Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 940
Als zee-schilder neemt Mesdag dan ook een
zeer bijzondere plaats in ; zijn talent is misschien
het compleetst uitgesproken in die doeken, groot i
of klein, altijd ruim, waarin hjj niets geeft dan j
de zee alleen, zonder eenig stoffage, slechts water J
en lucht; werken die groot worden door den '
eenvoud van het onderwerp, en de kracht der
uitvoering.
Zóó zgn z\jn «golven", waarvan hij met eene
nige kennis en wetenschap de zuigende, plas
sende bewegingen kent, wier onregelmatige maar
aan vaste wetten gebonden schuimvorming hij als
niemand heeft bestudeerd. Deze ;>golven" zijn
met een groot begrip van realiteit geschilderd,
van een schijnbaar photograflscbe juistheid, zoo
groot dat zij de zilte kilheid van ons noordelijk
strand suggereeren.
En zyne «ondergaande zonnen", zijn »avonden",
in al die verschillende effekten, die zoo talrijk
en kortstondig zijn in ons veranderlijk klimaat,
welk een verscheidenheid van stemmingen geven
z\j niet weer !
Nu is 't de statige kalmte van hoog zwevende
paarsch-gr\jze luchten, of de schuivende jacht
van door een zuidwesten wind gedreven wolken;
een ander maal is het de ongerimpelde, rustige,
onafzienbare oppervlakte der zee, weerspiegelend
den grootschen bouw van opeengestapelde «kop
pen", of de wilde chaos van door den storm
verpletterde «pinken" in woeste verwarring opeen
gestapeld door de onweerstaanbare macht der
beukende golven, tegen wier kracht op den duur
niets bestand is.
Deze macht en grootheid der zee heeft Mesdag
meermalen uitmuntend vertolkt.
Een andere reeks onderwerpen leverde hem
de bedrijvigheid der visschersbevolking aan het
strand, de pinken die het anker werpen, het
aanbrengen van de visch, de talrijke vischvrouwen
die afwachten wat de schuit medebrengt, of het
seinen met een vlag, terwijl een angstige menigte
het beantwoorden afwacht, van welke laatste
motieven Mesdag enkele schilderij -n maakte
waar de figuren-groepen bijna de voornaamste
plaats innemen.
Dan weder schildert hij het strand in den
winter, de schuiten overwinterend onder een
dikke laag sneeuw, terwijl sommigen geteerd en
getimmerd worden, of zelfs ook landschappen,
watervallen in Noorwegen, boerderijen met boomen
in winter of zomertooi, een enkele maal ook
figuurstudien, zooals het portret van zijn vader
dat hoogst verdienstelijke eigenschappen heeft.
De ontwikkelingsgeschiedenis van Mesdag's ta
lent is uiterst eenvoudig.
Hij was in een handelshuis tot omstreeks 1866
en toen besloot hij zich geheel aan het schilde
ren te wijden. Hij ging te Brussel werken, bij
Roelofs en zyn vriend en bloedverwant Alma
Tadema. Daar leerde hij de grondbeginselen van
zijn kunst. Een verblijf op Norderney deed hem
den oceaan lief krijgen. In'(i9 exposeerde Mesdag
in den Haag, in 1870 te Parijs. Hier had hij zy'n
eerste en een zijner belangrijkste successen. Zijn
schilderij behaalde een gouden medaille, de schil
der Chaplin kocht het en Millet zond hem een
bericht met zijn gelukwenschen, dat, in een lijstje
op zijn atelier hangt, en een zijner zuiverste en
meest gewaardeerde onderscheidingen is, waarop
hy, terecht, zeer trotsch is.
Sinds dien tijd volgde succes op succes
vooral in het buitenland. In Nederland vond
zijn eerlijke kunst niet dadelijk ingang, en het
duurde vele jaren eer men hem naar waarde
beoordeelde.
Thans is Mesdag een merkwaardige liguur, niet
alleen in onze schilderkunst, maar in geheel ons
land.
Hoe weinigen is het gegeven, na jarenlang een
vak met geluk beoefend te hebben, op betrek
kelijk laten leeftijd plotseling te veranderen, en
daarna, door onvermoeide arbeidskracht gevoegd
bij natuurlijk talent, zich in de kunst een der
eerste plaatsen te verwerven ?
Deze belangrijke plaats die Mesdag bij het
publiek inneemt wordt hem soms benijd door
omnachtigen, die trachten hem te verminderen
te hunnen bate.
De eerlijke, krachtige persoonlijkheid van
Mesdag blijft echter onaangetast. Als levens
spreuk zou hij mogen nemen : i>Luctor et emergo."
Til. Z.
iiniiiimmuiiiiiiimiiuiiiHiii
tp
l
(Een leekenlirief.)
De lieve lente, met zoo sterk een verlangen
tegemoet gezien, stroomen van lilas en boeketten
van aubepines meebrengend, begroet met het
paaschgezang der geloovigen, en feestelijk inge
haald door de smachtenden naar Zondagsuitstapjes
in de campagne die aan gene zijde der fortui
caties begint.... de lieve lente stort tevens over
ons uit een zee van kunst, jong en f'risch, oud
en stram, groot of meskien, rijk aan kleur, vorm
en gedachte, nu eens in al de openbaringen van
een ongebreideld genie, clan met een zelfvergeten
ijdelheid, of wel groen als het vroege jaargetijde,
waarin nog niet is te herkennen de vrucht die
door een nauwlijks ontloken bloem wordt beloofd.
Een goede vijfduizend schilderijen in twee
salons, en ettelijke artistieke manisfestaties van
allerlei aard op velerlei plaats.... 't is voor
hem die een veelzydigen kunstindruk wil ont
vangen van genieten is nauwlijks sprake meer
een marteling in geestelijken en in
lichamelijken zin, al is 't dan ook een marteling waarin
veel zoets ligt opgesloten; overspanning is een
der gevolgen er van.
Ik trotseerde vele bezwaren en moeielijkheden
waaronder stof, hitte en regenbuien, woekerde
met den tijd, dien andere werkzaamheden mij
overlieten, om dien kunstoceaan te doorzwemmen
en zooveel mogelijk in m\j op te nemen wat mij
tot leering kon strekken en tot oogenlust dienen.
Zoo ik mij voorneem iets niet veel te
zeggen over de beide salons, is 't niet omdat ik
de kleinere tentoonstellingen minder acht dan de
grooten ik zeide het vroeger reeds elders:
die, waar men de kunst van een groep verwante
geesten of liever nog van een enkelen artiest
bezien en herzien mag, waar men den door God
begenadigde in zijn verschillende gemoedsaan
doeningen echte kunstwerken vinden immers
alleen hun oorsprong in de ziel van den schep
per mag bespieden en waardeeren, dus ge
nieten, die trekken mij het meest aan, die schijnen
mij dankbaarder voor den kunstenaar en zijn
publiek te zijn, dan die endelooze menigte doeken,
waar de eenling, zoo hij niet krachtig naar voren
treedt, opgaat, dikwijls ondergaat, in de veelheid.
Integendeel, wat ik waardeerde bij mijn bezoek
aan de tentoonstelling van Norbert G :eneutte in
de Ecole des Beaux-Arts, wat ik genoot bij die
van Claude Monet in de Galerie Durand-Ruel,
ik wil het dankbaar gedenken, de schoone in
drukken medenemend voor heel mijn leven.
Maar, zoo ik mij dan voorneem iets te zeggen
over de beide salons, dan is 't mij meer te doen
om wat daar buiten en ver er buiten ligt,
dan om die kilometers doek, waarvan vele ellen
mooi, zeer mooi beschilderd zijn.
O, zeker ! ondanks vermoeienis en geschemer
voor de oogen, hebben mijne herhaalde bezoeken,
zoowel op het Champ de Mars als in de Champs
Elysées, mij een schat aan groote indrukken
meegegeven, meer, veel meer ter eers'.e dan ter
tweede plaatse.
Die beide salons onderscheiden zich wezenlijk
van elkaar, en wel hoofdzakelijk daarin dat de
oude, die der Champs-EJysées. zich kenmerkt
door een allemans-kunst, een bourgeois-karakter,
terwijl die der sociéténatlomle des btaux-arts,
op het Champ-de-Mars, een nobeleren, een hooger
gestemden geest ademt, en kwalitatief het verre
wint van zijnen ouderen broeder, die kwantitatief
een grooten voorsprong heeft.
O zeker er is veel moois in het Palais de
l'Industrie, waar mij het meest getroffen heeft de
voortreffelijke schilderij van A. Detnont, les
Danaïdes, en waar de conventioneele fransche
kunst zich van haar beste zijde doet zien in de
werken van Bouguereau (Amor et Psyche), Adan
(Femmes de Pècheurs), Jules Breton (tes demières
gtanes), Mlle Abbema (Hicer), Dumond (üiotilde),
Rochegrosse (üubil d'oiseaux), George Caïn (Bul
letin de Victoire), Boyé(t'Auewgle), Gervais
(Maria Paddia), Ileyl (Avant la dissection),
Debat-Ponsan (Les deux eogs), G. Buissiëre
(V Adieu), Jean Veber (Eterneüe convoittse),
DetailIefVepnuce de Galles tt Ie duc de Cunnauyht),
Guillemet (quai Iltnri IV)lVon\)Oii(Endymwn),
AndréBrouillet (Ie Vaccin du croup), Mme
Vallet (Cherchant la posr), waaraan ik nog wil
toevoegen de in Parijs wonende engelsche schil
deres Miss Elise Gardner (Davidberyer) om slechts
enkelen te noemen, die mij bijzonder troffen op
mijn omzwervingen langs de slingerpaden eener
bijna eindelooze kunstbeschouwing.
In het gebouw ter zijde van den Eifteltoren
is, zooals ik zeide, de verzameling minder uit
gebreid ; maar wilde ik beginnen met de namen
te noemen der meesters, wier daar bijeengebrachte
scheppingen het mij een genot is voor den geest
te roepen, ik zou een lijst moeten neerschrijven,
wedijverende in lengte met een catalogus van
een driejaarlijksche in Arti. Een
tentoonstellings-overzicht te geven is ook het doel van dit
schrijven niet, al begint ook deze
leeken-appreciatie er wat op te gelijken, waarin ik zonder
prententie ter loops eenifce indrukken aan mijn
welwillende lezers mededeel. Dit nog: ik reken
het der sociéténationale tot grooten lof aan,
zich ook hierin van den ouden salon te onder
scheiden, dat zij hare deuren voor den
buitenlandschen kunstenaar zoo wijd mogelijk heeft
opengezet.
\Yij vinden er Liebermann en von l'hde. Israels
en Mesdag, liurne Jones en Walter Crane, Alfred
Stevens en Prins Eugenius van Zweden en
Noorwegen. En met eenige voldoening mag ik dan
melding maken van een zestal onzer landgenooten,
waaronder de beide genoemde hooge priesters
onzer nationale kunst zich hun plaats waardig
toonen en dan ook een welverdiende aandacht
trekken te midden van het vele mooie werk,
dat in overvloed om hen heen hangt. Ik telde
er vijf Mesdags, twee Jozef Israels', waaronder
een die ik hij gelegenheid van lies meesters feest
in Fulcliri zag, zes Martens', twee Ilubert Vos',
twee Burgers', twee Floris Versters l), terwijl ik
in cie Champs Elyssés ne schilderij van onzen
verpariseerden landgenoot F. II. 'vaemmerer
met bijzonder veel waardeering zag, ik zag er
nog wel wat anders, maar zwijg daarover voor
de eer onzer kunst.
* *
«De eer onzer kunst", ziet, daar is het mij nu
eigenlijk om te doen : En dan constateer ik met
leedwezen dat die in de groote wedstrijden,
waarop de «hoofdstad der beschaafde wereld" ons
jaarlijks vergast, zoo bij uitstek zwak wordt op
gehouden waarom ik met des te meer waar
deering gewaag van hen die voor die eer in het
veld treden zooals ik voor een paar dagen
constateerde dat zelfs de namen, en dus de wer
ken, onzer goede schilders nagenoeg onbekend
zijn met uitzondering natuurlijk van nauwlijks
een half dozijn, waaruit ik er twee noemde
en dit wel in een gesprek dat ik had met den
kunstcriticus van een der voornaamste en meest
gezaghebbende avondbladen van Parijs, bij gele
genheid dat ik hem de onlangs verschenen uitgave
Constanlinopel?Scheveningen liet zien ; Bauer,
Blommers, Breitner, de Josselin de Jong, de Bock,
Toorop, v. d. Maarel, Haverman, Gabriel waren
hem volkomen onbekend.
Ik vraag : mag dat ?
Wanneer ik in het Louore mijn hart ophaal
aan de ouden, aan Rembrandt, van Dijk, de beide
Teniers, Gerard Dou, de van Ostades, Jan Steen,
Hondekoeter, Adriaan van de Velde, Ruysdaal,
Hobbema, Erans Hals, Metsu, van Mieris,
Miereveld, Karel du Jardin, Govert Flinck. den
fluweelen Breughel, F'erdinand Bol, en zie hoeveel
onderscheiding en welverdiende eer aan de groote
voorgangers onzer ook nu nog krachtige en ge
heel eigenaardige kunst daar worden bewezen;
wanneer ik in het Luxembourg n mooie hier
weinig begrepen zee van Mesdag en twee heer
lijk frissche aquarellen van Jongkind naast veel
mediokers zie; wanneer onder ruim vijfduizend
doeken der groote voorjaars exposities nog geen
twintig werken van zes schilders getuigenis ko
men afleggen van de kunst, die haar vaderland
heeft tusschen den Dollart en de Schelde, en die
met eere de nalatenschap aanvaard heeft der be
roemde voorvaderen, dan komt er een hevig ver
langen bij mij op om van hier uit te roepen met
een stem, krachtig genoeg om aan de andere zijde
van den Moerdijk gehoord te worden, die tot
onze jonge meesters gaat jong ook die wier
haren grijzen en die een bijna uitgestorven
klank wenscht levend te maken op nieuw, opdat
zij de lust in zich voelen ontwaken als n man
onder goede eerzuchtlooze leiding, die geen ge
win beoogt, aan het verbaasde Parijs en zoo
aan de geheele wereld te toonen dat de hoog
geëerde ouden nakomelingen hebben hunner
waardig.
»0nze zoo uiteenloopende en krachtige moderne
kunst zou daar met een volkomen goede collectie
een mooi en machtig riguur hebben kunnen
maken " schreef mijn vriend Ph. Zilcken
onlangs in een artikel over »De tentoonstelling
te Venetië". *2) Zij zou het zeker hier niet
minder, en misschien het beste door op zich
zelf te staan, zonder de afleiding van anderen
naast zich.
Er zijn eenigen tijd geleden plannen geopperd,
er is over geschreven, en zoo ik mij niet vergis
is de kwestie in den doofpot beland. Maar uit
gedoofd is zij daarom nog ir'et. Zij glimmert
nog. Ik wil er nu op blazen; misschien wordt
ik door anderen geholpen, want alleen schiet mij
weldra de adem te kort al mocht men willen
meenen dat ik een »langen adem ' heb en dan
kan de vlam mogelijk weer opflikkeren. Ik bedoel
en anderen zullen dit met rnij bedoelen
het stelselmatig organiseeren van een tentoon
stelling van moderne hollandsche kunst, niet door
een kunsthandelaar, e1 n ondernemer, een beun
haas (zooals er zich wel willen voordoen om een
dergelijke zaak te pousseeren waaraan zij wat
verdienen), maar uit liefde voor onze nationale
artistieke eer, met de bedoeling er het beste
bijeen te brengen, waardoor onze moderne school
den sluier der onbekendheid voor goed verscheurt,
die haar verbergt voor het oog van het centrum
der wereld, dat zich Parijs noemt.
Winstbejag mag geen beweegreden zijn, al zal
zich aan ieder duidelijk het materieel voordeel
doen gevoelen dat uit die bekendheid moet voort
spruiten. En wordt er winst in algemeenen zin
behaald, welnu dan kome die ten goede van de
hier gevestigde Hollandsche
licfdadiglieidsvereeniging, te welker voordeele licht bij die tentoon
stelling iets kan bedacht worden, dat aan de
werkelijke waarde van hetgeen geëxposeerd wordt
niet behoeft te schaden. Echter mag een combi
natie van liefdadigheid en kunstbeschouwing niet
het doel zijn, kan de tweede der eerste dienen,
des te beter : de mogelijkheid mag toegelaten w-or
den. Dat de organisatie van zulk een tentoon
stelling in Nederland ter hand moet worden ge
nomen door bevoegden, die door de
schiidersgenootschappen dienen te worden aangewezen, en
met lust en belangeloosheid zulk een taak aan
vaarden, is een eerste vcreischte om de klip
pen te vermijden, waarop dergelijke onderne
mingen menigmaal stranden. Over ondordeelen
wil ik het nu niet hebben; die zijn van lateren
zorg; mijn eenige bedoeling is de kwestie weer
op het tapijt te brengen, maar haar anders aan
te pakken dan zij eerder is gedaan; mijn Hol
landsche vrienden en ik ben zeker dat ik op
de sympathie van meerderen rekenen kan
moei ten haar er nu maar op houden. Doen zij dit,
dan is het binnenkort tijd om er op terug te
komen en de details onder de oogen te zien,
waarvoor ook hier gewis medewerkers te vinden
zijn, van wier toewijding men verzekerd kan zyn.
Van nu tot het najaar een najaarsexpositie
toch heeft, naar het mij voorkomt, haar bijzon
dere aantrekkelijkheden voor onze kunstwerken
kan er veel gedaan en voorbereid worden met
goeden wil en ruime medewerking.
Tot nader dus, naar ik hopen wil.
Parijs, Mei 181)5. BULÉK.
1) Ik heb een afkeer van het meeslepen van
catalogi, en kan daarom bij het tellen der stukken
er een of meer over het hoofd hebben gezien.
'2) De Amsterdammer (weekblad) van l!) dezer.
Mutter Krügermann.
Op de Berlijnsche tentoonstelling heeft Menzel
een studiekop van een oude vrouw hangen, die
hem reeds dikwijls tot model heeft gediend. Het
is »Mutter Krügermann" een bij de artiesten zeer
bekende oude, die na een veelbewogen leven een
kommervol bestaan heeft als model. Den 22sten
Maart is zij 88 jaar oud geworden, maar zij is
nog goed ter been. Wie haar voor 20 pfennig
een pak lucifers afkoopt, kan vrij zeker zijn, een
levendige schildering van haar veelvuldige lot
gevallen toe te krijgen. Zij is door de listen van
een praktizijn haar boerderij kwijt geraakt, en
leeft nu sedert jaren samen met een dochter, het
eenige kind van de zeven dat zij heeft overge
houden Menzel verzuimt nooit, zijn oud model
op haar verjaardag te gaan gelukwenschen, en
haar daarbij een klinkend bewijs van zijn vriend
schap te geven. Toen hij eens zeide dat zij twee, hoe
oud zij ook werden, het tegen elkander zouden
blijven uithouden, meende Mutter Krügermann
bits: «Dat zou mijnheer den professor met zijn
kleine beentjes toch niet gemakkelijk vallen !"
Met trots ziet zij op haar ouderdom in de wereld
der modellen, en iedereen mag weten, dat zij in
de nationale galerij meermalen voorkomt, o. a. op
het lüudei'/'ee.it van Knaus, waar zij koek snijdt,
in Hildebrand's Kött'gm Lui^e auf iler Vlucht,
waar zij het model is geweest voor gravin Yoss.
Ook in de Rumeshalle is zij te vinden op een
schilderij van Geselschap, en in Thumann's Parzen
is Mutter Krügermann de Atropos, die den levens
draad der menschen doorsnijdt.
Wilhelm II te Miinchen.
De keizer van Duitschland, die tijdens zijn
laatste verblijf te Rome, toen hij van »het toppunt
van smakeloosheid" sprak, daarbij voegde : »bij
mij hebben de nieuwlichters onder de schilders
het niet bijster best : ik houd ze onder den
duim," is bekeerd, of staat op het punt, zich te
bekeeren. Hij heeft bij zijn bezoek aan de
Miinchener «secessionisten" woorden van grooten lof
over gehad voor werken van de allermodernst en:
vritz von Uhde, Stuck en Ludwig von Hofmann,
de radicaalsten der radicalen. Te Miinchen is
die verandering in de keizerlijke gezindheid met
blijmoedige verbazing opgenomen; blijmoedig,
omdat het lang niet onverschillig is voor de
Duitsche schilders, of van «allerhöchtsten Stelle"
oogjes worden gegeven aan dubbelzinnige schil
deressen alleen om het onderwerp dat zij be
handelen, dan wel aan artisten die alleen hun
kunst hebben, en geen nevenoverwegingen. De
keizer schildert ook, in zijn vrijen tijd. Of het
mooi of leelijk is, wat bij maakt, zeggen de ge
ruchten niet; heeft hij het in de beeldende kunst
even ver gebracht als in de woordkunst en de
muziek, dan zouden de Berlijners wel raar kun
nen staan te gapen voor een impressionistische,
symbolieke of primitieve hulde aan Aegir !
Bij den heer A. Preyer, lokaal sPictnra",
Wolvenstraat l'), wordt geëxposeerd een schilderij
van H. J. van der Weele, «Houthakker."
Bij de tirma E. J. van Wi>selingh & Co. is
tentoongesteld een schilderij van \Vally Moes,
Op weg naar de Kerk", en voor het zijraam
een schilderij van \V. Witsen, vDennenbosch".
HlHlltniMiiiiiiiMMiiiiiiiiiiillliiiiililliiiiiiiiiiiiiiiimiimtniiiiiMiiiintiliiiHi
De Académie"; HOS. 39 en 40.
Nummer :)!) is op het oogenblik Paul Bourget.
nummer 10 .1 ules Lemaitre. Bourget is juist
geïnstalleerd, Lemaitre pas gekozen. Parijs, zoo
schrijft Barri'S in zijn gelukwensen aan Bourget,
beschouwt een »réception" als een mondain feest,
een oogenblik waarop zelfs de meest terugge
trokken schrijver van achter zijn werk moet te
voorschijn komen, en voor een publiek van een
paar honderd bevoorrechten te kijk staan, opdat
zij aan hem zullen toetsen het beeld dat zij a!
lezend zich van hem hebben gemaakt.
Of de paarhonderd bevoorrechten zijn tevre
den gesteld? Melchior de Vogü. die hem bij de
overige .'!T inleidde, heeft de kritiek niet ge
makkelijk gemaakt: Gij hebt wat aan de jour
nalistiek gedaan, roept hij hem toe; gij hadt ver
zen gemaakt, natuurlijk. De prozaschrijver die
gedichten maakte is de generaal, die een leger
in het vuur brengt, het weerspannig heir
deiwoorden, dat beter dan anderen zich rekt onder
iedere inspanning, gedwee de strengste discipline
draagt Deze half-lof, half-blaam hindert u,
ik weet het! Maar al hadden wij meesterwerken
geschreven, onze eerste verzen blijven het beste
van wat wij ooit maakten! Zij grieft u: welnu,
vat haar op als een blaam : gij zijt thans tot de