De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1895 30 juni pagina 9

30 juni 1895 – pagina 9

Dit is een ingescande tekst.

No. 940 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Het einde van het ministerie-Rosebery. Dr. SALISBURY (tot koninklijke AÏekenverpleegster): »Geef hem gerust een slaapdrankje; hij heeft nu tijd om uit te slapen." allen kan zijn, die later wellicht in eenigzins algemeener gedeelde achting zich zal ver heugen, en in het besef dat het noodeloos is feilen te toonen aan wie al of niet bafeild, toch wellicht nimmer de aandacht zullen trekken dan om hun geringe betëekenis, ware het niet dat de schrijver dezer regelen het zich plicht acht mede te deelen, dat zijns inziens bekocht zou zijn, wie aan de bezichtiging dezer werken zijn . kwartje spendeert, waren er niet de tevoren l genoemde heerlijke meesterwerken." Hierna volgden nog eenige bevoegde, be schaafde en vooral, volgens 't voorschrift, op bouwende kritische beschouwingen over het proletarierdom der geel-gestreepte kunste naars." Jongeling," zeide de chef, die gedurende al dien tijd in heilige strijdwoede de schaar gehanteerd en een groote hoeveelheid knipsel op de redactie-tafel opgehoopt had, je bevalt mij. Gij verraadt sporen van een bespiege lend verstand. Gij hebt mijiie bedoelingen in dit artikel niet kwaad uitgedrukt. Na tuurlijk, als ik het artikel geschreven had... doch daartoe heb ik geen tijd De politiek neemt al mijn krachten. Lees eens mijne politieke beschouwingen" iedere week, daar aan kunt gij zien wat stijl is. Uwe zinnen zitten nog wat vreemd in elkaar. Dat is de nekslag voor een dagblad. Schrijf geheel kortweg met erg veel punten. Doch gij zij t nog erg jong. Ik, als oude gerijpte journalist zal u leeren. Zelfs ik ben zoo begonnen. Kecenseer mij nu eens dadelijk dit boek! Ik vraag u excuus, ik heb den inhoud er van nog niet leeren kennen." Ongelukkige, is het niet voldoende, als ik u zeg, dat dit boek van een onzer tegenstan ders is. Voorwaarts, aan 't werk. Liimmerschreijer bladerde vijf' minuten in het boek en schreef: Koning en Keizer" door Skat. Een ongezond Zolaismus is in iedere bladzijde van dit maakwerk. Het maakt een stuitenden indruk. De karakters zijn niet volgehouden. De handeling is zwak. De stijl laat alles te wenschen over." Voor den duivel! vloog de chef woedend op. GVJ verstaat er niets van Zolaismus! Dat is een reklame-recensie. Hebt gij nog nooit van vernietigende lof" gehoord? Die moet ge hier toepassen ik maak uwe aan stelling hiervan afhankelijk." JLiammerschreijer pijnigde z\jn hersens, bla derde nogmaals in het boek en schreef'gelaten de groote woorden: Een aardig boekje. Een zekere, duidelijk de jeugd des auters verradende, roerende naïeveteit noopt een strenge en rechtvaar dige kritiek tot verontschuldiging. Deze beel den uit het Nederlandsche leven ontberen niet een zekere frischheid.Nu en dan slaat de auteur een brutalen toon aan, wordt dan echter harte lijk vervelend. De handeling is zeer mager en bloedloos. zoodat de spanning van den lezer, eerst gewekt door eenige echte romanhelden, versterft. En dan tallooze voorbeelden van plagiaat, die bovendien zeer onervaren en jeugdig zijn te pas gebracht. In 't kort, niet tegenstaande onze eerlijke bemoeiingen om den ijyerigen auteur recht te doen, en ofschoon wij niet wanhopen, dat deze later in staat zal zijn eens wat behoorlijks te geven, moeten wij dit boekje als nauwelijks voldoende aan de minste eischen, veroordeelen ...." De chef' las »Gij zijt tot kunstkritikus geboren! riep hij uit Dat boek leest niemand en van die schilderijen koopt geen onzer lezers. Haha, onlangs heeft Skat mij op straat niet gegroet; ha!" Hij wreef'zich de vettige handen in het volle bewustzijn een goede daad ver richt te hebben. Zóó worden tegenwoordig mislukte studenten kunstcritici. iiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiuiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiHiiiiiiimiiiiiiiiMiiiiii SNUIFJES, Hoe er toch altoos menschen zijn. die het gewicht van een zaak niet begrijpen ! Daar heeft v. Houten zijn kieswet inge diend ; hij heeft er niet minder dan een jaar over gewerkt... en nu zou de heer Borgesius met 30 andere Kamerleden het hebben willen doordrijven, dat men reeds den 23sten Juli van dit jaar, dat is ongeveer een maand na de indiening, bijeen zou komen, om haar in de afdeelingen te onderzoeken. Gelukkig was Mees er als de kippen bij en wist hij te verhoe den, dat de Kamer haar traditie ontrouw werd, door zich holderdebolder aan een onderzoek te zetten van een wet, die pas uit de smelt kroes gekomen te nauwernood gestolten kon zijn. Vier weken bedenktijd om een kieswet onder handen te nemen! Waartoe zoo'n haast? Dacht de heer Borgesius misschien, dat het kiesrecht, waarover we nu pas drie jaar geredeneerd hebben, geen afzonderlijke studie vereischte. en dat, als men vijf en twintig jaar noodig heeft om kiezer te worden, men in vijf' en twintig dagen over het een of ander soort van kiesrecht reeds een wel ge vestigde opinie zich kan verwerven ! De 37 heetgebakerde lui het deed mij genoegen te mogen opmerken, dat Schaepman en Tydeman daartoe niet behoorden zou den in staat zijn als de. kwajongens zich aan onrijp ooft te buiten te eaan, alleen maar om er zich op te kunnen beroemen in Juli de appelen te hebben geplukt, die in September eerst van den boom moesten vallen. Inderdaad dat is kinderenwerk. Een wet, dat dienden ze toch te weten, heeft dit met de kalveren gemeen, dat zij nuchter in de wereld komt, en niet nuchter verorberd behoort te worden. Nu ja, daar zijn uitzonderin gen b.v, in tijden van nood. Zoo zei Mees ook, wij, mijneneeren, wij allen, ik zoo goed als Borgesius of v. Alphen, zouden bereid zijn een offer'te brengen, indien het noodzakelijk en nuttig was, maar dit is zoo niet. En hij had gelijk. Het staat nu eenmaal vast, dat ik de wet niet in 't openbaar behandeld wil zien vóór Februari lx!)(>, noch haar wensch ingevoerd te zien vóór den zomer van 1S07, - -zoo eiseht het 't kabinet-belang, en waarvoor zouden we ons dan nu het vuur uit de sloffen loopen en dat nog wel in het hartje van den zomer, om reeds in ls<)~) gereed te komen met een wet, die in 1sü7 op zijn vroegst iu werking zal moeten treden ? Dit is zóó logisch, dat ik volstrekt niet be grijp, wat Borgesius, v. Alphen e a. kan bewogen hebben, zich aan te stellen, alsof er in Nederland iemand was, die meende dat men haast zou hebben te maken met... een kieswet. Men heeft nu toch lang genoeg de proef genomen met het Nederlandsche volk, om er zeker van te zijn, dat dit geen hooger wensch koestert, dan het kabinet-v. Houten rustig nog een paar jaar aan het rentenie ren te zien, daar het er tot in zijn nieren van overtuigd is, dat het werken, en vooral het werken in het zweet zijns aanschijns, voor den domme is. Daar komt bij, zooals Mees zeer ter snede opmerkte, dat de kamer den Uden September beginnende een heele week voor zich heeft om ongestoord zich aan het on derzoek te kunnen wijden - een heele week ongestoord, op dat ongestoord komt het vooral aan, want wat is er van zo'j'n onderzoek te wachten als dat halverwege onderbroken en over eenige dagen in twee weken verdeeld wordt'' Neen tegen zulke zoo door en door practische argumenten kan geen schepsel... of' hij moet iets van een vliegenden Hollander hebben, die met even veel pleizier onder als door het water gaat. En dan heeft Mees n ding nog vergeten. Hij dacht er blijkbaar niet aan, dat den liien Juli de verkiezingen voor de gemeenteraden gehouden worden, en dus de datum, waarop die hardloopers het onderzoek zouden willen beginnen, 23 Juli juist in de dagen van de voorbereiding voor de herstemmingen valt. Het is waar, voor ons Amsterdammers zou dat niet zoo erg zijn, daar we Jolles dan toch hier hebben, maar er is maar n Jolles in het heele land, en het is ook maar goed, dat er niet meer dan n Jolles in het heele land is, want waren er twee zoo, dan lieten de naburen uit wangunst ons geen oogenblik met rust. In verscheidene gemeenten echter zal men bij de herstemmingen de kamerleden niet kunnen missen. AVie weet of' Mees zelf dan te Ilotterdam niet onontbeerlijk zal zijn! Maar het is zoo, we leven in een tijd van agitatie, van o verprikkeling, van overijling, 't Zit in de lucht. Dat gooit zich zoo maar gekleed in het water om door den bruischenden stroom te zwemmen, de hemel weet waarheen. Ouden en jongen zijn door den tijd geest aangetast. Daar heb je nu bij ons weer A. C. Wertheim. Een man, zoo zou men zeggen, geboren bankier, kalm, bezadigd, overleggend, wiens leus men zou kunnen noemen: bezin eer ge begint. En wat roept hij nu in den laatsten tijd? Courage! Courage en nog eens Courage! en goed gemeend ook, want nu is zoon waaghals als Gerritsen hem al niet courageus genoeg meer! Zou die. om niet te zeggen avontuurlijke, maar dan toch zeker bijzonder moedige stemming, waardoor men belust is op groote daden en onmogelijk zich langer rustig kan houden, dan volstrekt noodig is, door \Vertheim ook bij Borgesius en v. Alphen zijn gewekt 'i Je kunt het niet weten. Toch, wat mij betreft, ik schaar me aan de zijde van Mees. Een degelijk onderzoek, vordert allereerst i* maanden rust en dan een volle week .. .

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl