Historisch Archief 1877-1940
No. 940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
sterkste inspanning in staat; laat de gerijpte
dichter die in u is, naar buiten treden. Indien
ik tegen de lier heb gestooten ; indien ik de sna
ren heb doen trillen, indien ze mij een trotsch
antwoord zal toewerpen, zullen wij een mooi
gedicht meer hebben, de dichter zal reden heb
ben hem te danken die hem kwetste."
Van de Essais, zegt hy : »zij brachten sommige
van de beste deugden van Taine, van
SainteBeuve, omgegoten in een zeer persoonlijken vorm;"
van Bourget's romans: »laat het ons in een paar
woorden zeggen: gij hebt den gevoelsroman ge
schreven, het boek waarnaar Eva's dochteren
immer weder zullen vragen, indien zij oprecht met
zichzelf te rade gaan. Gij hebt de plaats inge
nomen, die door Octave Feuillet is ledig gelaten
op de guéridons van zy'n lezeressen." Daarna over
de reizen en de daaruit geputte sociale be
schouwingen van Bourget komende te spreken,
valt hy diens voorspelling aan van »de schipbreuk
der europeesche beschaving." »0nder allerlei
vormen herhaalt zich," aldus de Vogiié, »die oude
profetie. Maar la séance continue. Elle
continuera."
»In afwachting van den groeten schipbreuk
bieden wy u een rustige haven, en ons oude
vaartuig. Gy zult eraan gehecht raken, met
groote teederheid. Niet om de streeling uwer
ijdelheid, maar om de taak die er wordt volbracht.
De dictionnaire bedoel ik niet: als wij er van
spreken, gelooft men ons niet meer, en bijna
heeft men gely'k. De dictionnaire! Iedereen
maakt haar, in dezen tijd, of breekt haar af.
W\j hebben een andere taak. Wij zijn de
schutsengelen van een droom, van den oudsten, den
sterksten en den edelsten droom van ons ras:
de wereld te regeeren door middel van denk
beelden en mooie vormen !"
Bourget zelf had te spreken over Maxime du
Camp, van wien hij aanhaalt de woorden, op zijn
eerste boeken betrekking hebbende: «Droeve
boeken ! Het eigenaardige, en voor mij het minst
onaangename ervan is, dat ik bij het schrijven
gruwzaam heb geleden. Wanneer ik omzie, om
onpartijdig over mijzelf te oordeelen, bemerk
ik dat ik eerst tegen mijn veertigste jaar het
evenwicht heb gevonden. Vage verlangens, droef
heid zonder oorzaak, emoties zonder vleesch en
bloed dat alles was met hypochondrie nauw
verwant. Indien men mij thans wil aantoonen
dat ik een beetje gek ben geweest, zal ik boos
zijn noch verbaasd ... ."
»Gij herkent,'' zegt Bourget, »de ziekte onzer
miiiiiiiiiiiiiiiiliiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiniiiimmiim
IIMMIIIIIIIHIIIIIIIII1I
IIHIIItlllltllillllllllHlltUllllllUjUIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIMIl
ATTfTKJTTXf
AUliUollJ
Eene, novelle uit het tijdvak der Terreur
DOOR
Dr. JAN TEN BRINK.
HET VERHAAL VAN HEXRIËTTE.
Het jonge meisje ontknoopte den zwart kan
ten doek, en schoof dien weg, daar de warmte
haar hinderde. Augustin zag nu hare bleeke
trekken in het volle maanlicht. Hare don
kere oogen glinsterden van ingehouden tranen.
Zij begon met zachte, kalme stem :
»Een jaar lang heb ik den hittereten
rouw gedreven! Ik heb gebeden om te mogen
sterven, maar ik weet nu, dat zulk een ge
bed niet verhoord wordt mijn geweten zegt
het mij. Nu het toeval wil, dat ik met u
over mijne rampen mag spreken, zal ik u
alles vertellen, in de hoop u dan eenige
vragen te mogen doen. Ik weet niets van
alles wat er in het laatste jaar gebeurd is.
De bonnes soeurs Capucines wilden er niets
van hooren.... doch konden mij in hare wan
hoop niet verzwijgen, dat onze rampzalige
koning is gestorven op het schavot. Ik had
al zooveel ellende doorworsteld, dat dit ver
schrikkelijk bericht mij minder trof dan ik
gedacht had ik was op alles voorbereid."
Augustin gevoelde zich zeer zonderling ge
troffen. Hij dacht aan de pijnlijke zittingen der
Conventie op 16 en 17 Januari van dat jaar;
hij dacht er aan met welken kalroeri ernst
Maximilien voor de doodstraf des konings
gestemd had; hij dacht er aan, hoe hij zelf
dit voorbeeld had gevolgd. En nu, terwijl
die zilveren stem aan zijne zijde zacht trilde
van weemoed over den dood des konings,
nu vond hij geen enkel woord om haar tegen
te spreken, nu schenen zijne lippen gesloten
door de betoovering, die van haar uitstraalde.
Henriëtte ging voort:
»Met vader en moeder ben ik verleden
jaar in de laatste week van Juni uit Mor
laix naar Parijs vertrokken. Mijn vader kon
niet langer berusten in zijne werkeloosheid.
Het volk had Louis XVI in zijn eigen
paleis gedwongen de roode muts te dragen!
Er moest gehandeld worden. Vele edelen
uit onze buurt, allen van oud-Bretonschcn
adel, vereenigden zich met hem. De baron
de Viomesnil regelde alles. Zij wilden ten
eeuw. Gij vindt haar nog hier en daar in een enke
len regel terug, ook na de genezing. Maxime du
Camp was inderdaad een kind van deze eeuw,
hij is genezen. Zijn evolutie van den ziekte
toestand naar de gezondheid, van het ziekelijk
verzet naar de gelatenheid, van de gemoedsstoring
naar het evenwicht, is de ontwikkelingsgang van
zijn werken; haar wensch ik u aan te toonen."
Jules Lemaïtre werd in de Académie gekozen
met een ongekende meerderheid, bij eerste stem
ming, met 21 van de .54 stemmen. Hem kennen
de Hollanders, door zijn DéputéLeveau, en door
Koningen. Onbekend is hun echter, dat hij zijn
roem heeft te danken aan lïenan. Hij was leeraar,
hij is nog schoolmeester, zeggen zijn vijanden ;
en schreef in de Revue bleue kritieken, essais
over tijdgenooten, die niet werden opgemerkt
wie kende dien Jules Lemaitre ! Maar zijn essai
over Renan was niet te negeeren. Daarvoor was
Renan te veel publiek bezit, en het artikel te
goed.
«Deze man heeft de gruwlijkste crisis mede
gemaakt, waardoor een menschenziel kan worden
aangegrepen. Hij heeft, op twintigjarigen leeftijd
en onder omstandigheden die de keus bijzonder
smartelijk en aangrijpend maakten, moeten be
slissen tusschen geloof en wetenschap. Aan bei
den was hij meer gehecht van de meesten, meer
dan de meesten moet hem dus de scheiding een
diepe wond hebben toegebracht. En hij is
vroolijk gebleven !
Lamennais is ten slotte in wanhoop gestor
ven .... De frissche Jouft'roy is ongeneeslijk som
ber gebleven .... Pascal is gek geworden .... En
Renan is vroolijk !
.... Zijn ziel is een buiten dienst gestelde
kathedraal. Men bergt er hooi, men houdt er
conférences. En hij lacht, en hij is uitgelaten
vroolijk !
.... Wee hen die lachen, zegt de Schrift.
Dat lachen, ik heb het reeds in de Odyssee ge
hoord : het is de gedwongene en lugubre lach
der vrijers die gaan sterven.
Keen, neen, Renan heeft het recht niet om
vroolijk te zijn. Hij kan dat alleen zijn door
de meest roekelooze of blinde inconsequentie.
Gelijk Macbeth, die den slaap had gedood, heeft
Renan in zijn boeken twintig, honderd maal de
vreugde gedood, de daad, den zielevrede en de
vastigheid des geestelijken levens."
Zoo schreef Lemaitre, en hij was beroemd.
Daarmede, zegt Gaston Deschamps, heeft hij
beminste hun leven offeren voor de veiligheid des
konings. Mijne moeder mocht haar man in
het gevaar niet verlaten en zoo vertrokken
wij met ons drieën. Te Parijs gingen wc
in een hotel van de rue Nicaise, dicht bij de
Tuilerieën, omdat mijn vader voortdurend
in de nabijheid van den bedreigden vorst
wilde blijven. De koning ontving mijne
ouders zeer welwillend, maar de gevaren
schenen zoo dreigend, dat mijne moeder maar
enkele malen bij de koningin werd
toegegeiaten. Ik zelve mocht het hotel niet ver
laten. Des nachts kon ik niet rustig slapen
door het onafgebroken gerucht onder mijne
vensters. Mijne ouders waren zeer neer
slachtig, mijn vader wilde zijn leven aan
den koning ten offer brengen. Hij had zich
doen inlijven bij eene compagnie Zwitsers,
als officier hij droeg de roode uniform
der lijfgarde. Den geheelen dag bracht hij
in de Tuilerieën door, en kwam ons 's avonds
met groote bekommering vertellen welke
plannen er in het oproerig Parijs gesmeed
werden. Ik deed mijn best alles te begrijpen,
maar veel bleef mij onverklaarbaar. Ik had
gedurende de drie laatste jaren veel gestu
deerd onder leiding der zusters uit het klooster
te Saint-Brieuc, maar van hetgeen er te
Parijs gebeurde mocht niet gesproken worden.
Mijn vader ging geheel op in zijne bezorgd
heid voor den koning, en gaf niet veel ant
woord op mijne vragen ... Mama zweeg,
met tranen in de oogen. Dit duurde omstreeks
veertien dagen . . . toen kwam iets zeer
noodlottigs "
Augustin voelde haar arm in den zijne
sidderen. Zij zweeg, en mocht zich eerst
langzaam herstellen van eene zeer pijnlijke
aandoening. Zij vertraagde haar tred, en
scheen alles om zich heen te vergeten. Zij
bevonden zich nog altijd midden in de
prachtige, schier eindelooze laan van het
Cours de la Reine.. Rechts verhieven zich
de dichte bosschen van de Chantjift Kli/xtcs,
links strekte zich de kade aan de Seine uit,
Ie Port aux picrrcs genoemd. Het volle
maanlicht trilde in de zacht kabbelende
golven der rivier. Augustin beproefde telkens
iets te zeggen, maar hij vond geene passende
woorden. Eindelijk stamelde hij :
»Het doet mij van harte leed, u zoo
ontroerd te zien!"
»U moet wat geduld met mij hebben,
meneer! Ik ben als eene gevangene, die
een jaar lang buiten het gedruis der wereld
heeft geleefd. Mijne herinneringen zijn zoo
pijnlijk. Toch zal ik u alles vertellen. Het
was des avonds van den negenden Augustus
verleden jaar. Mijn vader verscheen op
een ongewoon uur in ons hotel. Hij was
zeer opgewonden. Alles voorspelde, dat
wezen, dat »de bonnes lettres" voldoende zijn om
hen tot eere te brengen die ze oprecht lief
hebben, en waardig zijn ze te dienen. Onthoudt
dit, o jonge lieden, zegt hij, onthoudt dit!
coteriën, kabalen, reclames, visites, laagheden,
smeekschriften en andere »roublardises'' kunnen
ten slotte toch alleen werkelijke talenten drij
vend houden. En voor hen is dit alles overbo
dige luxe.
Het is ons vergund, Deschamps een weinig te
plunderen ; uit den stortvloed van loftuitingen
de dingen te halen waar het op aankomt ter
karakteriseering van Lemaitre. Uit hun vleiende
omgeving gerukt, geven de zinnen beter haar
rechte bedoeling bloot. Van weinig belang is de
vermelding, dat Lemaitre, uit pure letterliefde
tegen Ohnet is te velde getrokken als een
scorpioen tegen een kuiken; Ohnet, zegt Deschamps,
is een «galant homme", die niet beter of slechter
schrijft dan de eerste de beste van «nos
pornographes cossus".
Maar van beteekenis, en zeer juist, is dit, zijn
oordeel over Lemaitre als tooneelcriticus :
»Alles, of bijna alles vermaakt of smaakt hem.
Hij weet nooit of een stuk goed in elkander zit
of slecht; hij is bang, de schrijvers en de acteurs
ter neder te slaan, en zij zijn kruidjes roer mij
niet: gij kunt ze niet met den vinger aanraken,
of zij schreeuwen moord en brand. Een van zijn
gewone spreekwijzen is : mijnheer die en die gaat
vooruit; mejuffrouw zoo en zoo was «plausible."
Voor hen die onder zijn rechtspraak vallen, heeft
overvloedigen lof' en een barre toegefelijkheid.
Hij gaat niet naar den schouwburg om vonnissen
te vellen, maar om te zien wat werkelijk in staat
is, onze tijdgenooten te doen lachen of'schreien."
En het oordeel over Lemaitre's overigen letter
kundigen arbeid :
?>Zijn romans, dramas en novellen (lees vooral
Si'i't'nus en het prachtige Myrrha) doen meer
en meer den ouden man kennen; na lang te
hebben toegegeven aan de verzoeking orn grappen
te maken en te lachen, is hij plotseling plei
dooien voor het verstand, den arbeid, de rede,
de maatschappij, het huwlijk, het gezin, kortom
voor alle gaan schrijven wat Taine tegen het
einde van zijn leven nuttig, heilzaam en nood
zakelijk" noemde."
het volk dien nacht in opstand zou
komen. Hij wilde daarom op zijn post
in het paleis blijven. Hij kwam, om
mama en mij te omhelzen, om ons moed in
te spreken.... helaas! Hij beweerde, dat men
de Tuilerieën niet zoo gemakkelijk zou kun
nen binnendringen; dat de koning omringd
was van talrijke edelen, die hem zouden
verdedigen tot in den dood, dat duizend
trouwe Zwitsersche soldaten het paleis hadden
bezet; dat het plein van het CarroiisxcJ be
waakt werd door twee regimenten nationale
garden, die den koning in den nood niet
zouden verlaten. Hij zelf was vast besloten
aan het hoofd zijner compagnie te strijden
tot het uiterste.. . . maar zoover zou het niet
komen; de orde zou bewaard blijven, daar de
koning den maire van Parijs herhaaldelijk
raadpleegde, en de^e laatste verzekerde, alle
maatregelen te hebben genomen, om geweld
te voorkomen. Mijn vader toonde ons een
opgeruimd gezicht, en kuste mij herhaaldelijk,
vriendelijk lachend arme vader !'
»Het moet een bange nacht geweest
zijn!" antwoordde Augustin. »Ik was
niet te Parijs, maar te Arras. . . ."
»Met mama bleef ik in het hotel
vol vrees!" ging Henriëtte voort, luider,
hartstochtelijker, -- »Wij waren onrustig,
angstig, beklemd. De uren kropen voorbij.
Wij konden niet gaan slapen, onze rusteloos
heid zou het ons belet hebben. Te midder
nacht begon de stormklok te luiden. Een
venster onzer kamer kwam uit op de rue
A>rt/xe,waaronophoudelijk detachementen der
nationale garde elkaar schenen te verdringen.
Van buiten kwam allerlei verward gerucht
stemmen, klokgelui, tromgeroffel. Hoe de nacht
! verliep te midden van ons vreezen en hopen,
kan ik niet /.eggen. Te half vijf' brak de dag
aan, en nog altijd luidden de klokken. Het ge
raas der stemmen op de straat werd steeds drei
gender, maar ik was zoo uitgeput van ver
moeienis en vrees, dat ik met het hoofd aan
den schouder van mama in slaap viel.
Eensklaps sprong ik hevig ontsteld op.
Kanonschoten deden onze vensters dreunen.
j Daarop hoorden we herhaaldelijk den
knetterenden klank van geweerschoten. Mijn
arme vader verkeerde in doodsgevaar. Rade
loos van angst knielden we voor het
('hristuibeeld, dat mama bij mijn bed had opge
hangen. Onder heete tranen smeekten we
de Moeder Gods, dat zij, altijd vol ontfer
ming en genade, zou waken voor het leven
van mijn nobelen vader. Het gedaver van
kanon- en geweerschoten op zoo korten af
stand deed ons sidderen van steeds
toenemenden angst. Zoo hebben we gebeden, tot dat het
dreunen der schoten geheel ophield. Buiten in
de rnf JV/cv/f'.xr klonken allerlei rauwe kreten.
BnitenlaiiWe BMograjliie.
Olto Erich Hartleben. Die Geschichte vom
gastfreien Pastor. Serlin, S. Fisclier.
Ik wil niet ontkennen het zij
eerlijkheidswege gezegd, nu ik over het bovenstaande werkje
ga spreken, dat mijn sympathieën mij veel
eerder naar Frankrijk doen wenden, dan tot
Duitschla:;d, dat ik zonder nog geheel met
dien ridderiijken dandy, die tevens een groot auteur
was 1), mee te gaan liever La Religieuse dan
Die \Yahlverwandtschaften lees, dat ik de geheele
nieuwere Duitsche literatuur, voor n plank
Balzac of de Goncourt of /ola cadeau geef.
Ik kan een Duitschen roman, die gevoelig,
«innig" is, of frisch-natuurlijk nog apprecieeren,
maar een Duitscher, die grappig wil zijn, doet
mij aan een commis-voyageur met opgedraaide
snorren en gebloemd overhemdje denken, die
is mij al bizonder hatelijk en wel in 't
bizonder, als hij zijn Witz wil koelen aan
equivoque toestanden, als hij pikant wil zijn.
Ik lees duizendmaal liever Aurier, Allais of
een ander dier vroolijke Chat-noir
grappemakers, dan Otto Erich Hartleben, als hij tenminste
boeken als het bovenstaande schrijft. De eersten
verzinnen een zeer komischen toestand, die ze door
hun wijze van vertellen nog meer doen uitkomen,
daardoor verhoogen; bij Hartleben zijn de verhalen
niet eens heel vermakelijk, zoo, dat ze telkens aan
vroeger gelezen novellen herinneren en in hun
vlucht belemmerd door het weefsel van aardigheden,
laag bij den grond. Daarbij heeft zijn boekje de
mij irriteerende eigenschap, dat boven elke blad
zijde gedrukt staat, wat daaronder al bizonder
geestig moet schijnen. Een voorbeeld. Hoven
de mededeeling dat meneer Otto Erich de ge
woonte heeft lang te slapen, gevolgd door de
rlauwe opmerking : »wir empfanden nachdem wir
uns die ganze Xacht mit Weinen beschiiftigt
batten, den Schlaf arn Morgen als eine siisse
Gottesgabe (let wel de woordspeling in «Weir.en''
vervat) staat het deftige etiket: »Der Schlaf arn
Morgen."
Hiermee heb ik wel voldoende mijn meening
omtrent dit boekje gezegd. Ter staving van mijn
voorkeur van Allais boven Hartleben schrijf ik
uit dit boekje en Allais, I'as de bile ! een per
soonsbeschrijving af. Men oordeele zelf, wien
den palm toekomt:
vSehr schlank, fast mager, mit vollem ppigem
1) Barbey d'Aurevilly, Goethe et Diderot.
stoof eene woeste volksmenigte in hollejiden
loop voorbij. Wij durfden ons niet, aan het ven
ster vertoornen. Zoo kropen weer uren voorbij,
die ons eindeloos schenen. Plotseling werd er
op de deur der kamer geklopt. Mama opende
met sidderende vingeren. De baron de
Viomesnil trad binnen. Hij sprak fluisterend,
en vermaande ons geen gerucht te maken.
Hij zelf was als door een wonder uit de
Tuilerieën ontsnapt, voornamelijk geholpen
door de uniform van nationale garde, die hij
voor veel geld van een koningsgezind schut
ter had gekocht. En nu hoorden we plotse
ling alles de koning en zijne familie in
de wetgevende vergadering.. . het kasteel
na bloedigen strijd genomen ... De ricomte
de Lauriac en de baron de Viomesnil volg
den de koninklijke familie, getrouw aan hun
plicht, /ij hadden zich aangesloten bij het
detachement Zwitsers en nationale garden, dat
den koning vergezelde door den tuin der Tuile
rieën tot aan het terras des FttuiUants. Door eene
groote opeenhooping van volkwerden zij bij het
terras opgehouden, en door de menigte met
scheldwoorden ontvangen. Toen zij eindelijk
den ingang van het gebouw van den Manege
bereikt hadden, wilde de l'icomtu de Lauriac
mee naar binnen, maar werd daarin verhin
derd door de deurwaarders der vergadering.
Nu ontstond eene zeer luide woordenwisse
ling, die aller aandacht trok. Een officier
der nationale garde greep den viconite, bij den
arm, en vroeg zijn naam. De baron de
Viomesnil wilde hem te hulp komen te
vergeefs! Hij werd gearresteerd, na vooraf
met de lidderlijkste onverschrokkenheid zijn
naam te hebben gezegd. Hij mocht nog een
paar minuten met den baron spreken, en
droeg de/en op voor onze veiligheid te zorgen,
en ons uit Parijs te brengen, met de bede
hem aan zijn lot over te laten ..."
Henriëtte hield op door aandoening over
stelpt.
Augustin streed met velerlei onsamenhan
gende, bonte gedachten. Eindelijk zei hij
aarzelend :
»l'w vader droeg als Fransen edelman
de uniform van een Zwitsersch ofiicier. ..
Misschien was dit niet voorzichtig!"
>Mijn vader dacht alleen aan den koning,
niet aan zich zelven" antwoordde Henriëtte
wat kalmer. »l)e baron de Viomesnil
beloofde ons, dat hij terstond zou onderzoeken
waar men mijn vader gebracht had. Hij ried
ons op ons vertrek bedacht te zijn. Dien
avond zou hij ons voorloopig naar Meudon
brengen bij eene adellijke dame, daarna zou
hij ons tot Morlaix vergezellen. O, het is
gruwelijk het te moeten zeggen. .. maar van
dit alles is niets gekomen. Na zeer lang
in ile hoogste spanning te hebben gewacht,