Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 940
blassrothem Haar, ein paar dunklen, wie
versteckten Augen und frischen starken Lippen.
Ein eigenthümlicher Reiz ging von ihr aus."
»Imaginez un bloc de porphyre qui serait caf
au lait clair, avec parfois des roseurs. Taillez
dans ce bloc une robuste et sensuelle statue de
jeune fllle de seize ans.
Mettez lui d'incomptables cheveux noirs, des
yeux de diamant brun, des sourcils trop fournis
qui se rejoignent presque. Corrigez ce que les
sourcils ont d'un peu dur, par une grande
bouche, bonne fille et Ie retroussement d'un petit
nez tout li fait rigolo."
Als men nu schrijft met het eenige doel ko
misch te zijn, met het laisser-aller
vanna-tafelkout, dan lykt me toch Allais' manier oneindig
veel geëigender, terwijl de beschrijving van
Hartleben in eiken roman van Gregor Samarow of
zoo iemand kan passen.
Als kenschetsing van Hartleben's aardigheden
nog deze beschrijving van een gelagkamer: Er
batte seine verborgenen Tiefen und gefahrlichen
Heimlichkeiten wie ein Buch von Friedrich
Metzschke.
Billjjkheidshalve nog de mededeeling, dat ik
alleen de twee eerste novellen gelezen heb. »Wie
ich erbte" interesseerde me toen geheel niet
meer.
M. Lienert. Erzahlungen aus der
UrSchweiz. Leipzig, H. Haessel. 2 Ede.
Ik houd er wel van zoo iets te lezen, 't Doet
wel eens goed te hooren van een ander geslacht,
een ander ras, dan wij zy'n met onze duizenderlei
beschavingskwalen. In de meeste gevallen echter
zy'n de boeren en boerinnen uit de dorpsver
tellingen niet veel meer dan bruilofsgasten, die
den Kloris en Roosje vertoonen, of wat nog
erger is ze doen dienst als spiegel ten einde
den stedelingen het reine leven, het idylli
sche landleven voor oogen te stellen. Dat is
hier niet het geval. 't Is hier het echte
Alpenvolk naar het mij schijnt stoer en flink,
met het Zwitsersche pypje in den mond, dat er
niet tegen opziet eens te bakkeleien, als »der
Seppel" hun danseres te veel naar hun zin aan
kijkt, vroom en goed.
Ik weet wel, dat ik eigenlijk niet oordeelen
kan over het al of niet ware van deze voor
stelling, daar ik nooit met een van dat slag kennis
maakte, doch deze boeren geven mij een impressie
van waarheid, van realiteit, en dat is reeds veel.
Daarbij missen zij dat hinderlijke bij Zola's boeren,
hoorden we stappen op het portaal vóór onze
kamer. Onze deur werd met ruwe hand ge
opend er verschenen twee nationale gar
den. Een van hen had een geweer in de
hand; de ander, een officier, groette beleefd,
en zeide: »0itoyennes Lauriac! de wetge
vende vergadering heeft ons gelast u in
hechtenis te nemen. Wij bevelen u ons te
volgen in een rijtuig, dat u naar de gevan
genis van la Force zal overbrengen."
Henriette kon niet verder gaan. Zij sid
derde hevig, en bleef stil staan, terwijl zij
haastig hare tranen verborg. Augustin, ge
heel overweldigd door een gadeloos medelijden,
drukte even de fijne hand, die op zijn arm
rustte, en zei met haperende stem:
»Hoe is het mogelijk, dat men
schuldelooze vrouwen in hechtenis nam ?"
»We waren immers vrouw en dochter
van den Yicomte de Lauriac, beschuldigd te
hebben deelgenomen aan wat zij de samen
zwering van de clievaUers dupoignardnoemen.
Drie-en-twintig dagen hebben we in een ver
schrikkelijk hol doorgebracht, twee nachten
op stroo geslapen, en eindelijk madame Bault,
de vrouw van den cipier, bewogen ons tegen
betaling bedden te geven. Van haar hoor
den we, dat mijn vader en de baron de
Viomesnil ook in la Force gevangen zaten
en door haar viel ons het voorrecht te beurt
met beiden briefjes te wisselen. En nu
komt nog het ergste... ik weet niet of ik
de kracht zal hebben het te zeggen... het
wreedste van mijn onduldbaar lijden..."
Langzaam voortwandelende, steeds gevolgd
door hun beschermer, hadden zij de hooge
boomen der Cltairtj>s Efyséex terzijde laten
liggen, en zetten zij hunnen weg voort langs
de breede Quai de la Snvonncric. Henriette,
schoon geschokt door de herinnering aan al
haar ongeluk, dat na bijna een jaar tijds
verloop haar nog altijd uren van de diepste
neerslachtigheid deed doorbrengen, gevoelde
eene zekere verlichting, omdat zij er over
spreken kon met haar eerbiedigen geleider,
die bij zijne ?erste verschijning onmiddellijk
hare sympathie had veroverd. Zij hief het
hoofd fier op, en vervolgde:
»Ik zal dapper zijn! Daar ik volko
men onschuldig ben, draag ik mijn gruwelijk
lot met berusting. Mijn vader schreef ons,
op bemoedigenden toon ons zou geen
hair gedeerd worden meende hij. Helaas!
Hem en mijner arme moeder wachtte de af
schuwelijkste dood. In den nacht van den
tweeden September hoorden we een ontzaglijk
gedruis in de gevangenis. We wachtten te
vergeefs op madame Bault, die zeer belang
stellend voor ons geweest was. Het getier,
afgewisseld door rauwe noodkreten, die ons
van afgrijzen deden huiveren, klom steeds.
dat m\j, onaangenaam geprikkeld, ongeloovig de
schouders doet ophalen over die te vele, telkens
herhaalde slechtheid. Waren de vroegere idyl
lische, edele landlieden onnatuurlijk, de door en
door gemeene boeren van Zola Ujken mij aan
den anderen kant gechargeerd.
Het zy verre, dat men uit de bovenstaande
redeneering opmake dat ik deze novellen boven
»La Terre"stel. Ik wensch er alleen mee uit te
drukken, dat zij zich pleizierig laten lezen en daar
mee een zekere mate realisme verbinden. Daar is
bijvoorbeeld »Tonels Brautfahrt". Tonel, een flinke
jongen met een mooien kroeskop, gaat als knecht
mee met den ouden Berghaldi, die met koeien
naar Welschland trekt. In Welschland ontmoet
hij een meisje uit die streek. Hij schaakt haar
met haar goedvinden door het meisje in een
meelzak op zijn rug mee te dragen.
»Bezahlte Schuld." Een oude Pfarrer gaat op
reis naar zijn vroegere standplaats. Hij heeft
daar een kerk gesticht en jaar in jaar uit, de
kerkelijke belasting voorgeschoten. Eindelijk gaat
hij die terughalen om de armen niet te
benadeelen op zijn nieuwe plaats. Men hoort van
zy'n komst en onderweg klinken schoten. De
gids verklaart het: dat zullen de oude
kerksleutels zyn, die zy met kruid gevuld hebben
ter eere van uw komst. Het geheele dorp is op
de been. Allen kinderen wordt hjj aangewezen
als: de goede dominee, die ons de mooie, groote
kerk gebouwd heeft. En de goede man durft
nauwelijks zijn geld terugvragen, zoo wordt hij
overstelpt door juichkreten.
Een der aardigste verhalen lijkt mij wel:
»Meine erste Liebe". 't Is bijna kermis op het
dorp en de kleine Meinert heeft overal geld
gebedeld bij ooms en tantes, neven en nichten.
Onderweg komt hij een kermiswagen tegen, een
klein meisje zit op den bok, in blauw fluweel
gekleed. Hij mag meerijden, naast haar. Nauwelijks
zit hij of ze begint zijn zakken te inspecteeren
en haalt al zijn hazelnoten en een geldstuk er
uit, doch de jongen (roost zich met het idee:
Wer weisz vielleicht nirnmt sie dich noch zum
G'spüslig (Gesponsen. Schatz), en hij laat het
haar behouden met de vorstelijke opmerking:
Behalt ihn nur, es ist »iir gleich. Do kermis
komt en hij gaat met zijn makkertjes in de
poppenkast waar het kleine meisje bij hoort.
Trotsch op zijn bekendheid met l'itill, volgt hij
haar uit de tent. Nauwelijks buiten voelt zij zijn
geldbuideltje en in een ommezien is het geld ge
vlogen aan snoeperijen en mooiigheden. Voor de rest
Ik wierp mij in de armen van mijn
doodelijk ontstelde moeder, die begon te gissen,
dat er gruwzame moord gepleegd werd. Het
doordringend gegil, het ijzingwekkend ge
schreeuw verried iets vreeselijks. We hadden
niets dan onze tranen en onze gebeden, en
hielden elkander sidderend omarmd, terwijl
luide stappen en luide stemmen in de gang
van onze cel ons gedurig doodelijk ontstelden.
In dezen toestand brachten we den nacht
door en een deel van den volgenden dag.
Toen verschenen plotseling twee nationale
garden met roode mutsen. Zij gelastten ons
hen onverwijld te volgen. Mama klemde
mij met den moed der wanhoop aan haar
hart. Haar vriendelijk gezicht was doods
bleek, zij fluisterde mij in het oor: »Wij zijn
onschuldig, de Moeder Gods zal ons bescher
men !" We liepen door lange gangen, terwijl
het gegil steeds luider werd. Akelige angst
kreten, uitbundig gejoel, steeg op aan het
eind van eene gang, waar eene deur openstond.
We moesten die deur in. We kwamen in de
loge van den cipier. In die kleine ruimte
stonden allerlei afschuwelijke kerels met
roode mutsen en ontbloote halzen, hunne
geweren met bajonetten herhaaldelijk gebrui
kend, om er mee op den vloer te stampen
tot teeken van bijval. Er was eene kleine
tafel, waaraan vier andere kerels zaten. Twee
met driekleurige sjerpen schenen voorzitters
te zijn. Allen rookten uit kleine aarden pijpen ;
overal stonden flesschen en volgeschonken
glazen. Eene ondragelijke lucht deed mij bij
het binnenkomen schier in zwijm vallen,
maar ik voelde mij door mijne moeder voort
getrokken. Vóór de tafel stond.... mijn
vader, gereed te antwoorden op de vragen,
die hem zouden gedaan worden, door een
man met eene driekleurige sjerp, bezig in
een foliant te bladeren. Mijne moeder drong
met onstuimige kracht door de menigte, en
wierp zich aan zijne borst, terwijl ik tnij aan
haar vastklemde. Dit tafereel scheen de
roode mutsen wel te bevallen, zij
applaudiseerdeu met hunne geweren. Snikkende ver
borg mijne moeder haar gelaat aan den
schouder van haar echtgenoot, Zoo zie ik
ze nog lederen dag, elk uur. . .. weinige minu
ten later was ik eene wees !"
Henriette zag het noodlottig tafereel in
zijne volle daemonische gruwzaamheid, en
klemde zich vaster aan Augustin's arm.
Deze had heel zijn verleden vergeten, alles,
om in dit oogenblik louter aan zijne groote
verontwaardiging, aan zijn steeds stijgend
mededoogen den vrijen loop te laten.
xjf/ideinoi.scllc HenriOtte!'' zei hij in
zijne verwarring en groote spanning. »Dc
September-moorden van 170'J worden door
ieder goed patriot verfoeid door geheel
neemt ze plaats op een paard in den draaimolen
en huilend half van woede ziet Meinert hoe ze
met zijn medeminnaar Josefli, naast haar gezeten,
een stuk suikergoed deelt, voor zijn geld gekocht
en waar hij zoo veel van houdt.
Is dat niet meer waar dan de tallooze verhalen
van arme kermiskinderen, die niet in hun om
geving thuis hooren en daarover tobben ?
Stelt deze eenvoudige, natuurlijke verhaaltjes
in de prachtige omgeving der Zwitsersche
berglanden, door den auteur vaak met talent be
schreven en laat de personen het Welsche of
Schwyzer dialect spreken ter verhooging der
locale kleur, dan zal het duidelijk zijn, welk een
frissche bekoorlijkheid ervan uit kan gaan. Hoe
typisch aardig is b.v. dit gezegde in den mond van
een paar meisjes gelegd, die den Pfarrer zien
met zijn neef, een student in de theologie, wien
de ware roeping echter ontbreekt: Ach geh'
weg, der schaut eher aus wie Einer der ber
sieben Jungfern springen mocht in einem
Anlauf, als wie ein Hochwürdiger.
In dezen vorm lees ik een Duitsch boek het
liefst.
A. G. C. d. V.
De Bohème".
Men gaat voor de nagedachtenis van Murger re
clame maken. Een voorstelling in het Odéon zal naar
het schijnt gevolgd worden door de plaatsing van
zijn buste in den tuin van het Luxembourg, waar
Banville reeds staat, waar van Leconte de Lisle
weldra de imposante kop een pieuse herinnering
zal zijn voor zijn vereerders. Ook Baudelaire
heeft aanspraak op een plaats daar. Maar Murger V
vraagt Ilodenbach. Waarom ook hij 'i Hij had
weinig talent; hij heeft eenige verzen geschreven,
en eenige duffe romans, na een succeswerk dat
ze allen tot monster moest strekken. En dit,
wat is het nog: la Vie de Bohème? Het is een
boek zonder stijl; dat is reeds genoeg gezegd.
De figuren ervan die het meest leven, Mimi,
Musette, l'hémie, zijn geschikt om de harten van
jongens van zeventien jaar te doen ontvlammen,
die, naar Paul de Koek beweert, verliefd worden
op de mooie vrouwen van was in de kappers
uitstallingen.
Maar het is vooral om wat Ilodenbach zegt
van de »Bohème" zelf, dat dit artikel belangrijk
is. Murger's werk is een slecht werk, zegt hij.
Het stelt de dingen verkeerd voor. Het leven is
ernstig, Murger lacht ermede, en leert de jeugd,
ermede te lachen. "Want dat en niet anders doen
de Bohèmes die hij ten tooneele voert. En wat
voor moeizaam lachen, wat flauwe aardigheden!
Een onafgebroken Halfvasten. Blague, Argot,
de wereld tot groote schande der Eransche
Republiek naar verdienste gevloekt. Mijn
hart bloedt bij de gedachte, dat u, zoo
jong, zoo geheel onbekend met Parijs, en
al wat er gebeurd was, daar in dat
moordhol naast vader en moeder moest staan. Hoe
wreed was het lot voor u!"
Henriette hief het hoofd op, en zag
Augustin met een dankbaren blik aan. Zij
antwoordde met den betooverenden alttoon
van hare trillende stem:
»Mijn lot was in Gods hand! Te mid
den van een onbeschrijfelijk woest gekrijsch
buiten het vertrek begon het verhoor van
mijn vader en mijne moeder, /e moesten
hunne namen zeggen, mij sloegen ze over.
Daarna vroeg men naar hun beroep, en ein
delijk verlangde men van mijn vader te
weten, of hij op het volk had doen schieten
in den morgen van den lüden Augustus.
Mijn vader kon bewijzen, dat hij voor den
strijd de Tuilerieën verlaten had. Toen klonk
het: »Zweer liefde voor vrijheid en gelijk
heid, haat aan den koning, de koningin en
het koningschap!" Mijn vader antwoordde
even als mijne moeder, dat zij alleen het
eerste deel van den eed wilden zweren. Toen
zagen die monsters elkander aan, en luidde
het: »« Cublc.nl;.'" We werden met ons drieën
voortgestuwd buiten de deur naar eene kleine
binnenplaats. Mijne moeder slaakte een
luiden gil we z;igen een hoop lijken tegen
een muur opgestapeld ik sloeg mijne
handen voor de oogen en zonk bezwijmd
neer. Ik had een lielsch wezen met bebloeden
sabel en bloedige handen mijn vader in de
borst zien grijpen En uu leef ik nog
tot mijne groote verwondering. Goddank!
het vreeselijkste heb ik niet gezien ! Mijn
edele vader en geheel onschuldige moeder
zijn daar geslacht en ten doode gemarteld,
omdat zij hun koning en koningin niet wil
den verloochenen. Wat mij betreft, ik opende
de oogen, eu bevond mij in eene donkere
gang, op den grond zittend. Een flauwe
lichtstraal schemerde in de verte. Ik hoorde
eene stem, die fluisterde aan mijn oor. Het was
de vrouw van den cipier, iiimlamc. Bault,
die mij zeide, dat zij, te midden der slachting
toen ze me bezwijmd zag liggen bij den muur
naast de lijken, zonder op de omstanders te
letten, mij had opgenomen en naar een
duisteren doorloop had gesleept. De moor
denaars waren te ijverig bezig, om op alles te
kunnen toezien, ilailame Bault bracht mij
in een klein vertrekje, het slaapkamertje
van hare beide kinderen. Mijnejapon, mijne
schoenen waren met bloed bezoedeld. Madame
Bault hielp mij aan een burgerlijk kleedje
ik gaf haar de helft van mijn geld, vier goud
stukken. Ik had geen gevoel, geene tranen
Kroeguien. In de werkelijkheid waren deze
bohèmes verloopen lieden. Hun namen zijn ons
bewaard gebleven: het is met hen allen ellendig
afgeloopen, zonder dat zij ook maar het begin
van een werk hebben gemaakt. Privat d'Anglemont
stierf in een ziekenhuis, Schanne, in het boek
Schaunard, heeft zijn geluk alleen te danken aan
den terugkeer in den speelgoedwinkel van zijn
vader, Murger zelf stierf ook in het maison
Dubois, negen en dertig jaar oud, weggemaaid
vóór den tijd, ondermijnd, slachtoffer van eigen
schuld. Hij heeft zichzelf geoordeeld, veroordeeld,
zich en zijn werk, op het oogenblik dat hij ging
sterven, en deze beteekenisvolle woorden sta
melde: »Geen muziek... geen lawaai... geen
Bohème."
»Geen «Bohème". De «Bohème" is rampzalig.
Zij is een moordend klimaat, waarin wie geen
genie is te gronde gaat. Murger schildert het als
een land van vreugde en bloemen, en dit is de
leugen, de tooverschijn, die velen ten verderye
brengt. De Bohème is de slechte raadgeefster, de
vijandin van de kunst en het leven. Zij is de
kwade fee, die de jonge lieden bederft, schilders,
dichters, studenten, allen die niet vast van wil
zijn. Want de ledigheid speelt hier meer dan de
armoede de hoofdrol. De Bohème is een leven
buitenshuis, zonder regel. Het kwaad is, dat de
mensch zichzelf erbij verliest, dat hij ontvlucht
de stilte, de afzondering, waarin mooie werken
worden geboren. Het is een leven van koffiehui
zen, bals, dwaasheden, nachtbraken; van af
maken, leege gesprekken, luiheid en toomlooze
ijdelheid; van luidruchtige liefde voor de vrouwen
uit dit leven, gevolgd door teleurstelling. Dan de
prikkelende dranken, die den honger doen ont
veinzen, de toekomst kleuren en de voornemens
opblazen. De jongelieden spreken van hun boe
ken; hun schilderijen, en kunnen ze niet maken,
zij verschalen in hun ledigheid en in hun armoede.
Walgelijke Bohème! Sedert vijftig jaar zijn de
kroegen van het Quartier latin vol van haar
slachtoffers ; thans ook de artiesten-cabarets van
Montmartre. Dat is een beetje de schuld van
Murger."
Murger. zoo besluit hij, schreef een werk, maat
schappelijk kwaad ; letterkundig middelmatig. Hij
was niet de Homerus, hij was de reporter van
deze afstootende wereld. Afstootend, want: lo
Bohème est Ie Demi-Monde de l'Art."
Vei talingskwesties.
Tusschen de Franscbe journalisten is een wed
strijd geweest, hoe de redevoering van den
Duitschen keizer te Hamburg te vertalen. De Ayence
llavas gaf de eerste, die door alle bladen ging.
Maar fit. Cère, van Figaro, vond die plat en
miserabel: zij liet niet genoeg doorschemeren,
dat Wilhelm II is gesneden uit het hout waarvan
men redenaars maakt. Hij heeft nu misschien
lliiiiiiiiiiiiililiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimi
Minimi iiiimimiiiiiHiu
meer. Het scheen mij of ik gestorven was
en als een schim ronddwaalde. Des avonds
bracht ze mij buiten de gevangenis, naar
een woning in eene mij onbekende straat,
en verzekerde mij, dat ik door een zeldzaam
wonder aan een bloedigen dood was ontkomen.
Ik bleef radeloos van smart, en wist bijna
niet te antwoorden op de vragen, die ver
schillende personen mij deden. Ik kan mij
alles niet meer nauwkeurig herinneren
| het was of een nevel alles voor mij bedekte.
Het best weet ik nog, dat eene dame van
middelbare jaren mij met groote welwillend
heid troostte, en mij rust aanried. Zij
verzorgde mij _ vijf dagen, terwijl de geleden
j ellende mij telkens opnieuw bewusteloos
maakte. Toen ik weer tot het harde,
onmeedoogende leven ontwaakte, verscheen er
aan mijn leger eene oude vrouw met zilverwit
| hair; ze zeide mij met de vriendelijkste
! zachtheid, dat zij mijne geschiedenis kende,
j dat zij eigenlijk Supérieure was van de ver
jaagde Socttrs Capucinex te Parijs, maar een
| veilig verblijf had gevonden te Passy, onder
medewerking der Sucitrx Fillex-Dieu, die daar
j in 't geheim nog ongestoord mochten leven.
Deze engelachtige vrouw heeft mij eens des
! nachts evenals nu deze lange wande
ling doen maken naar Passy, waar ik mijn
eenzaam leven onder hare bescherming heb
l voortgezet. .. met een hart gescheurd tot
! aan den wortel, door den duldeloos
rampi zaligen dood mijner ouders!"
Augustin, hoe flink en kloek ook gewoonlijk,
l was tot tranen ontroerd. Hij stond een
! oogenblik stil. Het was kalm en stil in het
ronde. Zij bevonden zich voor den ingang
i eener breede laan, die naar de barrière de
? /'«.«// leidde. Hij greep Ilenriëtte's hand,
i en zei met eene stem, die van den diepsten
j weemoed trilde:
j -- -Uw ongeluk, uw lijden is gadeloos
' groot. Vergun me het u te helpen dragen
{ door mijne innige sympathie door al wat
j ik doen kan om u te beschermen tegen
wat u nu nog zou kunnen dreigen! Mag ik
van dit nur af uw vriend zijn? Uw vriend,
die met hart en ziel voor uwe toekomst zal
zorgen... die als een onvermoeide voogd
en raadgever de verlaten wees voortdurend
ter zijde mag staan? Mag ik dat?"
Henriëtte had hare hand niet terugge
trokken.
Ze hief het gebogen hoofd maar even op.
Zij sprak niet maar uit deze eenvoudige
beweging bleek hare volledige toestemming.
(Wurdt vvrvolgd).