De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1895 4 augustus pagina 1

4 augustus 1895 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

. 945 DE AMSTEKDAMMEK 1895. WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Dit Nummer bevat een Bijvoegsel. Onder Redactie van J. DE KOO en JÜSTÜS VAN MAÜRIK Jr. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Verschijnt eiken Zaterdagavond. Uitgevers: VAN HOLKEMA & VVARENDORF, te Amsterdam, Singel by de Vijzelstraat, 542. Zondag 4 Augustus Abonnement per 3 maanden ?1.50, fr. p. post/1 1.65 Voor Indiëpsr jaar mail 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar . . . 0.125 Advertentiën van 1?5 regels f 1.10, elke regel meer . . . 0.20 Reclames per regel 0.40 I N H O V Dt VAN TEEEE EN VAN NABIJ: Vfestersche bescha ving. De beweging tegen het schoohvetsontwerp in België.?SOCIALE AANGELEGENHEDEN: Vrouwen in de Engelsche industrie, door F. M. C. TOO NEEL EN MUZIEK: Kroniek,1 door V. d. G. KUNST EN LETTEREN: Buitenlandsche Bibliogra phie, door A. G. C. d. V. Onderwijs-idealen, II. door W. A. W. Moll. FEUILLETON: Augustir Robespierre, door Dr. Jan ten Brink. XV. SCHAAK SPEL. VOOE DAMES, door E-e. RECLAMES VARIA. ALLERLEI. PEN- EN POTLOOD KRASSEN. ADVERTENTIËN. miiiiiiiuiimifiiiiiiiinii Lombok is van den radja bevrijd en ge voegd bij de bezittingen van Nederland in Indië. Dit geschiedde zoo, omdat de Radja niet waardig was langer de Lombokkers te regeeren ; omdat wij de Sasakkers van zijn tyrannieke heerschappij wilden verlossen; omdat wij de zegeningen van Christendom en be schaving dien eilanders, te lang daarvan ver stoken, wenschten te verzekeren. De vraag, welke de autoriteiten te 's Hage en te Batavia bezighoudt, is natuurlijk deze: hoe krijgen we nu het gauwst en het g makkelijkst die Baliërs en Sasakkers onder den invloed onzer Christelijke beschaving? Want het spreekt vanzelf, die onbeschaafde inlanders van een eiland in den Archipel zijn als kinderen die tegenspartelen, wanneer men hen in het koud water wil dompelen, wijl zij niets begrijpen van de weldadige gevolgen van een hun nog onbekend bad. Het eerste middel daartoe ligt voor de hand Rechtstreeksch bestuur. Dit geeft ons het recht daar eenige ambtenaren aan te stellen, enkele officieren te plaatsen en een zeker aantal Europeesche en Indische soldaten onder die. bevolking te huisvesten, wat on willekeurig, indirect reeds, in de richting der Nederlandsche beschaving werkt. Maar nu verder? Welke maatregelen zul len er genomen worden om Lombok op te heffen uit den zedelijken afgrond, waarin wij het gevonden hebben, opdat het althans de hoogte bereike, waarop Java staat, dat we nu reeds een paar eeuwen hebben opgevoed ? En zoo komt al dadelijk de vraag aan de orde: zullen we de Lombokkers, ten bate der schatkist, het opiumschuiven leeren, of ons voegen naar de ouderwetsche, bekrom pen begrippen van den weggejaagden Radja die op zijn eiland alleen aan vreemdelingen het gebruik van opium toestond ? Zullen wij, westerlingen, den oosterlingen te dezen op zichte in hun primitieven beschavingstoestand laten of moeten wij hen zoo opkweeken, dat ook zij door hun opiumverbruik eenig geld, liefst veel geld, in de schatkist brengen, waarmede zij dan weer andere weldaden betalen, die wij hun bewijzen willen. Men ziet het, de zaak is niet zoo een voudig, juist omdat het om het welzijn van de Lombokkers gaat. Toen onlangs in de Eerste Kamer deze quaestie door den heer Schimmelpenninck van der Oye werd aangeroerd, meer Oostersch dan Westersch, want het scheen wel of de oude Radja vleesch geworden was in dezen Nederlander gaf de minister van Koloniën dadelijk te verstaan, dat men met een hoogst ingewikkeld geval te doen had. De heer Schimmelpenninck wilde maar kort en goed het opium-gebruik voor de Lom bokkers blijven verbieden; zich zelfs niet bekommeren om de opiumbehoef te der weinige vreemdelingen, die het eiland bewonen ; en eerst, wanneer gebleken mocht zijn dat dit niet kan, het opium alleen in regieverpak king en uitsluitend dan nog maar voor vreemdelingen - beschikbaar gesteld zien. De minister echter, door en door Wes terling, gevoelde niets geen lust om Lombok tot een «verboden kring" te maken. Wij kennen de toestanden op Lombok nog niet voldoende, om nu reeds te weten, hoe in deze belangrijke aangelegenheid te besluiten. Een ding echter wist hij wel: dat nl. vreem delingen op Lombok opium mochten schuiven, die vreemdelingen moesten dus opium hebben, en opdat zij en de inlanders maar zeer weinig zouden gebruiken, achtte hij het noodig een hoog invoerrecht van opium te heffen. In dit voornemen om een hoog invoerrecht te heflen zou men iets kunnen ontdekken van de Oostersche zucht, om als de oude Radja het opiumverbruik te beperken, maar in dien vrijen invoer bij hoog invoerrecht treedt toch ook duidelijk genoeg het Westersch karakter onzer beschavende fiscale politiek in het licht; men denke slechts aan den jenever accijns, die ook in het moederland zoo heil zaam heeft gewerkt en nog dagelijks zijn tot matigheid dringenden invloed doet on dervinden. Beter, zoo oordeelde de minister, was het opium toe te laten onder hoog invoerrecht, en dadelijk daarop deed Z. Ex. nog sterker zijn westerschen beschavings zin uitkomen, door te verzekeren, dat de Regeering de quaestie van het opiumvervoer op Lombok steeds zorgvuldig zou nagaan en naar beperking zou trachten. Nietwaar, daar herkent men den Nederlander op en top. Die oude Radja verbood een voudig zijn onderdanen het opiumschuiven, en de quaestie van het vervoer werd door hem veronachtzaamd, misschien bestond zij zelfs voor hem niet. Maar daar komt de Westerling, bezadigd, degelijk, nauwkeurig, voorzichtig, wetenschappelijk angstvallig, en terwijl hij het misbruik keert door een hoog invoerrecht, dat den fiscus verheugt, maakt hij een studie van het vervoer, waarvan een Radja zelfs niet gedroomd had, en dat wel licht later nog stof geeft voor een statistiekje in de jaarcijfers! Neen, als wij dit bedenken is het ons on mogelijk den heer Schimmelpenninck te steu nen in zijn plomp aandringen op het maken van Lombok tot een verboden kring. In 's hemels naam: geen verboden kring! Een verboden kring is iets Oostersch, dat vierkant staat tegenover het beste wat wij westerlingen hebben ... de schatkixt. Een ver boden kring, gaat geheel en al buiten den fiscus om, brengt niets in of op een ver boden kring is een kil, een doodach, een akelig ding; wat zou het anderszijn dan met moed wil voor den Lombokker een der schoonste gelegenheden af te snijden om te naderen tot de kern onzer beschaving, waarmee wij reeds zoovele millloenen gelukkig hebben gemaakt .... Neen, wij doen niet met Schimmelpenninck mee om een Radja na te apen. Lombok is ons veel te onbekend om er ;een hoog invoerrecht op opium te heffen, te onbekend als eiland, en als wingewest te bemind. Opium zal er en moet er op Lombok zijn, nu wij Christenen dat land hebben veroverd Leve de Westersche beschaving! liet sMreHr erp De Het door den Belgischen minister Schollaert ngediende wetsontwerp op het lager onderwijs heeft bij onze zuidelijke naburen alles in rep en roer gebracht. De oppositie van liberalen, radicalen en socialisten richt zich hoofdzakelijk tegen de bepalingen, die het godsdienst onderwijs op de lagere school invoeren, en daarenboven aan de geestelijkheid een be langrijken invloed op het onderwijs geven, door -van haar geregelde rapporten te vragen, niet slechts over dit godsdienstonderwijs in 't bijzonder, maar over het lager onderwijs in 't algemeen. Wel gaat de wetgever niet zoover, dat hij alle ouders zonder onderscheid dwingt, hunne kinderen dit onderwijs te laten bijwonen ; maar men weet maar al te goed, in welk een moeielijke, vaak onhoud bare positie vooral de mindergegoeden onder de ouders zich en hunne kinderen brengen, wanneer zij verklaren, van dit staats gods dienstonderwijs niet gediend te zijn. Een medewerker van den Parijschen Figaro had dezer dagen een onderhoud met Georges Lorand, den bekenden hoofdredacteur van de Brusselsche Ifcforme, waarin natuurlijk de groote vraag van den dag werd besproken. Volgens den heer Lorand was de we t-Schollaert in strijd met de constitutie, en was koning Leopold de rechtstreeksche oorzaak van de indiening van het ontwerp. »Wordt dit ontwerp tot wet verheven, dan zal het prestige van den koning er zeer onder lijden. De koning heeft zich zelf in Belgiëontzaglijk veel kwaad gedaan, omdat hij ten slotte van de Congo-quaestie eene geldquaestie heeft gemaakt. Men houdt niet meer van hem, al haat men hem nog niet. Maar hij had moeten begrijpen, dat het Belgische volk tot geen prijs iets van den Congo wil weten. Men heeft het land bij die zaak betrokken zonder het te waarschuwen. En de koning heeft van zijne ministers alles wat hij voor den Congo wenschte, gedaan gekregen, onder voorwaarde, dat hij de thans ingediende wet op het lager onderwijs zou goedkeuren en onderteekenen. Het is van algemeene bekendheid, dat de wet-Schollaert de losprijs is van den Congo. Tengevolge van het geldgebrek voor den Congo is de koning de gevangene van zijn ministerie.'' »Waarom zijt gij een tegenstander van de annexatie van den Congostaat ?" vroeg de Franschman. -»Omdat de Congo niets beteekent dan schulden ! En juist daarom zou de koning den Congostaat dadelijk door Belgiëwillen doen overnemen, ofschoon vroeger was afge sproken, dat dit eerst in 1900 zou geschieden." De bewering, dat tusschen den koning en het ministerie een dergelijk akkoord zou zijn gesloten, is uit den aard der zaak niet voor bewijs vatbaar; zij geeft echter ongetwijfeld den algeineenen indruk in Belgiëvrij getrouw weer. Want zij' geeft de eenige meer of min aannemelijke verklaring van de frontveran dering der ministers en der clericale Kamer meerderheid in de ongelukkige Congo quaestie. Wanneer de Belgen aan 't »betoogen" gaan, doen zij dat met een ijver en eene nauwge zetheid, die niets te wenschen overlaat. De betooging van den vorigen Zondag was inder daad indrukwekkend, zoowel door het ontzag lijke aantal der deelnemers uit alle deelen des lands, als door de goede orde die daarbij heerschte. Dat de leuzen en opschriften en de ten gehoore gebrachte liederen altijd van goeden smaak getuigden, zullen wij niet be weren. Het meeste succes had intusschen het volgende couplet uit een lied, dat op de wijze van de Brahanrunne werd gezongen : Xe craignez point ce beau jour qui s'avance, Xous n'avons pas Ie coeur fait comme vous, Xotre déesse abhorre la vengeance Et vent vous voir aussi libres que nous. Que Ie curéreste dans sa chapelle, Le prot'esseur a l'université! Et, l'arme au bras, nous ferons sentinelle Sous l'arbre de la libertél De vervaardiger van dit gedicht was nie mand anders dan de vader van den ministerSchollaert, aan wien men het veelbestreden wetsontwerp, de loi sn'lrrate te danken heeft. Hier mag men waarlijk van eene Ironie den lrili'sals spreken! Naast deze gezwollen poëzie ontbraken allerminst de oude, pittige Vlaamsche Geuzenliederen, en het brutale »liever Turksch dan Paapsch" speelde eene groote rol. Een sterk uitgesproken en zeer eigen aardig karakter verkreeg deze demonstratie door de eendrachtige samenwerking van liberalen, radicalen en socialisten. Het is zeker te betreuren, dat in Belgiëde vraag »clericaal of anticlericaal" den geheelen toe stand beheerscht; maar het is niet te ont kennen, dat de clericalen, sedert zij de machthebbende partij zijn, in meer dan in n opzicht van hun bevoorrechte positie hebben misbruik gemaakt. De anticlericalen zijn in een staat van tegenweer; wie hun zeker niet zeer verdraagzame manifestatiën afkeurt, moge zich het oude rijmpje herin neren : Cet animal est très-méchant; Quand on l'attaque, il se défend. De beide hoofdredenaars van den dag waren de socialist Anseele en de radicaal Paul Janson. Naar aanleiding hiervan schrijft de Brusselsche correspondent van het Herliner Tageblatt: »Wij vinden den heftigen tegenstand, waarop het nieuwe schoolwetontwerp stuit bij de liberale burgerij in België, volkomen natuur lijk en begrijpelijk, en derhalve ook de manifestatie van Zondag in geenen deele misplaatst; maar dat bij zulk eene gelegenheid de ot'ficieele redevoeringen uitsluitend door socialisten en radicalen werden gehou den, schijnt ons met het prestige en de waardigheid van de liberale bourgeoisie niet vereenigbaar te zijn. Het maakte een zon derlingen indruk, als men zag, hoe de voor naamste leden der zich op hunne trouw aan den koning zoo gaarne verhoovaardigende liberale partij aandachtig luisterden naar de geëxalteerde woorden van een man, wiens partijgenooten zich door hun afkeer van het schoolwetontwerp nog kort geleden in de Kamer en op de straat lieten verleiden tot smadelijke beleedigingen van den koning; evenzoo maakte het een wonderlijken indruk den heer Janson in 't openbaar te hooren verzekeren, dat de koning het nieuwe school wetontwerp nooit zou kunnen sanctioneeren. De heer Janson weet immers zeer goed, dat de koning zijn wil uit beginsel ondergeschikt maakt aan dien van de kamermeerderheid." Wij' zijn het geheel met het Derliner Ta geblatt eens, dat de Belgische liberalen bij deze gelegenheid waardiger en eerlijker zou den hebben gehandeld, wanneer zij hun stand punt hadden laten toelichten door een be voegd redenaar, die er op zou hebben gewezen, wat zij met de overige manifestanten gemeen hadden en in welk opzicht zij hun eigen weg meenden te moeten gaan. Wellicht is deze overgroote bescheidenheid der liberalen toa te schrijven aan de verpletterende nederlaag door hen geleden bij de laatste verkiezingen, die slechts de gelederen der uiterste partijen hebben versterkt. Wellicht ook aan de om standigheid, dat zij, omdat hun liberalisme voor drie vierden anticlericalisme is, in den tegenwoordigen strijd van zelf in de achter hoede komen van hen, bij wie politieke be ginselen van anderen dan negatieven aard op den voorgrond staan. De demonstratie van Zondag heeft in de Belgische Kamer reeds een naspel gehad. De linkerzijde stelde voor, de paragraaf, in welke de bepalingen omtrent het godsdienstonderwijs op de school voorkomt, voorloopig aan te houden en die eerst later, na de behandeling der overige artikelen, aan de orde te stellen. De Kamer heeft met 'tl tegen 50 stemmen geweigerd, op dit voorstel in te gaan. De schoolwedstrijd schijnt poöeten van allerlei soort in Belgiëte inspireeren. Zoo bevat de JVforme een tamelijk lang gedicht »Aan den Koning" van den heer Paul Wodon, van welk gedicht wij hier het slot afschrijven, verschooning vragende, dat wij, gelijk de man met het houten been in Dickens' Mutual Fricnd, voor de derde maal drop mlo j>oetr//": Sire, vous traversez des heures solennelles ! Xous savons que Ie tróne est une morne oroix Ou, parrai des lans de rrve et des coups d'ailes, Saigne, quand on est pure aussi, Ie ctrur des rois: Le peuple tout entier, un jour de funérailles, Joignit ;'i votre deuil ses loyales douleurs; ("est ii ce peuple-Jn qu'on abat ses murailles, Quand il a communie, d'un lan, dans vos pleurs ! C'est dans un but d'union qu'on vota la couronne, Yous n'êtes, parmi nous, qu'un premier citoyen; Nous vous avons assis sur les degrés du tröne Pres des tables des lois et du bonnet phrygien. Votre röle est légal et formel: il faut, Sire Que l'Histoire, de vous, vous dictant, puisse (écrire: L'on m'avait fait gardien d'une immuable loi Kt c'est pour cela seu!, Belges, que je fus roi!" Is dit nu een antwoord op de tweede

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl