De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1895 21 juli pagina 7

21 juli 1895 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

No. 943 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. De czar en vorst Ferdinand van Bulgarije, (na den aanslag op Stamboelofi'.) o De czar: »Denkt ge, dat mijn gunst op d ie wijze gewonnen wordt?" llllllllllllllUIIMIIIllllllllllHIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIINIIIIItllllllHdIIIIIUIHIIIIIIMIIIIIIIItUIIIIUIIIIHIUI ervaringen als kandklaa' gemeentei'aadslid. Veendorp, 11 Juli 1895. Sedert mijn vrouw gestorven is, geniet ik rustig mijn renteniersleven in het rustige Veendorp. Maar nu een veertien dagen g«leden kreeg ik bezoek van een heer, die, naar hij vertelde, secretaris was van de Veendorpsche liberale kiesvereeniging, waarvan ook ik lid ben, ofschoon ik, met het oog op mijn ?welverdiende rust, nooit de vergaderingen bezoek. De man zag er nog al goedhartig uit; men kon hem niet aanzien, dat hij eenig kwaad in den zin had, en toch kwam hij bij mij met het boosaardigste voornemen, dat ooit een misdadiger in een paroxysmus van euvelmoed heeft durven verzinnen. Zijn bezoek is de oorzaak geworden van mijn ongeluk, het heeft mij gemaakt tot wat ik nu ben: het treurig overblijfsel van wat ik eenmaal was, naar lichaam en geest een ruïne. Men had mij, zoo vertelde mijn bezoeker, in een vergadering van bovengenoemde kies vereeniging kandidaat gesteld bij de aan staande gemeenteraadsverkiezing. (Later ver nam ik, dat eerst vijf van de aanwezige leden achtereenvolgens waren gekozen, doch be dankt hadden, de drie anderen waren nog te jong). Zooals ieder verstandig man in mijn plaats zou gedaan hebben, gaf ik ten antwoord, dat ik sedert mijn vrouw gestorven was, rustig leefde en van politiek geen verstand had, zoodat ik hoewel zeer vereerd, het kandi daatschap niet kon aannemen Ik voegde er nog bij, want mijn blik op den toestand was op dat oogenblik merkwaardig helder, dat ik mij in geen geval zou laten overhalen op mijn besluit terug te komen. Maar de secretaris hoewel het goede glas wijn, dat ik hem schonk, de betere gevoelens in zijn binnenste moest helpen zegevieren beproefde het toch. Hij zei, dat mijn rust niet gestoord zou worden .... Dat zei hij! Hij zei dat met een onschuldig gezicht, alsof' hij het meende. Nooit heb ik kennis gemaakt met zooveel menschelijke boosheid en huichelarij als zich op dat oogenblik in dien persoon concen treerde. Die man moet in staat zijn, terwijl hij bezig is zijn eigen schoonmoeder te villen haar te verzekeren, dat haar rust volstrekt niet gestoord wordt. Ook had ik geen verstand van politiek noodig, want als ik een gemeentewet kocht, zou ik zeer gunstig bij de andere raadsleden afsteken. Bovendien was ik de algemeen ge wilde persoon ; toen de \7eendorpers van mijn kandidaatstelling hoorden, hadden zij zich alleen verwonderd, dat men zulk een ver dienstelijk man als ik was zoolang buiten de publieke zaak had durven houden. Wel waren er twee tegenkandidaten, maar die hadden geen kans. De een was een radicale advocaat, bekend door veel vuile zaakjes, de ander een fabrikant, die zich rijk gestolen had ten koste van het zweet en bloed der arbeiders. Zooveel kwaad vertelde mijn bezoeker van die lieden, dat ze, naar ik begreep, volstrekt geen gevaarlijke mededingers voor mij waren. Ook schilderde hij de onafzienbare rampen, die onze gemeente zouden treffen, als n van beiden werd gekozen, zoo hartverscheurend af, dat ik bewogen werd, en in een oogenblik van zucht tot zelfopoffering, tot verloochening van mijn heiligste belangen met gevaar voor mijn dierbare rust, het kandidaatschap aannam. Dat was het rampzaligste oogenblik van i mijn bestaan. Reeds dienzelfden avond, terwijl ik mijn gewone wandeling deed, begon het lieve leven. Wanneer ik anders door het dorp liep, groette ik ieder en ieder groette mij, maar nu, en nog wel terwijl ik voortstapte in het bewust zijn van mijn ongeëvenaarde populariteit, zag ik hier en daar afgewende gezichten en zeli's minachtende gebaren. Wel beklemde een angstig voorgevoel mijn borst, maar nog was ik ijdel genoeg deze handelingen aan naijver toe te schrijven. Want, om eerlijk te zijn, nu ik eenmaal kandidaat was, gevoelde ik mij toch een weinig gestreeld, vooral omdat ik mij bewust was er nooit naar gestreefd te hebben. De eerste schok van de reeks botsingen, die mij nu geheel verpletterd hebben, kwam den volgenden dag. Sedert mijn vrouw gestorven is, drink ik des middags vier uur een bittertje, twee of twee en een half op zijn hoogst. Ik zat voor het venster niet het glaasje in de hand. glim lachend tegen het gele vocht, en wilde drinken op het welslagen van de verkiezing, toen ik gevoelde, dat men mij bespiedde. Ik zag op en met somberen blik stond vlak voor het raam een bleek jongmensch, een onderwijzer aan de christelijke school. Hij staarde hoofd schuddend naar het glas, dat ik wezenloos in de hand hield, en ging verder. Ik wist niet, waarom ik mij op dat oogenblik gevoelde, alsof een groot ongeluk mij bedreigde, maar 's avonds kwam mijn oude meid schreiend in de kamer. Zij had in den winkel gehoord, en alle menschen zeiden het, dat ik bijna altijd dronken was. Bij vaten vol werd mij de drank door den tuin in huis gebracht. 's Avonds nam ik geregeld een flesch vol en als ik het dan niet meer op de been kon houden moest zij en hier begon het goede rnensch erg te huilen moet ?;/'/ mij op bed brengen. De meid is zeventig jaar en ofschoon ze mij uu misschien kan dragen, zag ik er voor een veertien dagen nog welgedaan uit. Eenige dagen later hoorde ik een paar lieden op straat, met een hand beweging naai den neus, zeggen, dat ze het wel konden zien, en op de sociëteit zat een gezelschap jeugdige spotters zich te vermaken met het' idee, dat een raadslid bij een openbare zitting een aanval van delirium kon krijgen. Zelfs de secretaris, mijn verleider, kwam mij bezoeken. Hij zei, dat hij zich niet in mijn particuliere zaken wilde mengen, maar er toch op moest wijzen, dat een kandidaat zekere verplichtingen had. Ken kandidaat gooide zijn waardigheid wel wat weg, meende hij. wanneer hij tot diep in den nacht met den stalknecht in een kroeg zat te drinken en te smousjassen, zooals men van mij vertelde. Ik had toen de kracht nog dit praatje tegen te spreken. Maar het werd erger. Men ver telde dat ik reeds jaren lang alle mogelijke ' laagheden had begaan om lid van den Raad Ie worden. Men belasterde mijn persoon en i mijn familie. i Ken radicaal heertje vroeg me op de soci teit, waarom ik mijn broer niet meer bezocht. ! S k antwoordde onnoo/.el, dat 7-ijn woonplaats l zoo moeilijk ie bereiken was en dat is waar. | want mijn broer is ontvanger ergens in Drente. Maar het heertje zei spottend: dat geloof ik! en toen een ander hem vragend aan: zag, vervolgde hij, luid genoeg dat ik het hoorcn kon : Zijn broei' zit voor ecnige jaren in Leeu warden, weet je. Ken paar dagen later kwam mijn oude huis knecht bij mij : Als ik er iets van hoorde, moest ik niet gelooven, dat/'./'/gezegd had wat di menschen verleiden. Men zei namelijk, dat hij een ziekelijke vrouw met negen kinderen had hoewel hij ongoumusd is en dat ik hem siechls twee gulden in de week liet ver dienen. Ook had hij zijn bochel te danken aan het zware werk, waartoe ik hem dwong en in een aanval van drift zou ik met een zweep zijn neus hebben verminkt. Toen ik meer zulke dingen hoorde, gevoelde ik, dat ik langzamerhand mijn gevoel van eigenwaarde verloor. Ik durfde mij aan nie mand meer vertoonen en wandelde slechts op eenzame plaatsen. Voor eenige dagen kwam ik een huisje voorbij, waarin een vroegere meid van mij woont, die met een bakkersknecht getrouwd is. Dikwijls breng ik een klein geschenk mee, voor de aardige kinderen van het paar en zoo kwamen ze ook nu op mij toeloopen. E ven later hoorde ik een paar personen, die achter mij liepen, over de kinderen praten en de een zei: 't Is duidelijk genoeg; de oudste jongen is precies een kandidaat in 't klein. Ik vermagerde bij den dag, mijn lichaam begon zich eenzaam te gevoelen in mijn klceren, mijn wangen vielen in, mijn oogen blikten schuw in 't rond. 's Nachts had ik akelige droomen. Ik zag mijn vrouw terug, ik zag ze komen met ecu groote stembus, en ze duwde mij met krachtige hand door de nauwe spleet, zoodat ik bijna stikte. Toen ik ont waakte was mijn vrouw verdwenen, maar de stembus stond mij nog dreigend voor do oogen. Van lieverlede ging alle moraliteit mij ont zinken. Als christen wist ik vroeger ook, dat ik niet volmaakt was, maar mijn deel van de erfzonde had ik altijd nog al gemakkelijk kunnen dragen, doch nu werd ik een ver dorven schepsel, ik begon mij tot alle mis daden in staat te gevoelen. Kindelijk hoorde ik nog, dat ik mijn vrouw bij haar leven mishandeld zou hebben. .Ja, ze zeiden het: il;, zou mijn '?/?-/((..;? ge slagen hebben! Dat heeft mij krankzinnig gemaakt. Zeker menschen, zeker, ik heb mijn vrouwin een aanval van delirium vermoord, ik heb mijn vermogen gestolen van mijn verminkten huisknecht, mijn meid legt mij s avonds in de wieg en ik 'neb den bakkersknecht ineen gloeienden oven gezonden om niet zijn vrouw alleen, te zijn. Dat zijn enkele van de mis daden die ik begaan heb. verzin er nu spoedig n.'g vele bij, maar laat mij dan m'.'t inst en kies in ;s hemelsnaam een ander dan mij tot lid van den gemeen!eraad.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl