De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1895 30 juni pagina 4

30 juni 1895 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 940 Als zee-schilder neemt Mesdag dan ook een zeer bijzondere plaats in ; zijn talent is misschien het compleetst uitgesproken in die doeken, groot i of klein, altijd ruim, waarin hjj niets geeft dan j de zee alleen, zonder eenig stoffage, slechts water J en lucht; werken die groot worden door den ' eenvoud van het onderwerp, en de kracht der uitvoering. Zóó zgn z\jn «golven", waarvan hij met eene nige kennis en wetenschap de zuigende, plas sende bewegingen kent, wier onregelmatige maar aan vaste wetten gebonden schuimvorming hij als niemand heeft bestudeerd. Deze ;>golven" zijn met een groot begrip van realiteit geschilderd, van een schijnbaar photograflscbe juistheid, zoo groot dat zij de zilte kilheid van ons noordelijk strand suggereeren. En zyne «ondergaande zonnen", zijn »avonden", in al die verschillende effekten, die zoo talrijk en kortstondig zijn in ons veranderlijk klimaat, welk een verscheidenheid van stemmingen geven z\j niet weer ! Nu is 't de statige kalmte van hoog zwevende paarsch-gr\jze luchten, of de schuivende jacht van door een zuidwesten wind gedreven wolken; een ander maal is het de ongerimpelde, rustige, onafzienbare oppervlakte der zee, weerspiegelend den grootschen bouw van opeengestapelde «kop pen", of de wilde chaos van door den storm verpletterde «pinken" in woeste verwarring opeen gestapeld door de onweerstaanbare macht der beukende golven, tegen wier kracht op den duur niets bestand is. Deze macht en grootheid der zee heeft Mesdag meermalen uitmuntend vertolkt. Een andere reeks onderwerpen leverde hem de bedrijvigheid der visschersbevolking aan het strand, de pinken die het anker werpen, het aanbrengen van de visch, de talrijke vischvrouwen die afwachten wat de schuit medebrengt, of het seinen met een vlag, terwijl een angstige menigte het beantwoorden afwacht, van welke laatste motieven Mesdag enkele schilderij -n maakte waar de figuren-groepen bijna de voornaamste plaats innemen. Dan weder schildert hij het strand in den winter, de schuiten overwinterend onder een dikke laag sneeuw, terwijl sommigen geteerd en getimmerd worden, of zelfs ook landschappen, watervallen in Noorwegen, boerderijen met boomen in winter of zomertooi, een enkele maal ook figuurstudien, zooals het portret van zijn vader dat hoogst verdienstelijke eigenschappen heeft. De ontwikkelingsgeschiedenis van Mesdag's ta lent is uiterst eenvoudig. Hij was in een handelshuis tot omstreeks 1866 en toen besloot hij zich geheel aan het schilde ren te wijden. Hij ging te Brussel werken, bij Roelofs en zyn vriend en bloedverwant Alma Tadema. Daar leerde hij de grondbeginselen van zijn kunst. Een verblijf op Norderney deed hem den oceaan lief krijgen. In'(i9 exposeerde Mesdag in den Haag, in 1870 te Parijs. Hier had hij zy'n eerste en een zijner belangrijkste successen. Zijn schilderij behaalde een gouden medaille, de schil der Chaplin kocht het en Millet zond hem een bericht met zijn gelukwenschen, dat, in een lijstje op zijn atelier hangt, en een zijner zuiverste en meest gewaardeerde onderscheidingen is, waarop hy, terecht, zeer trotsch is. Sinds dien tijd volgde succes op succes vooral in het buitenland. In Nederland vond zijn eerlijke kunst niet dadelijk ingang, en het duurde vele jaren eer men hem naar waarde beoordeelde. Thans is Mesdag een merkwaardige liguur, niet alleen in onze schilderkunst, maar in geheel ons land. Hoe weinigen is het gegeven, na jarenlang een vak met geluk beoefend te hebben, op betrek kelijk laten leeftijd plotseling te veranderen, en daarna, door onvermoeide arbeidskracht gevoegd bij natuurlijk talent, zich in de kunst een der eerste plaatsen te verwerven ? Deze belangrijke plaats die Mesdag bij het publiek inneemt wordt hem soms benijd door omnachtigen, die trachten hem te verminderen te hunnen bate. De eerlijke, krachtige persoonlijkheid van Mesdag blijft echter onaangetast. Als levens spreuk zou hij mogen nemen : i>Luctor et emergo." Til. Z. iiniiiimmuiiiiiiimiiuiiiHiii tp l (Een leekenlirief.) De lieve lente, met zoo sterk een verlangen tegemoet gezien, stroomen van lilas en boeketten van aubepines meebrengend, begroet met het paaschgezang der geloovigen, en feestelijk inge haald door de smachtenden naar Zondagsuitstapjes in de campagne die aan gene zijde der fortui caties begint.... de lieve lente stort tevens over ons uit een zee van kunst, jong en f'risch, oud en stram, groot of meskien, rijk aan kleur, vorm en gedachte, nu eens in al de openbaringen van een ongebreideld genie, clan met een zelfvergeten ijdelheid, of wel groen als het vroege jaargetijde, waarin nog niet is te herkennen de vrucht die door een nauwlijks ontloken bloem wordt beloofd. Een goede vijfduizend schilderijen in twee salons, en ettelijke artistieke manisfestaties van allerlei aard op velerlei plaats.... 't is voor hem die een veelzydigen kunstindruk wil ont vangen van genieten is nauwlijks sprake meer een marteling in geestelijken en in lichamelijken zin, al is 't dan ook een marteling waarin veel zoets ligt opgesloten; overspanning is een der gevolgen er van. Ik trotseerde vele bezwaren en moeielijkheden waaronder stof, hitte en regenbuien, woekerde met den tijd, dien andere werkzaamheden mij overlieten, om dien kunstoceaan te doorzwemmen en zooveel mogelijk in m\j op te nemen wat mij tot leering kon strekken en tot oogenlust dienen. Zoo ik mij voorneem iets niet veel te zeggen over de beide salons, is 't niet omdat ik de kleinere tentoonstellingen minder acht dan de grooten ik zeide het vroeger reeds elders: die, waar men de kunst van een groep verwante geesten of liever nog van een enkelen artiest bezien en herzien mag, waar men den door God begenadigde in zijn verschillende gemoedsaan doeningen echte kunstwerken vinden immers alleen hun oorsprong in de ziel van den schep per mag bespieden en waardeeren, dus ge nieten, die trekken mij het meest aan, die schijnen mij dankbaarder voor den kunstenaar en zijn publiek te zijn, dan die endelooze menigte doeken, waar de eenling, zoo hij niet krachtig naar voren treedt, opgaat, dikwijls ondergaat, in de veelheid. Integendeel, wat ik waardeerde bij mijn bezoek aan de tentoonstelling van Norbert G :eneutte in de Ecole des Beaux-Arts, wat ik genoot bij die van Claude Monet in de Galerie Durand-Ruel, ik wil het dankbaar gedenken, de schoone in drukken medenemend voor heel mijn leven. Maar, zoo ik mij dan voorneem iets te zeggen over de beide salons, dan is 't mij meer te doen om wat daar buiten en ver er buiten ligt, dan om die kilometers doek, waarvan vele ellen mooi, zeer mooi beschilderd zijn. O, zeker ! ondanks vermoeienis en geschemer voor de oogen, hebben mijne herhaalde bezoeken, zoowel op het Champ de Mars als in de Champs Elysées, mij een schat aan groote indrukken meegegeven, meer, veel meer ter eers'.e dan ter tweede plaatse. Die beide salons onderscheiden zich wezenlijk van elkaar, en wel hoofdzakelijk daarin dat de oude, die der Champs-EJysées. zich kenmerkt door een allemans-kunst, een bourgeois-karakter, terwijl die der sociéténatlomle des btaux-arts, op het Champ-de-Mars, een nobeleren, een hooger gestemden geest ademt, en kwalitatief het verre wint van zijnen ouderen broeder, die kwantitatief een grooten voorsprong heeft. O zeker er is veel moois in het Palais de l'Industrie, waar mij het meest getroffen heeft de voortreffelijke schilderij van A. Detnont, les Danaïdes, en waar de conventioneele fransche kunst zich van haar beste zijde doet zien in de werken van Bouguereau (Amor et Psyche), Adan (Femmes de Pècheurs), Jules Breton (tes demières gtanes), Mlle Abbema (Hicer), Dumond (üiotilde), Rochegrosse (üubil d'oiseaux), George Caïn (Bul letin de Victoire), Boyé(t'Auewgle), Gervais (Maria Paddia), Ileyl (Avant la dissection), Debat-Ponsan (Les deux eogs), G. Buissiëre (V Adieu), Jean Veber (Eterneüe convoittse), DetailIefVepnuce de Galles tt Ie duc de Cunnauyht), Guillemet (quai Iltnri IV)lVon\)Oii(Endymwn), AndréBrouillet (Ie Vaccin du croup), Mme Vallet (Cherchant la posr), waaraan ik nog wil toevoegen de in Parijs wonende engelsche schil deres Miss Elise Gardner (Davidberyer) om slechts enkelen te noemen, die mij bijzonder troffen op mijn omzwervingen langs de slingerpaden eener bijna eindelooze kunstbeschouwing. In het gebouw ter zijde van den Eifteltoren is, zooals ik zeide, de verzameling minder uit gebreid ; maar wilde ik beginnen met de namen te noemen der meesters, wier daar bijeengebrachte scheppingen het mij een genot is voor den geest te roepen, ik zou een lijst moeten neerschrijven, wedijverende in lengte met een catalogus van een driejaarlijksche in Arti. Een tentoonstellings-overzicht te geven is ook het doel van dit schrijven niet, al begint ook deze leeken-appreciatie er wat op te gelijken, waarin ik zonder prententie ter loops eenifce indrukken aan mijn welwillende lezers mededeel. Dit nog: ik reken het der sociéténationale tot grooten lof aan, zich ook hierin van den ouden salon te onder scheiden, dat zij hare deuren voor den buitenlandschen kunstenaar zoo wijd mogelijk heeft opengezet. \Yij vinden er Liebermann en von l'hde. Israels en Mesdag, liurne Jones en Walter Crane, Alfred Stevens en Prins Eugenius van Zweden en Noorwegen. En met eenige voldoening mag ik dan melding maken van een zestal onzer landgenooten, waaronder de beide genoemde hooge priesters onzer nationale kunst zich hun plaats waardig toonen en dan ook een welverdiende aandacht trekken te midden van het vele mooie werk, dat in overvloed om hen heen hangt. Ik telde er vijf Mesdags, twee Jozef Israels', waaronder een die ik hij gelegenheid van lies meesters feest in Fulcliri zag, zes Martens', twee Ilubert Vos', twee Burgers', twee Floris Versters l), terwijl ik in cie Champs Elyssés ne schilderij van onzen verpariseerden landgenoot F. II. 'vaemmerer met bijzonder veel waardeering zag, ik zag er nog wel wat anders, maar zwijg daarover voor de eer onzer kunst. * * «De eer onzer kunst", ziet, daar is het mij nu eigenlijk om te doen : En dan constateer ik met leedwezen dat die in de groote wedstrijden, waarop de «hoofdstad der beschaafde wereld" ons jaarlijks vergast, zoo bij uitstek zwak wordt op gehouden waarom ik met des te meer waar deering gewaag van hen die voor die eer in het veld treden zooals ik voor een paar dagen constateerde dat zelfs de namen, en dus de wer ken, onzer goede schilders nagenoeg onbekend zijn met uitzondering natuurlijk van nauwlijks een half dozijn, waaruit ik er twee noemde en dit wel in een gesprek dat ik had met den kunstcriticus van een der voornaamste en meest gezaghebbende avondbladen van Parijs, bij gele genheid dat ik hem de onlangs verschenen uitgave Constanlinopel?Scheveningen liet zien ; Bauer, Blommers, Breitner, de Josselin de Jong, de Bock, Toorop, v. d. Maarel, Haverman, Gabriel waren hem volkomen onbekend. Ik vraag : mag dat ? Wanneer ik in het Louore mijn hart ophaal aan de ouden, aan Rembrandt, van Dijk, de beide Teniers, Gerard Dou, de van Ostades, Jan Steen, Hondekoeter, Adriaan van de Velde, Ruysdaal, Hobbema, Erans Hals, Metsu, van Mieris, Miereveld, Karel du Jardin, Govert Flinck. den fluweelen Breughel, F'erdinand Bol, en zie hoeveel onderscheiding en welverdiende eer aan de groote voorgangers onzer ook nu nog krachtige en ge heel eigenaardige kunst daar worden bewezen; wanneer ik in het Luxembourg n mooie hier weinig begrepen zee van Mesdag en twee heer lijk frissche aquarellen van Jongkind naast veel mediokers zie; wanneer onder ruim vijfduizend doeken der groote voorjaars exposities nog geen twintig werken van zes schilders getuigenis ko men afleggen van de kunst, die haar vaderland heeft tusschen den Dollart en de Schelde, en die met eere de nalatenschap aanvaard heeft der be roemde voorvaderen, dan komt er een hevig ver langen bij mij op om van hier uit te roepen met een stem, krachtig genoeg om aan de andere zijde van den Moerdijk gehoord te worden, die tot onze jonge meesters gaat jong ook die wier haren grijzen en die een bijna uitgestorven klank wenscht levend te maken op nieuw, opdat zij de lust in zich voelen ontwaken als n man onder goede eerzuchtlooze leiding, die geen ge win beoogt, aan het verbaasde Parijs en zoo aan de geheele wereld te toonen dat de hoog geëerde ouden nakomelingen hebben hunner waardig. »0nze zoo uiteenloopende en krachtige moderne kunst zou daar met een volkomen goede collectie een mooi en machtig riguur hebben kunnen maken " schreef mijn vriend Ph. Zilcken onlangs in een artikel over »De tentoonstelling te Venetië". *2) Zij zou het zeker hier niet minder, en misschien het beste door op zich zelf te staan, zonder de afleiding van anderen naast zich. Er zijn eenigen tijd geleden plannen geopperd, er is over geschreven, en zoo ik mij niet vergis is de kwestie in den doofpot beland. Maar uit gedoofd is zij daarom nog ir'et. Zij glimmert nog. Ik wil er nu op blazen; misschien wordt ik door anderen geholpen, want alleen schiet mij weldra de adem te kort al mocht men willen meenen dat ik een »langen adem ' heb en dan kan de vlam mogelijk weer opflikkeren. Ik bedoel en anderen zullen dit met rnij bedoelen het stelselmatig organiseeren van een tentoon stelling van moderne hollandsche kunst, niet door een kunsthandelaar, e1 n ondernemer, een beun haas (zooals er zich wel willen voordoen om een dergelijke zaak te pousseeren waaraan zij wat verdienen), maar uit liefde voor onze nationale artistieke eer, met de bedoeling er het beste bijeen te brengen, waardoor onze moderne school den sluier der onbekendheid voor goed verscheurt, die haar verbergt voor het oog van het centrum der wereld, dat zich Parijs noemt. Winstbejag mag geen beweegreden zijn, al zal zich aan ieder duidelijk het materieel voordeel doen gevoelen dat uit die bekendheid moet voort spruiten. En wordt er winst in algemeenen zin behaald, welnu dan kome die ten goede van de hier gevestigde Hollandsche licfdadiglieidsvereeniging, te welker voordeele licht bij die tentoon stelling iets kan bedacht worden, dat aan de werkelijke waarde van hetgeen geëxposeerd wordt niet behoeft te schaden. Echter mag een combi natie van liefdadigheid en kunstbeschouwing niet het doel zijn, kan de tweede der eerste dienen, des te beter : de mogelijkheid mag toegelaten w-or den. Dat de organisatie van zulk een tentoon stelling in Nederland ter hand moet worden ge nomen door bevoegden, die door de schiidersgenootschappen dienen te worden aangewezen, en met lust en belangeloosheid zulk een taak aan vaarden, is een eerste vcreischte om de klip pen te vermijden, waarop dergelijke onderne mingen menigmaal stranden. Over ondordeelen wil ik het nu niet hebben; die zijn van lateren zorg; mijn eenige bedoeling is de kwestie weer op het tapijt te brengen, maar haar anders aan te pakken dan zij eerder is gedaan; mijn Hol landsche vrienden en ik ben zeker dat ik op de sympathie van meerderen rekenen kan moei ten haar er nu maar op houden. Doen zij dit, dan is het binnenkort tijd om er op terug te komen en de details onder de oogen te zien, waarvoor ook hier gewis medewerkers te vinden zijn, van wier toewijding men verzekerd kan zyn. Van nu tot het najaar een najaarsexpositie toch heeft, naar het mij voorkomt, haar bijzon dere aantrekkelijkheden voor onze kunstwerken kan er veel gedaan en voorbereid worden met goeden wil en ruime medewerking. Tot nader dus, naar ik hopen wil. Parijs, Mei 181)5. BULÉK. 1) Ik heb een afkeer van het meeslepen van catalogi, en kan daarom bij het tellen der stukken er een of meer over het hoofd hebben gezien. '2) De Amsterdammer (weekblad) van l!) dezer. Mutter Krügermann. Op de Berlijnsche tentoonstelling heeft Menzel een studiekop van een oude vrouw hangen, die hem reeds dikwijls tot model heeft gediend. Het is »Mutter Krügermann" een bij de artiesten zeer bekende oude, die na een veelbewogen leven een kommervol bestaan heeft als model. Den 22sten Maart is zij 88 jaar oud geworden, maar zij is nog goed ter been. Wie haar voor 20 pfennig een pak lucifers afkoopt, kan vrij zeker zijn, een levendige schildering van haar veelvuldige lot gevallen toe te krijgen. Zij is door de listen van een praktizijn haar boerderij kwijt geraakt, en leeft nu sedert jaren samen met een dochter, het eenige kind van de zeven dat zij heeft overge houden Menzel verzuimt nooit, zijn oud model op haar verjaardag te gaan gelukwenschen, en haar daarbij een klinkend bewijs van zijn vriend schap te geven. Toen hij eens zeide dat zij twee, hoe oud zij ook werden, het tegen elkander zouden blijven uithouden, meende Mutter Krügermann bits: «Dat zou mijnheer den professor met zijn kleine beentjes toch niet gemakkelijk vallen !" Met trots ziet zij op haar ouderdom in de wereld der modellen, en iedereen mag weten, dat zij in de nationale galerij meermalen voorkomt, o. a. op het lüudei'/'ee.it van Knaus, waar zij koek snijdt, in Hildebrand's Kött'gm Lui^e auf iler Vlucht, waar zij het model is geweest voor gravin Yoss. Ook in de Rumeshalle is zij te vinden op een schilderij van Geselschap, en in Thumann's Parzen is Mutter Krügermann de Atropos, die den levens draad der menschen doorsnijdt. Wilhelm II te Miinchen. De keizer van Duitschland, die tijdens zijn laatste verblijf te Rome, toen hij van »het toppunt van smakeloosheid" sprak, daarbij voegde : »bij mij hebben de nieuwlichters onder de schilders het niet bijster best : ik houd ze onder den duim," is bekeerd, of staat op het punt, zich te bekeeren. Hij heeft bij zijn bezoek aan de Miinchener «secessionisten" woorden van grooten lof over gehad voor werken van de allermodernst en: vritz von Uhde, Stuck en Ludwig von Hofmann, de radicaalsten der radicalen. Te Miinchen is die verandering in de keizerlijke gezindheid met blijmoedige verbazing opgenomen; blijmoedig, omdat het lang niet onverschillig is voor de Duitsche schilders, of van «allerhöchtsten Stelle" oogjes worden gegeven aan dubbelzinnige schil deressen alleen om het onderwerp dat zij be handelen, dan wel aan artisten die alleen hun kunst hebben, en geen nevenoverwegingen. De keizer schildert ook, in zijn vrijen tijd. Of het mooi of leelijk is, wat bij maakt, zeggen de ge ruchten niet; heeft hij het in de beeldende kunst even ver gebracht als in de woordkunst en de muziek, dan zouden de Berlijners wel raar kun nen staan te gapen voor een impressionistische, symbolieke of primitieve hulde aan Aegir ! Bij den heer A. Preyer, lokaal sPictnra", Wolvenstraat l'), wordt geëxposeerd een schilderij van H. J. van der Weele, «Houthakker." Bij de tirma E. J. van Wi>selingh & Co. is tentoongesteld een schilderij van \Vally Moes, Op weg naar de Kerk", en voor het zijraam een schilderij van \V. Witsen, vDennenbosch". HlHlltniMiiiiiiiMMiiiiiiiiiiillliiiiililliiiiiiiiiiiiiiiimiimtniiiiiMiiiintiliiiHi De Académie"; HOS. 39 en 40. Nummer :)!) is op het oogenblik Paul Bourget. nummer 10 .1 ules Lemaitre. Bourget is juist geïnstalleerd, Lemaitre pas gekozen. Parijs, zoo schrijft Barri'S in zijn gelukwensen aan Bourget, beschouwt een »réception" als een mondain feest, een oogenblik waarop zelfs de meest terugge trokken schrijver van achter zijn werk moet te voorschijn komen, en voor een publiek van een paar honderd bevoorrechten te kijk staan, opdat zij aan hem zullen toetsen het beeld dat zij a! lezend zich van hem hebben gemaakt. Of de paarhonderd bevoorrechten zijn tevre den gesteld? Melchior de Vogü. die hem bij de overige .'!T inleidde, heeft de kritiek niet ge makkelijk gemaakt: Gij hebt wat aan de jour nalistiek gedaan, roept hij hem toe; gij hadt ver zen gemaakt, natuurlijk. De prozaschrijver die gedichten maakte is de generaal, die een leger in het vuur brengt, het weerspannig heir deiwoorden, dat beter dan anderen zich rekt onder iedere inspanning, gedwee de strengste discipline draagt Deze half-lof, half-blaam hindert u, ik weet het! Maar al hadden wij meesterwerken geschreven, onze eerste verzen blijven het beste van wat wij ooit maakten! Zij grieft u: welnu, vat haar op als een blaam : gij zijt thans tot de

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl