De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1895 30 juni pagina 6

30 juni 1895 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 940 blassrothem Haar, ein paar dunklen, wie versteckten Augen und frischen starken Lippen. Ein eigenthümlicher Reiz ging von ihr aus." »Imaginez un bloc de porphyre qui serait caf au lait clair, avec parfois des roseurs. Taillez dans ce bloc une robuste et sensuelle statue de jeune fllle de seize ans. Mettez lui d'incomptables cheveux noirs, des yeux de diamant brun, des sourcils trop fournis qui se rejoignent presque. Corrigez ce que les sourcils ont d'un peu dur, par une grande bouche, bonne fille et Ie retroussement d'un petit nez tout li fait rigolo." Als men nu schrijft met het eenige doel ko misch te zijn, met het laisser-aller vanna-tafelkout, dan lykt me toch Allais' manier oneindig veel geëigender, terwijl de beschrijving van Hartleben in eiken roman van Gregor Samarow of zoo iemand kan passen. Als kenschetsing van Hartleben's aardigheden nog deze beschrijving van een gelagkamer: Er batte seine verborgenen Tiefen und gefahrlichen Heimlichkeiten wie ein Buch von Friedrich Metzschke. Billjjkheidshalve nog de mededeeling, dat ik alleen de twee eerste novellen gelezen heb. »Wie ich erbte" interesseerde me toen geheel niet meer. M. Lienert. Erzahlungen aus der UrSchweiz. Leipzig, H. Haessel. 2 Ede. Ik houd er wel van zoo iets te lezen, 't Doet wel eens goed te hooren van een ander geslacht, een ander ras, dan wij zy'n met onze duizenderlei beschavingskwalen. In de meeste gevallen echter zy'n de boeren en boerinnen uit de dorpsver tellingen niet veel meer dan bruilofsgasten, die den Kloris en Roosje vertoonen, of wat nog erger is ze doen dienst als spiegel ten einde den stedelingen het reine leven, het idylli sche landleven voor oogen te stellen. Dat is hier niet het geval. 't Is hier het echte Alpenvolk naar het mij schijnt stoer en flink, met het Zwitsersche pypje in den mond, dat er niet tegen opziet eens te bakkeleien, als »der Seppel" hun danseres te veel naar hun zin aan kijkt, vroom en goed. Ik weet wel, dat ik eigenlijk niet oordeelen kan over het al of niet ware van deze voor stelling, daar ik nooit met een van dat slag kennis maakte, doch deze boeren geven mij een impressie van waarheid, van realiteit, en dat is reeds veel. Daarbij missen zij dat hinderlijke bij Zola's boeren, hoorden we stappen op het portaal vóór onze kamer. Onze deur werd met ruwe hand ge opend er verschenen twee nationale gar den. Een van hen had een geweer in de hand; de ander, een officier, groette beleefd, en zeide: »0itoyennes Lauriac! de wetge vende vergadering heeft ons gelast u in hechtenis te nemen. Wij bevelen u ons te volgen in een rijtuig, dat u naar de gevan genis van la Force zal overbrengen." Henriette kon niet verder gaan. Zij sid derde hevig, en bleef stil staan, terwijl zij haastig hare tranen verborg. Augustin, ge heel overweldigd door een gadeloos medelijden, drukte even de fijne hand, die op zijn arm rustte, en zei met haperende stem: »Hoe is het mogelijk, dat men schuldelooze vrouwen in hechtenis nam ?" »We waren immers vrouw en dochter van den Yicomte de Lauriac, beschuldigd te hebben deelgenomen aan wat zij de samen zwering van de clievaUers dupoignardnoemen. Drie-en-twintig dagen hebben we in een ver schrikkelijk hol doorgebracht, twee nachten op stroo geslapen, en eindelijk madame Bault, de vrouw van den cipier, bewogen ons tegen betaling bedden te geven. Van haar hoor den we, dat mijn vader en de baron de Viomesnil ook in la Force gevangen zaten en door haar viel ons het voorrecht te beurt met beiden briefjes te wisselen. En nu komt nog het ergste... ik weet niet of ik de kracht zal hebben het te zeggen... het wreedste van mijn onduldbaar lijden..." Langzaam voortwandelende, steeds gevolgd door hun beschermer, hadden zij de hooge boomen der Cltairtj>s Efyséex terzijde laten liggen, en zetten zij hunnen weg voort langs de breede Quai de la Snvonncric. Henriette, schoon geschokt door de herinnering aan al haar ongeluk, dat na bijna een jaar tijds verloop haar nog altijd uren van de diepste neerslachtigheid deed doorbrengen, gevoelde eene zekere verlichting, omdat zij er over spreken kon met haar eerbiedigen geleider, die bij zijne ?erste verschijning onmiddellijk hare sympathie had veroverd. Zij hief het hoofd fier op, en vervolgde: »Ik zal dapper zijn! Daar ik volko men onschuldig ben, draag ik mijn gruwelijk lot met berusting. Mijn vader schreef ons, op bemoedigenden toon ons zou geen hair gedeerd worden meende hij. Helaas! Hem en mijner arme moeder wachtte de af schuwelijkste dood. In den nacht van den tweeden September hoorden we een ontzaglijk gedruis in de gevangenis. We wachtten te vergeefs op madame Bault, die zeer belang stellend voor ons geweest was. Het getier, afgewisseld door rauwe noodkreten, die ons van afgrijzen deden huiveren, klom steeds. dat m\j, onaangenaam geprikkeld, ongeloovig de schouders doet ophalen over die te vele, telkens herhaalde slechtheid. Waren de vroegere idyl lische, edele landlieden onnatuurlijk, de door en door gemeene boeren van Zola Ujken mij aan den anderen kant gechargeerd. Het zy verre, dat men uit de bovenstaande redeneering opmake dat ik deze novellen boven »La Terre"stel. Ik wensch er alleen mee uit te drukken, dat zij zich pleizierig laten lezen en daar mee een zekere mate realisme verbinden. Daar is bijvoorbeeld »Tonels Brautfahrt". Tonel, een flinke jongen met een mooien kroeskop, gaat als knecht mee met den ouden Berghaldi, die met koeien naar Welschland trekt. In Welschland ontmoet hij een meisje uit die streek. Hij schaakt haar met haar goedvinden door het meisje in een meelzak op zijn rug mee te dragen. »Bezahlte Schuld." Een oude Pfarrer gaat op reis naar zijn vroegere standplaats. Hij heeft daar een kerk gesticht en jaar in jaar uit, de kerkelijke belasting voorgeschoten. Eindelijk gaat hij die terughalen om de armen niet te benadeelen op zijn nieuwe plaats. Men hoort van zy'n komst en onderweg klinken schoten. De gids verklaart het: dat zullen de oude kerksleutels zyn, die zy met kruid gevuld hebben ter eere van uw komst. Het geheele dorp is op de been. Allen kinderen wordt hjj aangewezen als: de goede dominee, die ons de mooie, groote kerk gebouwd heeft. En de goede man durft nauwelijks zijn geld terugvragen, zoo wordt hij overstelpt door juichkreten. Een der aardigste verhalen lijkt mij wel: »Meine erste Liebe". 't Is bijna kermis op het dorp en de kleine Meinert heeft overal geld gebedeld bij ooms en tantes, neven en nichten. Onderweg komt hij een kermiswagen tegen, een klein meisje zit op den bok, in blauw fluweel gekleed. Hij mag meerijden, naast haar. Nauwelijks zit hij of ze begint zijn zakken te inspecteeren en haalt al zijn hazelnoten en een geldstuk er uit, doch de jongen (roost zich met het idee: Wer weisz vielleicht nirnmt sie dich noch zum G'spüslig (Gesponsen. Schatz), en hij laat het haar behouden met de vorstelijke opmerking: Behalt ihn nur, es ist »iir gleich. Do kermis komt en hij gaat met zijn makkertjes in de poppenkast waar het kleine meisje bij hoort. Trotsch op zijn bekendheid met l'itill, volgt hij haar uit de tent. Nauwelijks buiten voelt zij zijn geldbuideltje en in een ommezien is het geld ge vlogen aan snoeperijen en mooiigheden. Voor de rest Ik wierp mij in de armen van mijn doodelijk ontstelde moeder, die begon te gissen, dat er gruwzame moord gepleegd werd. Het doordringend gegil, het ijzingwekkend ge schreeuw verried iets vreeselijks. We hadden niets dan onze tranen en onze gebeden, en hielden elkander sidderend omarmd, terwijl luide stappen en luide stemmen in de gang van onze cel ons gedurig doodelijk ontstelden. In dezen toestand brachten we den nacht door en een deel van den volgenden dag. Toen verschenen plotseling twee nationale garden met roode mutsen. Zij gelastten ons hen onverwijld te volgen. Mama klemde mij met den moed der wanhoop aan haar hart. Haar vriendelijk gezicht was doods bleek, zij fluisterde mij in het oor: »Wij zijn onschuldig, de Moeder Gods zal ons bescher men !" We liepen door lange gangen, terwijl het gegil steeds luider werd. Akelige angst kreten, uitbundig gejoel, steeg op aan het eind van eene gang, waar eene deur openstond. We moesten die deur in. We kwamen in de loge van den cipier. In die kleine ruimte stonden allerlei afschuwelijke kerels met roode mutsen en ontbloote halzen, hunne geweren met bajonetten herhaaldelijk gebrui kend, om er mee op den vloer te stampen tot teeken van bijval. Er was eene kleine tafel, waaraan vier andere kerels zaten. Twee met driekleurige sjerpen schenen voorzitters te zijn. Allen rookten uit kleine aarden pijpen ; overal stonden flesschen en volgeschonken glazen. Eene ondragelijke lucht deed mij bij het binnenkomen schier in zwijm vallen, maar ik voelde mij door mijne moeder voort getrokken. Vóór de tafel stond.... mijn vader, gereed te antwoorden op de vragen, die hem zouden gedaan worden, door een man met eene driekleurige sjerp, bezig in een foliant te bladeren. Mijne moeder drong met onstuimige kracht door de menigte, en wierp zich aan zijne borst, terwijl ik tnij aan haar vastklemde. Dit tafereel scheen de roode mutsen wel te bevallen, zij applaudiseerdeu met hunne geweren. Snikkende ver borg mijne moeder haar gelaat aan den schouder van haar echtgenoot, Zoo zie ik ze nog lederen dag, elk uur. . .. weinige minu ten later was ik eene wees !" Henriette zag het noodlottig tafereel in zijne volle daemonische gruwzaamheid, en klemde zich vaster aan Augustin's arm. Deze had heel zijn verleden vergeten, alles, om in dit oogenblik louter aan zijne groote verontwaardiging, aan zijn steeds stijgend mededoogen den vrijen loop te laten. xjf/ideinoi.scllc HenriOtte!'' zei hij in zijne verwarring en groote spanning. »Dc September-moorden van 170'J worden door ieder goed patriot verfoeid door geheel neemt ze plaats op een paard in den draaimolen en huilend half van woede ziet Meinert hoe ze met zijn medeminnaar Josefli, naast haar gezeten, een stuk suikergoed deelt, voor zijn geld gekocht en waar hij zoo veel van houdt. Is dat niet meer waar dan de tallooze verhalen van arme kermiskinderen, die niet in hun om geving thuis hooren en daarover tobben ? Stelt deze eenvoudige, natuurlijke verhaaltjes in de prachtige omgeving der Zwitsersche berglanden, door den auteur vaak met talent be schreven en laat de personen het Welsche of Schwyzer dialect spreken ter verhooging der locale kleur, dan zal het duidelijk zijn, welk een frissche bekoorlijkheid ervan uit kan gaan. Hoe typisch aardig is b.v. dit gezegde in den mond van een paar meisjes gelegd, die den Pfarrer zien met zijn neef, een student in de theologie, wien de ware roeping echter ontbreekt: Ach geh' weg, der schaut eher aus wie Einer der ber sieben Jungfern springen mocht in einem Anlauf, als wie ein Hochwürdiger. In dezen vorm lees ik een Duitsch boek het liefst. A. G. C. d. V. De Bohème". Men gaat voor de nagedachtenis van Murger re clame maken. Een voorstelling in het Odéon zal naar het schijnt gevolgd worden door de plaatsing van zijn buste in den tuin van het Luxembourg, waar Banville reeds staat, waar van Leconte de Lisle weldra de imposante kop een pieuse herinnering zal zijn voor zijn vereerders. Ook Baudelaire heeft aanspraak op een plaats daar. Maar Murger V vraagt Ilodenbach. Waarom ook hij 'i Hij had weinig talent; hij heeft eenige verzen geschreven, en eenige duffe romans, na een succeswerk dat ze allen tot monster moest strekken. En dit, wat is het nog: la Vie de Bohème? Het is een boek zonder stijl; dat is reeds genoeg gezegd. De figuren ervan die het meest leven, Mimi, Musette, l'hémie, zijn geschikt om de harten van jongens van zeventien jaar te doen ontvlammen, die, naar Paul de Koek beweert, verliefd worden op de mooie vrouwen van was in de kappers uitstallingen. Maar het is vooral om wat Ilodenbach zegt van de »Bohème" zelf, dat dit artikel belangrijk is. Murger's werk is een slecht werk, zegt hij. Het stelt de dingen verkeerd voor. Het leven is ernstig, Murger lacht ermede, en leert de jeugd, ermede te lachen. "Want dat en niet anders doen de Bohèmes die hij ten tooneele voert. En wat voor moeizaam lachen, wat flauwe aardigheden! Een onafgebroken Halfvasten. Blague, Argot, de wereld tot groote schande der Eransche Republiek naar verdienste gevloekt. Mijn hart bloedt bij de gedachte, dat u, zoo jong, zoo geheel onbekend met Parijs, en al wat er gebeurd was, daar in dat moordhol naast vader en moeder moest staan. Hoe wreed was het lot voor u!" Henriette hief het hoofd op, en zag Augustin met een dankbaren blik aan. Zij antwoordde met den betooverenden alttoon van hare trillende stem: »Mijn lot was in Gods hand! Te mid den van een onbeschrijfelijk woest gekrijsch buiten het vertrek begon het verhoor van mijn vader en mijne moeder, /e moesten hunne namen zeggen, mij sloegen ze over. Daarna vroeg men naar hun beroep, en ein delijk verlangde men van mijn vader te weten, of hij op het volk had doen schieten in den morgen van den lüden Augustus. Mijn vader kon bewijzen, dat hij voor den strijd de Tuilerieën verlaten had. Toen klonk het: »Zweer liefde voor vrijheid en gelijk heid, haat aan den koning, de koningin en het koningschap!" Mijn vader antwoordde even als mijne moeder, dat zij alleen het eerste deel van den eed wilden zweren. Toen zagen die monsters elkander aan, en luidde het: »« Cublc.nl;.'" We werden met ons drieën voortgestuwd buiten de deur naar eene kleine binnenplaats. Mijne moeder slaakte een luiden gil we z;igen een hoop lijken tegen een muur opgestapeld ik sloeg mijne handen voor de oogen en zonk bezwijmd neer. Ik had een lielsch wezen met bebloeden sabel en bloedige handen mijn vader in de borst zien grijpen En uu leef ik nog tot mijne groote verwondering. Goddank! het vreeselijkste heb ik niet gezien ! Mijn edele vader en geheel onschuldige moeder zijn daar geslacht en ten doode gemarteld, omdat zij hun koning en koningin niet wil den verloochenen. Wat mij betreft, ik opende de oogen, eu bevond mij in eene donkere gang, op den grond zittend. Een flauwe lichtstraal schemerde in de verte. Ik hoorde eene stem, die fluisterde aan mijn oor. Het was de vrouw van den cipier, iiimlamc. Bault, die mij zeide, dat zij, te midden der slachting toen ze me bezwijmd zag liggen bij den muur naast de lijken, zonder op de omstanders te letten, mij had opgenomen en naar een duisteren doorloop had gesleept. De moor denaars waren te ijverig bezig, om op alles te kunnen toezien, ilailame Bault bracht mij in een klein vertrekje, het slaapkamertje van hare beide kinderen. Mijnejapon, mijne schoenen waren met bloed bezoedeld. Madame Bault hielp mij aan een burgerlijk kleedje ik gaf haar de helft van mijn geld, vier goud stukken. Ik had geen gevoel, geene tranen Kroeguien. In de werkelijkheid waren deze bohèmes verloopen lieden. Hun namen zijn ons bewaard gebleven: het is met hen allen ellendig afgeloopen, zonder dat zij ook maar het begin van een werk hebben gemaakt. Privat d'Anglemont stierf in een ziekenhuis, Schanne, in het boek Schaunard, heeft zijn geluk alleen te danken aan den terugkeer in den speelgoedwinkel van zijn vader, Murger zelf stierf ook in het maison Dubois, negen en dertig jaar oud, weggemaaid vóór den tijd, ondermijnd, slachtoffer van eigen schuld. Hij heeft zichzelf geoordeeld, veroordeeld, zich en zijn werk, op het oogenblik dat hij ging sterven, en deze beteekenisvolle woorden sta melde: »Geen muziek... geen lawaai... geen Bohème." »Geen «Bohème". De «Bohème" is rampzalig. Zij is een moordend klimaat, waarin wie geen genie is te gronde gaat. Murger schildert het als een land van vreugde en bloemen, en dit is de leugen, de tooverschijn, die velen ten verderye brengt. De Bohème is de slechte raadgeefster, de vijandin van de kunst en het leven. Zij is de kwade fee, die de jonge lieden bederft, schilders, dichters, studenten, allen die niet vast van wil zijn. Want de ledigheid speelt hier meer dan de armoede de hoofdrol. De Bohème is een leven buitenshuis, zonder regel. Het kwaad is, dat de mensch zichzelf erbij verliest, dat hij ontvlucht de stilte, de afzondering, waarin mooie werken worden geboren. Het is een leven van koffiehui zen, bals, dwaasheden, nachtbraken; van af maken, leege gesprekken, luiheid en toomlooze ijdelheid; van luidruchtige liefde voor de vrouwen uit dit leven, gevolgd door teleurstelling. Dan de prikkelende dranken, die den honger doen ont veinzen, de toekomst kleuren en de voornemens opblazen. De jongelieden spreken van hun boe ken; hun schilderijen, en kunnen ze niet maken, zij verschalen in hun ledigheid en in hun armoede. Walgelijke Bohème! Sedert vijftig jaar zijn de kroegen van het Quartier latin vol van haar slachtoffers ; thans ook de artiesten-cabarets van Montmartre. Dat is een beetje de schuld van Murger." Murger. zoo besluit hij, schreef een werk, maat schappelijk kwaad ; letterkundig middelmatig. Hij was niet de Homerus, hij was de reporter van deze afstootende wereld. Afstootend, want: lo Bohème est Ie Demi-Monde de l'Art." Vei talingskwesties. Tusschen de Franscbe journalisten is een wed strijd geweest, hoe de redevoering van den Duitschen keizer te Hamburg te vertalen. De Ayence llavas gaf de eerste, die door alle bladen ging. Maar fit. Cère, van Figaro, vond die plat en miserabel: zij liet niet genoeg doorschemeren, dat Wilhelm II is gesneden uit het hout waarvan men redenaars maakt. Hij heeft nu misschien lliiiiiiiiiiiiililiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimi Minimi iiiimimiiiiiHiu meer. Het scheen mij of ik gestorven was en als een schim ronddwaalde. Des avonds bracht ze mij buiten de gevangenis, naar een woning in eene mij onbekende straat, en verzekerde mij, dat ik door een zeldzaam wonder aan een bloedigen dood was ontkomen. Ik bleef radeloos van smart, en wist bijna niet te antwoorden op de vragen, die ver schillende personen mij deden. Ik kan mij alles niet meer nauwkeurig herinneren | het was of een nevel alles voor mij bedekte. Het best weet ik nog, dat eene dame van middelbare jaren mij met groote welwillend heid troostte, en mij rust aanried. Zij verzorgde mij _ vijf dagen, terwijl de geleden j ellende mij telkens opnieuw bewusteloos maakte. Toen ik weer tot het harde, onmeedoogende leven ontwaakte, verscheen er aan mijn leger eene oude vrouw met zilverwit | hair; ze zeide mij met de vriendelijkste ! zachtheid, dat zij mijne geschiedenis kende, j dat zij eigenlijk Supérieure was van de ver jaagde Socttrs Capucinex te Parijs, maar een | veilig verblijf had gevonden te Passy, onder medewerking der Sucitrx Fillex-Dieu, die daar j in 't geheim nog ongestoord mochten leven. Deze engelachtige vrouw heeft mij eens des ! nachts evenals nu deze lange wande ling doen maken naar Passy, waar ik mijn eenzaam leven onder hare bescherming heb l voortgezet. .. met een hart gescheurd tot ! aan den wortel, door den duldeloos rampi zaligen dood mijner ouders!" Augustin, hoe flink en kloek ook gewoonlijk, l was tot tranen ontroerd. Hij stond een ! oogenblik stil. Het was kalm en stil in het ronde. Zij bevonden zich voor den ingang i eener breede laan, die naar de barrière de ? /'«.«// leidde. Hij greep Ilenriëtte's hand, i en zei met eene stem, die van den diepsten j weemoed trilde: j -- -Uw ongeluk, uw lijden is gadeloos ' groot. Vergun me het u te helpen dragen { door mijne innige sympathie door al wat j ik doen kan om u te beschermen tegen wat u nu nog zou kunnen dreigen! Mag ik van dit nur af uw vriend zijn? Uw vriend, die met hart en ziel voor uwe toekomst zal zorgen... die als een onvermoeide voogd en raadgever de verlaten wees voortdurend ter zijde mag staan? Mag ik dat?" Henriëtte had hare hand niet terugge trokken. Ze hief het gebogen hoofd maar even op. Zij sprak niet maar uit deze eenvoudige beweging bleek hare volledige toestemming. (Wurdt vvrvolgd).

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl