \ipucinen, die mij nu als eene verlaten wees hebben aangenomen, leerden mij berusten, zoodat ik weer belang kan stellen in het gewone leven. En nu zal ik u verklaren, waarom ik zoo diep geschokt ben bij de gedachte aan Juni van verleden jaar". Augustin leidde haar nu naar de breede laan, nog altijd Ie ('ours de la llcinc genoemd. Hij bleef midden op den ongeplaveiden weg, in het volle maanlicht. Ze hadden hun snellen loop gestaakt, en wandelden nu rus tiger, vertrouwelijker, clan in de straten. Augustin zei met eene haperende stem : »Ik luister met ongeduld, niadcinoiscl/c ."' (Wordt vervolgd}.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl