De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1895 23 juni pagina 7

23 juni 1895 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

No. 939 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. De Oostenrijksch-Hongaarsche politieke Rutschbaan. Ik zal U een duwtje geven, Majesteit. is de crisis bij Windischgriitz ? Ik kan het voorstel van ons geacht medelid onmogelijk ondersteunen, zei de voorzitter. Blijkens de statistiek is de uit voer onzer stapelartikelen uit Guayaquil sedert de] laatste vijf jaren geregeld af genomen. Onze goud- en zilvermijnen zijn uitgeput, de cacao heeft geduchte mededin gers gekregen in de aanplantingen in Azi en Afrika, onze koffie wordt door de Indi sche verdrongen... Goedkeurend gemompel van den Senaat. De motie wordt verworpen. Don Antonio Rodriguedo gaat zitten en trekt zich verder niets meer van het geheele debat aan, maar bekijkt met een nijdig gezicht zijn revolver, dien hij spelenderwijs te voorschijn haalt. Als door een kogel uit een der zes loopen getroffen springt zijn buurman, Lorenzo Miqueda op met den uitroep: Mijnheer de voorzitter een idee: ik stel een belasting op revolvers voor. Groote verbazing en in koor de vraag: Revolvers ? Ja, mijne heeren op revolvers als u me vergunt mijn voorstel even toe te lichten? en nadat de president toestemmend heeft geknikt, houdt hij een gloeiende lofrede op den liberalen geest, die voorzit in het wet gevend lichaam der republiek Ecuador, dat het dragen en gebruik maken van wapenen niet verbiedt,_ zooals in de pruikerige oude wereld, maar integendeel steeds heeft aange moedigd, zoodat thans bijna iedere burger van dezen vrijen Staat met een geladen revolver loopt. Mijnheer de voorzitter ik betuig mijn adhaesie aan het voorstel-Miqueda, roept zijn overbuurman Diaz Cadinas, nadat deze met een triomfantelijk gezicht in zijn stoel is terug gevallen en wensch er nog aan toe te voegen dat deze belasting progressief worde gemaakt. Voor gewone pistolen, kinderspeelgoed zou slechts een geringe belasting kunnen worden geheven tweeloops echter zouden reeds het viervoudige moeten opbrengen, vier en zesloops moesten tien en twintigvoudig worden aangeslagen, terwijl de belasting op hand-mitrailleuses in gelijke verhouding naar het aantal loopen moest worden vastgesteld. Don Josua Pasqual verklaart na eenig nadenken het voorstel niet te kunnen steunen. Hij vreest dat een dergelijke belasting en welke belasting is populair? in alle klassen te veel oninbare posten zal opleveren, aan gezien zelfs het door den heer Diaz Cadinas als kinderspeelgoed gekwalificeerde schietwerktuig een te krachtig argument is in de hand van een onwilligen belastingschuldige. Lorenzo Miqueda's opmerking: dat den ont vangers en deurwaarders der belasting even krachtige tegenargumenten ten dienste staan, ontzenuwt hij met de tegenwerping, dat de republiek bij elke sommatie of exploit d&n minstens n, zoo niet twee belasting be talende burgers zou verliezen en de uitgaven voor dwang ten slotte meer zouden bedragen dan de inkomsten. Het voorstel wordt mot 15 der 17 nog overige stemmen verworpen en de heeren Lorenzo Miqueda en Diaz Cadinas draaien der vergadering den rug toe. De vierde ontevredene is Manuel Nimez, die me_t een onverschillig gezicht zijn nagels gaat zitten cureeren. nadat zijn voorstel, om een belasting te heffen van de zon, met vrij stelling der photografen, die geen kalkmagnesia of ander kunstlicht gebruiken, als onuitvoerbaar was verworpen. Esn der leden toonde namelijk aan, dat men, om billijk te zijn, ook alle regenachtige dagen en zonsverduisteringen moest aftrekken, en er dus volstrekt geen raming te maken viel. Dit leidde tot een zeer geanimeerd debat, over het voor en tegen der oprichting van metereologische bureaux door het geheele land, maar te rade gaande met de onzekere uit komsten tot dusver door deze nog jonge wetenschap verkregen, stemde de Senaat het voorstel af. Er werden nog meer voorstellen te berde gebracht, het eene al spitsvondiger dan het andere, maar alle stuitten af' op meer of minder groote technische bezwaren in de uitvoering, terwijl het laatste wegens totaal gebrek aan stemmen, behalve die van den voorsteller, schipbreuk leed. Toen verhief zich de president. Mijne heeren, sprak hij met waardigheid, ik stel een hoeden belasting voor. Onze beroemde, van Carludovica palmatabladen gevlochten panamahoeden zijn een der weinige artikelen, waarvan de uitvoer onze schatkist jaarlijks een aardig sommetje heeft opgeleverd. Hoe meer hoeden voor inlandsch gebruik aan den uitvoer worden onttrokken, hoe geringer de opbrengst. Wie hier dus een Panamahoed draagt ontduikt den fiscus! Zeventien hoofden, die met Panamahoeden gedekt zijn, terwijl de president krachtens zijn waardigheid een hoogen zijden draagt, geven hevige teekenen van afkeuring. Maai de president houdt voet bij stuk. Geld! is zijn leus. Goed maar er zijn verschillende soorten en kwaliteiten; 't gaat toch niet aan, allen over n kam te scheren ; naar welken maat staf moet die belasting worden ingedeeld ? vraagt eindelijk na veel harrewarren Manuel Minez, de eenige die zich nog een weinig voor het voorstel interesseert, waarschijnlijk omdat hij in brandende zon en een panamahoed eenig verband ziet. Naar de breedte van den rand, antwoordt Don Josua Pasqual snel gevat! Om kort te gaan, er moest een eind aan het debat komen de heeren moesten gaan eten en de wet werd aangenomen : Alle hoeden, model panamahoed, meteen randbreedte van 12?15 centimeters zijn be lastbaar. Acht dagen later waren alle hoedenranden tot 11' i centimeter ingekrompen. Nieuwe wet: Alle hoeden met neerhangenden rand breed 10?15 centimeters zijn be lastbaar. Een week daarna waren alle randen tot twintig centimeters uitgezet. Don Jesua Pasqual was woedend, maar liet niets blijken en vaardigde een nieuwe wet uit: Alle hoeden met neerhangende randen, onverschillig van welke breedte, zijn belast baar. Het panama-model verdween als met een tooverslag, de neerhangende randen krulden omhoog. Don Josua werd bleek van woede. \Vaoht, zei hij, we zullen zien wie hier het laatste woord zal hebben en weer werd snel de wet veranderd. Alle hoeden met randen, neerhangende of omgekrulde, zijn belastbaar. In een ommezien stonden de randen op waarts. De voorzitter van Ecuador's Senaat raasde en sloot zich in zijn cabinet op, om een onontduikbare wet te bedenken. Intusschen maakten de hoedenmakers prach tige zaken en dachten er ernstig over, Don Josua Pasqual een eere-hoed volgens het laatste onbelastbare model aan te bieden. Deze zocht intusschen ijverig en lang hij werd er mager van maar eindigde toch met een afdoende redactie voor zijn hoeden-belastingwet te vinden. Alle hoeden met ran den waren voortaan belastbaar. Te laat! De mode had intusschen een woordje meegesproken. De opstaande randen waren niet in den smaak gevallen en ieder burger, die zich niet bespottelijk wilde aan stellen, droeg sinds weken een stroohoed zonder rand?model vijgenmand! Zoo leert hier alweer de geschiedenis, dat geen belasting onontduikbaar is. Guayaquil, Mei 1895. FiLiro DKL VENTEN. llliliillllHllllllliiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiililiililllllliiiiiiiiiittiiiiiiiiiMiiiiitiiitiiiiii Achter het Röiannsenni. Als ik denk aan een Amsterdamsche NVaereldtentoonstelling, dan strijk ik het aard oppervlak voor mij uit, als een kaartblad, en ik zie ganseh de menschheid voor mij in haar wurmen en mieren. Ik zie alle volken van Europa: den peuterigen duitscher. den vluggen franschmau, den securen engelschman, den hollander en den turk, den belg en den skandinavier, den Spanjaard en den rus. En ik zie alle rassen: den japanneren den maleier, den eskimo, den neger en den indiaan. In aller oog ligt de stilte der ge dachte; zij allen hebben rondom zich verza meld het beste wat zij hebben gewrocht, en hiervan wegen zij het beste tegen elkander op de handen, om het te zenden naar Am sterdam. Amsterdam dit ene woord is hoog opgewerkt in hun aller bewustzijn. Te Amsterdam zullen zij mogelijk een prijs be halen in den reusachtigen wedstrijd der vol keren. En ik zie de locomotieven van noord, zuid en oost achter zich zeulen lange slingers van treinen, opsleepend naar Amsterdam, het beste van het beste van de voortbrengselen der mcnschen; heinde en vér zie ik dansen op de wijde zeeën de schepen, bevracht met wa ren voor de waereldtentoonstelling; ik zie pakpaarden stappen met voorzichtige^! stap over de hellingen van bergen, en ik zie kameelen, zwaarbeladen, snellen door de woestijn, dra gend de voorwerpen die te Amsterdam zullen spreken, luide, van de vaardigheid der vin geren van volken, wier bestaan aan den Duvelslioek een openbaring zal zijn : ja. stammen zie ik, die, weinig hebbende te bieden wat der waereld bewondering kan zijn, uit hun midden eenige huisgezinnen zenden, met pak en zak, opdat hun wonen en leven althans den Lindengrachter zal zijn tot verbazing en stomme opening des monds. Onder nuchtere menschen behoeft er niet over gekibbeld te worden, dat het historietje, op het pleintje achter het Rijksmuseum opge slagen, niet is eenc waereldtentoonstelling, maar een zeer fatoenlijke amsterdamsche kermis, zóó fatsoenlijk, dat de 11 allemannetjes er met volle permissie van pa en ma romlloopen, en de burgemeester van Amsterdam. die strenge zedenmeester, het patronaat ervan wel wil dragen als een tooi. Toch is, hoewel ook ik een nuchter mensen ben, mij de illusie van een waereldtentoonstelling herhaalde malen in den geest geslagen, juist daar waar de kermis op haar drokst is, bij de wafelkraam en de schiettent, den tooverschommel en de vischjesvangerij: in den hippodroom. Tot jaloezie van de fiesch op den olifant, hoog in de wolken verheven, culmineert in den hippodroom deze expositie; het is daar dat gij de vreugde der kermisgasten in haar hoogste uiting aaanschouwt, hetzij zij hotsen in de nauweii ommegang, hetzij zij zich heffen op pèrden en kemelen, en met een glimlach van gelukzaligheid dommelig omboiizen op hun beesten, of nederzeuleri in het zaagsel. Deze beesten, de paarden, maar de kameelen vooral, geduldig dravend naar de tonen van het draaiorgel, doen de de uren mijner verbeelding openspringen. Ik zie den arabier in zijn woestijn; ik zie ganseh het tournooiveld van den onvolprezen held van Tarascon ; ik denk aan da Costa, in zijn vers regels aan paard en kameel gewijd: aan het paard dat imhvoordl brie.-cheiid op den donder der trompetten (liirr ]K"?draaiorgel) waarbij de vendelen /ieh in iie\v<jL;ïiiir /et ten. aan het kameel: 't u'oestijnpaard, dat in 't zaal. hem door natuur ^e\\Toeh<t, zijn nüter riiitii; voert, door d' eiiideloozi'ii tocht. hem knielend afuerpt en weer opvangt, en \\anr d'oo^én verireefs een waterdrop als uit te lokken pogen de karavane mei zijn reuk ten dienste staat. Ik weet het wel, het is geen zwaarbeladen karavane die hier rondrijdt, doch slechts lichte kavallerie, en van afwerpen of opvangen is geen sprake, omdat de manege knecht een trapje bij de hand heeft; ooit is van dorst weinig sprake, wijl in den hippodroom zelf een buffetje is, waar zij zich kunnen laven, die soms nog niet genoeg hebben, maar ik geef mij aan de illusie: Op de maat.... vervolgt liet dier icvrede. niet onvertraagde \anrl, niet onverhaaM-.'ii ire;le. gelijk de klukiiiiald likt. zijn \vei:'. tenzij /';eh 't lied versnelle. \vaar ook hij gevoelig 't our aau biedt. Ook die. woorden van den poëet tot het kameel zijn zoo toepasselijk hier; want als de kerel achter het draaiorgel, in zijn boezeroen met opgestroopte mouwen den slinger pakt, gaan de kameelen loopen, en zoodra de schetterende deun heeft opgehouden, stap pen zij langzaam naar het midden. En ik wil niet gelooven, dat de jufferen en de boeren en de huzaren, die in deze kleine ruimte een paar keer rondliobbelen voor een paar stui vers, en iederen avond weerkonien, en iederen avond weer hun stuivers offeren om te mogen hobbelen, in dat hobbelen alleen het genot zouden vinden van den hippodroom. Want dit is een ziellooze en duffe, en naargeestige en onpasselijk makende beweging. Maar hun genot moet zijn in de verbeeldingswereld die hun wordt onthuld wanneer zij hoog gezeten zijn op een woestijn- of ander paard. Daarom ook de fantastische schilderingen aan den wand. doeken, die door een nuchter mensch goor zullen worden genoemd, en grotesk van wanstaltigheid, mv.ir die gewis in de opbruisende i'antaisie der rijdsters en rijders zich vervor men tot ongeziene heerlijkheden van oostersche passie en weelderig geluk. Het is om deze vreugde te zien, dat ik reeds menigen avond een dubbeltje heb gestort bij de dikke dame achter liet tafeltje in den. open voorhof, en om toegang gebeden bij den lieer die staat bij de portière van den hippo droom achter het Rijksmuseum. P. (J.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl