Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 945
verschillende artistieke kroegen, door Yalbel
beschreven. In een voorwoord spreekt Clovis
Hugues over den jong gestorven Mac-Nab, den
dichter van »Le pendu", dat door 'De Doofpot"
alhier voldoende gepopulariseerd is.
Vermakelijk is het zooals hij zijn eerste ontmoeting
vertelt met dien »gentilhomme cossais, qui a
une figure en bois, une voix en bois et qui se
moque du clan dira-t-on" (Hommes 'd'Aujourd'
hui)-Mac-Nab, die byna nooit lachte en zelden
glimlachte, staat op te midden van het gezel
schap. H\j zal iets voordragen uit zyn verzen en
annonceert »Les foetus." Men denkt aan een
sombere elegie, aan een vers in RoHinat's genre;
zeer frappeert dus het begin :
On en voit de petits, de grands,
De semblables, de différent»,
Au fond des bocaux transparents.
Les uns ont des figures douces
Venus au monde sans secousses,
Sur leur ventre ils joignent leurs pouces.
en wat verder volgt tot het slot:
Gentils foetus, ah ! que vous tes
Heureux d'avoir range vos têtes
Loin de nos humaines tempêtes.
Het is komisch, maar welk een diepe
philosophie is er achter verborgen. Wat hem karakte
riseert, is zjjn zoeken naar het grappiga in on
derwerpen, die daartoe het minst geëigend zyn,
b.v. »De gehangene".
Hierop volgt een rubriek : »Les indépendents"
betiteld, waarin Valbel hen samenbrengt, die op
't oogenblik noch directeur zijn van, noch
verbonden aan een der cabarets artistiques. De
voornaamsten onder hen zijn Léon Xanrof, Pierre
Trimouillat en Maurice Boukay.
Xanrof, voor den Burgerlijken Stand Léon
Fourneau, is 27 jaar oud en advocaat. Hy was
een der stichters van de Association des
Etudiants en werd er de officieele zanger van.
Intusschen werkte h\j als jourcalist mee aan Gil
Bias, Lanterne, National en Figaro. In 1888
was hy beroemd, hij had »Le flacre" geschreven,
het geestig-cynische liedje, dat men van Yvette
Guilbert heeft kunnen hooren :
Uti fiacre allait trottinant
Jaune avec un cocher blanc."
Pierre Trimouillat is de dichter van »Quand
Ie critique dort" tegen Tonele Sarcey gericht,
dat eenige maanden geleden in den Gil Bias illustr
ook is gepubliceerd:
iiiiiiiiiiiiiiimmiiiiiiiiiimi
gezeld.
Augustin leest met een zachten glimlach
om de lippen. Het schijnt, dat in de laatste
maanden zijn voorkomen en gelaatsuitdruk
king iets waardigere en kalmers hebben ver
kregen. Het hooge voorhoofd, de lange
achter de ooren weggestreken glinsterende
zwarte hairen, en de groote donkerblauwe
oogen kwamen zeer duidelijk uit bij het licht
der kaarsen, en verrieden de ingespannen
aandacht, waarmee hij zijne brieven las.
Augustin droeg het officieel kostuum der
gedeputeerden te velde een hemelsblauwen,
toegeknoopten rok met purperen omslagen,
en hoog opstijgenden, met goud geborduurden
kraag. Om het midden was een breede sjerp
van rood-, wit- en blauwe zijde geknoopt,
waaronder een zwart lederen koppel w
gschool, die eene lange sleepsabel aan zijne
zijde vastsnoerde. Op de tafel, waaraan hij
zat, lagen twee pistolen en eene groote kaart
van oulon's reede en omstreken. Deze
kaart was overdekt met breede roode en
zwarte strepen, een bewijs van Augustin's
voortdurende studie.
De brief, die hem een ongemeen belang
scheen in te boezemen, was vervat in de
volgende bewoordingen:
»Aan den citoyen Augustin Robespierre,
«Commissaris der Conventie bij l'ar mé<T Itali
«in het hoofdkwartier van den generaal
«Dugommier, te La Seyne, département
?»du Var.
»Mon cher ami! Uw laatste brief heeft
»mij zeer gelukkig gemaakt. Ge komt ieder
»uur uw doel nader ge toont dagelijks,
»dat ge volkomen berekend zijt voor de
«moeilijke taak, die u is opgedragen. Och, ik
»moest dit eigenlijk niet zeggen, uw welslagen
«zou mij veeleer moeten bedroeven. Maar ik
»weet nu zooveel meer dan dezen zomer.
«Ge hebt me alles zoo uitvoerig medegedeeld.
«Toch is het mij zeer pijnlijk te moeten
zeg«gen, dat ik soms ernstig ontevreden ben op
«mij zelve. De voorspoed uwer wapenen mag
«mij niet verheugen. Mijne symphathieën,
«mijne bloedverwanten, mijne gadetooze
ram»pen, dit alles scheidt me zoo oneindig ver
»van u. En toch, toch kan ik niet ontkennen,
«dat ik in uw tegenwoordigen strijd eene
»zekere belangstelling mag koesteren de
»stad Toulon heeft met de vijanden van
«Frankrijk geheuld, en dit is zelfs door een
«verlaten wees, als ik, die haar gemartelden
«koning en koningin nooit 'ontrouw kan
»worden, niet goed te keuren.
«Maar, mon cher ! nu moet ik openhartig
«bekennen, dat enkele woorden uit uw brief
Voulez-vous bien ne plus dormir
Bouche ouverte et paupières closes,
Quand pour vous voir rire ou frémir,
En scène on crie, on prend des poses.
Pour bien rendre compte des choses,
Voulez-vous bien ne plus dormir.
En nu volgt een massa van cabarets, waarvan
de eene nog vreemder naam heeft dan de ander :
Le Chat Noir, Le Chien Noir, Les 4 z'Arts, Le
Mirliton, Le Carillon, L'ane rouge, Les léphants,
Le coup de gueule. Telkens scheidt een zanger
zich af en sticht een nieuwe kroeg, die volgens
M. Valbel alle even aardig zijn en alle even
artistiek versierd.
Iedereen kent tegenwoordig de herberg van
den edelman Rodolphe Salis, maar niet ieder de
lotgevallen van dien kroeg. In 1881 stichtte
Salis de herberg de Chat-noir op de boulevard
Rochechouart, waaraan hy na eenigen tyd het
gelijknamige weekblad verbond. Willette, Steinlen
en Henri Rivière werkten samen om beide eigen
dommen van den seigneur de Chatnoirville zoo
fraai mogelijk te verluchten. Salis stichtte met
Jouy het gastmaal van de soep en den os. De
geheele stoet trok met musketten, rapieren en
klokken Montmartre over en ging dan met zij>n
tweehonderden soep eten door middel van pijpen,
oude schoenen en dergelyke min gebruikelijke
lepels.
Dit beviel het gespuis uit die buurt niet,
en het deed een inval in de kroeg. Salis
kreeg een paar dolksteken en een kellner werd
gedood. Toen verhuisde de bent naar de rue
Victor Massé, naar het vroegere atelier van den
schilder Stevens, met een grooten plechtigen op
tocht. Voorafgegaan door portiers in groot tenue,
marcheerde Salis in prefectscostuum. Daarna
de banier, vier leden van de Academie dragend
een groot schilderij van Willette; een verhuis
wagen sloot den trein. Zeer artistiek werd de
nieuwe Chat-noir ingericht met decors van Wil
lette, Steinlen, Chéret, Grasset. Daar deden zich
bijna alle chansonniers modernes hooren.
Tot den Chien-noir behooren Jules Jouy wel de
beste der moderne liedjesdichters, Victor Meusy,
Paul Delmet, de voortreffelijke zanger en enkele
anderen. Maar wat zal ik al die dichters opnoemen
of hun voornaamste liedjes u opschrijven? 't Boekje
is niet duur en zeer interessant.Behalven den tekst
geeft het een groote menigte portretten en af
beeldingen der cabarets door Alfred Ie Peut, zelf
een liedjeszanger en dichter, geteekend. In de
inleiding vertelt Valbel hoe het boek ontstaan is.
Hij was 's morgens bezig zich te wasschen toen
MHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiniiiiiiiiimiiiimmiiiiiiiHiiiiiiiiHmimm
«mij zeer verontrusten. Ge spreekt van uwe
«vriendschappelijke gevoelens voor mij zoo
«uitvoerig, zoo vol geestdrift, dat ik u niet
«meer durf te volgen. Uwe vriendschap, uwe
«sympathie nemen eene te hooge vlucht. Ge
«bekent me, dat uw hart de innigste
ge«negenheid voor mij koestert en nu
«moet ik u het stilzwijgen opleggen. O,
?nmon cher ami! stoor de rust niet van een
«arm, lijdend hart, dat nauwelijks zich begint
«te herstellen. Vraag me niets! Ik kan u
«niet antwoorden! Ik weet het niet ik
«weet het niet! Laat mij uw belangstellend
«vriendinnetje blijven ! Eerbiedig mijn
verle»den, mijn bitter lijden, mijne vaste
overtui«ging! Breng dit offer, mon ami! zoo zal ik
»gelooven, dat ge waarlijk mijn vriend zijt.
«Tot nog toe werden we door niets
ver«ontrust. We brengen onze dagen door in
«stille eenzaamheid, in vurige gebeden voor
«de zielsrust der diep rampzalige Koningin.
«Mijn neef, de Markies de Blanchelande, zucht
«nog altijd in de gevangenis des Carmes,
«waarin hij, na zijn mislukt bezoek aan
Marie«Antoinette, is opgesloten. Ik zou mijn leven
»voor het zijne willen geven, want om
mijnent«wille kwam hij naar Parijs. Ik heb hem
«niet weer gezien, sinds ik afscheid van u
«nam. Hij heeft brieven aan onze
Superi»eure geschreven, en verzekert, dat hij geen
«duizend dooden vreest. Hij vraagt gedurig
«naar tijding uit de Venclée, en M!le. de
«Husséschudt mistroostig het hoofd de
«oorlog schijnt op een volkomen nederlaag
«der edelen en boeren te zullen uitloopen.
«Bescherm den Markies, zoo gij kunt,«cm umi!
«Ge meldt me, dat ge eerlang, terstond na
»den val van Toulon, naar Parijs zult
terug«keeren. Ge smeekt me zoo innig
welspre»kend om eene ontmoeting. Ik zal er over
«denken, want ik heb uwe hulp noodig voor
«den Markies. Eerlang zal ik u mijn besluit
«mededeelen. Dagelijks verkeer ik in de
«grootste vrees, dat ge uw leven op het spel
»zult zetten in den strijd, dien ge zoo dapper
«blijft voeren. Ge noemt u mijn voogd, mijn
»teederste vriend! Welnu, zorg er voor, dat
»ik beiden niet verlieze! Adieu, mon cher
»ami! uwe zeer bekommerde vriendin
HEXRIKTTE."
«Passy, 2 December 1703.
Augustin verzonk in diep gepeins. Hij
bracht den brief van Henriëtte de Lauriac
aan zijne lippen, en kuste het zoo vurig
gewenschte blaadje met groote vereering. Sedert
zijn vertrek uit Parijs had hij, zoo dikwijls
hem een oogenblik rust gegund werd, aan
Henriötte geschreven. Hij had haar zijn
zyn vriend Le Petit binnen komt, gaat zittenen
hem begint uit te teekenen. Wat beteekent dat?
Dat is het eerste hoofdstuk van een boek, dat
ik je wou voorstellen samen te maken. En
Valbel bedenkt: Goddank dat bij niet v\jf minuten
eerder is gekomen, dan had hg me in myn bad
kuip uitgeteekend. Wat had dan Bérenger wel
gezegd! Zoo is het geheele boek geïllustreerd.
Enkele gewone portretten, anderen geven den
persoon zoo als hij is gaan zitten met de pijp in
den mond, nonchalant neergekwakt, anderen weer
zou men darwinistische teekeningen kunnen
noemen: de persoon gaat langs verschillende
stadiën over tot een beest: Salis een adelaar,
Meusy een papegaai enz. Alleraardigst ook zijn
de intérieurs.
Ook Aristide Bruant wordt er in besproken
en nu grijp ik meteen de gelegenheid aan, even
te wijzen op het boekje van Méténier aan dien
volkszanger gewijd. Met een omslag van Lautrec
prijkend, Bruant rugwaarts gevend, is 't van
binnen geïllustreerd met teekeningen van Stein
len, die ten deele uit de beide bundels »Dans
la rue" genomen zijn, doch aan frischheid
niets verloren hebben. Méténier geeft eenige
levensbizonderheden van Bruant, die een aantal
zijner liedjes verklaren. In 1870 streed hij
als negentienjarige jongen met een vrijcorps
tegen de uhlanen en zijn krijgsliederen als »La
Noire" danken er hun ontstaan aan. Het volgend
jaar komt hij b\j de Compagnie du Nord in betrek
king, doch het tooneel trok hem aan; hy besloot
de zanger der verdrukten te worden en ieder vrij
oogenblik wijdde hij aan de bestudeering hunner
taal. Eindelijk bedankt hij voor zijn betrekking
en gaat aan het caféconcert. Daarna, wee van
dat leven zingt hij in den Chat-Noir en toen die
verhuisde bleef hij achter in zijn Mirliton. Eens
verhaalt Méténier bezocht ik met Bruant een
krot waar ik nooit te voren was geweest, 't Was
een soort zangkroeg waar ieder zijn liedje zong
en het grootste deel daarvan was uit het
répertoire van Bruant. De dichter werd herkend,
men verzocht hem te zingen en wilde hem in
triumf ronddragen. Ik zou dien avond voor niets
hebben willen missen, zei Bruant toen zij heen
gingen, meer getroffen dan hij zelf wel wou weten.
Jules Jouy wandelde eens met zijn
MimiPinson in het bosch. Getroffen door het gezang
der vogels, en door 't natuurschoon bewogen,
dacht hij in eens hoe wist hij niet aan Bruant.
»Wat zou Bruant wel zeggen, als bij die vogels
hoorde zingen?" en Marinette antwoordde:
Bruant, hij zou zeggen: Houd je smoel, ik ga
zingen.
IIHIMIIMIIIMIIIIMIIIIIUH
llltlmlIMIIMMIIIMIHIIIIIIIIHI
leven verteld, geheel, zonder eenig feit te
verzwijgen. Hij had haar met de grootste
geestdrift van Maxim Uien gesproken en
haar den loop der omwenteling, het staat
kundig streven d^r Jakobijnen, geheel op
recht en naar waarheid geschilderd. In de
antwoorden van Henriëtte las hij eerst hare
allerhevigste ontsteltenis over deze biecht. Het
scheen, dat zij de vriendschap van den
koningsmoorder van zich afstiet. Maar hij
had haar zeer kalm en uitvoerig bewezen,
hoe de constitutioneele vorst Louis XVTI door
eigen schuld, door moedwillige minachting
der Grondwet, door opzettelijke miskenning
van den volkswil, zich tot dien
marteiaarsrang had weten te bevorderen, waarin hij
scheen te schitteren in de oogen der royalisten.
Langzamerhand had Henriëtte de brief
wisseling hernomen, en erkende zij, dat er
uit Augustin's oogpunt veel te zeggen was
voor hen, die de schuld des Konings als
bewezen aannamen. Zij week geen duim
breed van hare overtuiging, maar eerbiedigde
toch, schuchter tegenstrevend, de zijne....
Er werd zacht op de deur van het vertrek
geklopt, daarna wat luider. Augustin hoorde
dit laatste alleen, daar er een geweldige wind
door de hoofdstraat van La Seyne stormde,
en de regen in kletterende stroomen tegen
de vensters sloeg. De deur ging zachtjes
open, en snel verscheen vóór hem zijne zuster
Charlotte. Deze zag hem met groote ver
schrikte oogen aan en riep:
«O, mon lion Augustin, wat een storm!
Ik zit boven te huiveren van schrik. En
dan dat onophoudelijk losbarsten van het
geschut.... nu eens dichtbij, dan heel in
de verte! Je gaat toch niet uit van avond ?
Je blijft toch thuis?"
Augustin had den brief van Henriëtte
toegevouwen en in den binnenzak van zijn
uniformrok weggeborgen. Hij zag eenigszins
ongeduldig naar de kleine gestalte zijner
zuster. Charlotte had uit groote genegenheid
hem niet alleen laten gaan, toen hij naar
het zuiden vertrok. Hare aanwezigheid in
het hoofdkwartier berokkende hem veel zorg.
Zij was tenger en zwak, niet bestand tegen
vermoeienissen, allerlei maatregelen moesten
genomen worden, om haar van de eene veilige
plaats naar de andere te vervoeren. Zij
scheen daarbij door allerlei kleine aanvallen
van ijdelheid te worden geplaagd, zich met
zekere voornaamheid latende gelden als de
zuster van een Commissaris der Conventie
van een Robespierre. Zij was zeer gesteld
op fraaie rijtuigen en mooie paarden, deed
zelfs in rijkleed allerlei uitstapjes te paard.
Augustin had hieraan een einde gemaakt,
In die beide anecdotes wordt de volkszanger
typisch weergegeven.
A. G. C. d. V.
iiiiiiuiiiiiiimitmmiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii
Onierwüs-Itlealen.
ii.
Is de belangstelling alzoo het doel van het
onderwijs, dan is de keuze der stof ons niet
onverschillig ; zeker, een uitstekend onderwijzer
weet zelfs nietige stof te bezielen, maar, is dit
waar, welk eene opvoedende kracht moet dan
van zoo'n onderwijzer uitgaan, als de stof zóó
gekozen is, dat zij uit haar zelve een middel is
tot het wekken der belangstelling. Daartoe moet
de stof «overeenkomen met den kinderlijken geest":
slechts dan maakt zy diepen, blijvenden indruk
op de kinderziel, slechts dan baart zij opgewekt,
geestelijk leven. Ontleden wij nu den
gedachtenkring des kinds, zoo blijkt ons, dat die deels aan
den omgang ontspringt. Ervaring verkrijgt het
kind uit zijne omgeving, omgang houdt het met
ouders, familieleden, speelmakkers; ervaring be
trekt zich op de dingen, omgang op de menschen
der omgeving; ervaring op de natuur, omgang
op het menschenleven. Hoe verschillend is de
omvang van ervaring en omgang bij verschillende
leerlingen ; hoe eng is die zelfs bij kinderen uit
den gegoeden stand! Aan hoe enge grenzen van
plaats en tgd blijven ervaring en omgang gebon
den, als wij slechts op die ervaring en omgang
letten, welke zich van zelf aanbieden! Het
onderwijs moet dus aanvullen en uitbreiden, de
kringen van ervaring en omgang opzettelijk ver
wijden, de bronnen, waaruit de geest zijn inhoud
schept, milder laten vloeien.
Den omgarg vult het onderwijs aan door het
verblijf in school (omgang met medeleerlingen
en onderwijzers) en door den idealen omgang
met de personen uit letterkunde en historie; de
ervaring door het beschouwen der natuur d. w. z.
van de dingen en verschijnselen om ons heen,
(kennis der natuur), van de omgeving zelve
(aardrijkskunde) en van ons lichaam (gymnastiek).
Naast dit onderwijs in zaken wordt ter aan
vulling onderwezen : Nederl. taal (lezen, spraak
kunst, stellen), schrijven, zingen aan de eene,
rekenen, vormen, teekenen en handenarbeid aan
de andere zijde.
En de leerstof voor de zedelijke vorming; voor
het wekken der «gezindheid" V
Merken wij slechts op, dat voorstellingen van
het zedelijke geboren worden uit den omgang,
dat het historische onderwijs den omgang aanvult
omdat de republikeinsche eenvoud der Robes
pierre's zooveel vertoon niet duldde. Zeer
welkom was het hem geweest, dat Madame
Ricord, de opgeruimde echtgenoote van zijn
collega, in het hoofdkwartier verschenen was,
zoodat Charlotte nu dagelijks naar hartelust
kon praten. Zij had zeer veel te vertellen en juist
in de laatste maanden haar kleinen roman
gehad. Vóór haar vertrek met Augustin naar
het zuiden, had een lid der Conventie, de
hideuze Fouché, haar een heel klein beetje
het hof gemaakt, omdat zij de zuster van
Maximilien was. Toen evenwel Fouché, we
gens de gruwelen door hem te Lyon bedreven,
op voorstel van Robespierre was terugge
roepen, gaf deze den aanstaanden Hertog
van Otranto zijne verontwaardiging in zoo
hevige bewoordingen te kennen, dat alle huwe
lijksplannen tusschen Charlotte en Fouch
in duigen vielen. Zij had zich over dezen
ioop van zaken niet beklaagd, maar hare
beweeglijkheid en hare praatziekte schenen
eer toe- dan af te nemen.
Augustin hal reden om te vreezen, dat
zij hem lang zou ophouden, daarom ant
woordde hij op hare vraag, of hij dien avond
zou thuis blijven door eene tegenvraag:
»Is Madame Ricord boven?'1
»Xog niet! Ze heeft beloofd mij gezel
schap te zullen houden.' Als zij niet komt,
ga ik in dit weer naar haar toe. 't Is maar
een paar deuren van ons huis! Ik ben zoo
ongerust! Ik weet niet waarom? Madame
Ricord was van morgen zoo geheimzinnig . . .
Ik geloof, dat er iets gewichtigs op til is !
En jij, mon Augustin! je zegt niets! Neen,
dat had ik nooit van je gedacht!''
Charlotte pinkte een traan weg, en zuchtte
diep.
Augustin stond op, naderde haar, drukte
een vluchtigen kus op haar voorhoofd, en
zei op sussenden toon:
«J/a diere petite.' Ik mag niet over
dienstzaken spreken, dat weet je ook wel!
Ga nu naar 3[ada>nc.Ricord, want haar man,
en eenige officieren komen straks hier, om
over gewichtige maatregelen te raadplegen.
Morgen zul je alles weten. Maar van avond
moet je je heel kalm houden en ons niet
storen ..."
Er werd luid geklopt.
Uit de deuropening trad te voorschijn een
officier der artillerie, in een grijzen mantel,
druipend van den regen. Hij maakte het
militair saluut voor Charlotte, die snel heen
ging tot groote tevredenheid van Augustin.
(Wordt vervolg T).