Historisch Archief 1877-1940
F. 946
DE AMSTERDAMMER
1°. 1895.
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
Dit Nummer bevat een Bijvoegsel.
Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTÜS VAN MAÜRIK Jr.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Verschijnt eiken Zaterdagavond.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, te Amsterdam,
Singel bij de Vijzelstraat, 542.
Zondag 11 Augustus
Abonnement per 3 maanden ?1.50, fr. p. post/" 1.65
Voor Indiëf>sr jaar mail 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar . . . 0.12*
Advertentiën van 1?5 regels ?1.10, elke regel meer . . . 0.20
Reclames per regel 0.40
I N H O T D:
VAN VEERE EN VAN NABIJ: De beweging tegen
het schoolwetsontwerp in België. SOCIALE AAN
GELEGENHEDEN: Mannen van stand tegenover de
sociale kwestie, door P. M. C. TOONEEL EN
MUZIEK: Kroniek, door G. KUNST EN LET
TEREN: Pan, door P. Frans de Cort. Het
rijmloos vers en de Fransche dichters. III.
Onderwp-Idealen, III, door W. A. W. Moll. FEUILLE
TON: Augnstin Robespierre, door Dr. Jan ten Brink.
XVI. SCHAAKSPEL. VOOR DAMES, door E-e.
INGEZONDEN. RECLAMES. VARIA.
ALLERLEI. PEN- EN POTLOODKRASSEN.
ADVERTENTIËN.
lllltlllllllllllllllllllllllllllIllMlllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllll
Be toep! tepn tal sctoolf Mrcrp
in
(Een antwoord aan Het Centrum).
Het artikel, dat wij onder den
bovenstaanden titel in Het Weekblad van 4 Augustus
schreven, heeft Het Centrum aanleiding ge
geven tot eene bestrijding, welke wij niet
onvermeld mogen laten. Want het geldt hier
meer dan een zeer begrijpelijk verschil van
meening tusschen het katholieke blad en
»den liberalen Weekblad-redacteur" zoo
als [let Centrum den schrijver der artikelen
over buitenlandsche politiek inliet Weekblad
meent te mogen noemen, eene quaJificatie,
die wij zelfs van die zijde niet kunnen aan
vaarden. Het geldt hier eene onjuiste voor
stelling van hetgeen wij schreven, en die
onjuistheid is des te bedenkelijker, omdat
Het Centrum, door tal van citaten uit
ons artikeltje, den schijn aanneemt van het
»hoor en wederhoor'' zoo onpartijdig mogelijk
te hebben toegepast. Zoo wordt in de gau
wigheid het kunststukje tot stand gebracht,
ons, die van het anti-clericalisme als poli
tieke leuze ons steeds in hooge mate af keerig
hebben betoond, voor te stellen als
beboorende tot het ras der liberale papenvreters, en
komt Het Centrum langs dien bedenkelijken
weg tot het verwijt van »leelijke insinuatiën."
Het Centrum heeft gelijk, wanneer het be
weert, dat wij ons in den geest bij de bewe
ging tegen de in Belgiëaanhangige schoolwet
aansluiten, en ook wanneer het zegt, dat wij
^ ontwerp op »weinig vleiende" wijze
»bedit
schreven." Wat wij van het ontwerp zeiden,
was het volgende:
»De oppositie van liberalen, radicalen en
socialisten richt zich hoofdzakelijk tegen de
bepalingen, die het godsdienstonderwijs op
de lagere school invoeren, en daarenboven
aan de geestelijkheid een belangrijken invloed
op het onderwijs geven, door van haar ge
regelde rapporten te vragen, niet slechts over
het godsdienstonderwijs in 't bijzonder, maar
over het lager onderwijs in 't algemeen.''
Tot zoover is alleen een feit geconstateerd.
Maar wij lieten er op volgen: »Wel gaat de
wetgever niet zoover, dat hij alle ouders
zonder onderscheid dwingt, hunne kinderen
dit onderwijs te laten bijwonen; maar men
weet maar al te goed, in welk eene moeielyke,
vaak onhoudbare positie vooral de
mmdergegoeden onder de ouders zich en hunne kin
deren brengen, wanneer %ij verklaren, van dit
staats-godsdienstonderwijs niet gediend te -zijn."
Het «weinig vleiende", waarover Het Cen
trum zich beklaagt, zal wel in de hier ge
cursiveerde woorden te zoeken zijn. Jammer
dus, dat het blad die woorden niet wederlegt
en ze niet eens aanhaalt.
Een tweede bezwaar van Het Centrum
geldt onze bewering, dat de clericalen als
machthebbende partij in meer dan n opzicht
van hunne bevoorrechte positie misbruik
hebben gemaakt. In April '94, kort na de
aftreding van minister Beernaert, die toen
bijna tien jaren aan het hoofd van een
clericaal kabinet had gestaan schreven wij:
»Zijn blijvende beteekenis kreeg het minis
terie Beernaert eerst vier maanden na zijn
optreden, door het uittreden der intransigente
clericalen Jacobs en Woeste. Het werd toen
en bleef een gematigd clericaal kabinet; het
heeft al dien tijd ook te strijden gehad met
den rechtervleugel der clericalen, en men
kan ook thans weer in den heer Woeste den
hoofdbewerker zien van Beernaert's val. Eene
mér dan gewone handigheid heeft de heer
Beernaert moeten toonen om onder deze
omstandigheden eene meerderheid te vinden
voor de ingrijpende hervormingen, welke hij
heeft tot stand gebracht, met name voor de
grondwetsherziening en de
kiesrechtuitbreiding. Hij heeft gelaveerd en geschipperd,
concessiën gedaan en compromissen gesloten,
maar bij dat alles zijn hoofddoel niet uit het
oog verloren. En het strekt hem niet tot
oneer, dat hij, nu hij zijne vrienden heeft
gebracht aan de grenzen van het beloofde
land der kieswethervorming, die niet wil
binnengaan ten koste van de opoffering van
een beginsel, dat hij niet slechts voor billijk
houdt, maar ook in het belang van zijn eigen
partij voor onmisbaar: het beginsel der even
redige vertegenwoordiging." Met de veroor
deeling van het kwaad, door uitdagende
drijvers als Jacobs en Woeste gebrouwen,
ging dus onzerzijds eene waardeering van
den door de heer Beernaert verrichten arbeid
gepaard. In hetzelfde artikel schreven wij :
»Nu de ervaren hand van den heer Beer
naert niet meer, op vrienden en vijanden
beiden, den zachten drang van het «verdeel
en heersch' kan uitoefenen, zullen de clericalen
wel degelijk rekening moeten houden met de
op zoo verrassende wijze gebleken toenade
ring tusschen hunne tegenstanders." De
juistheid van die opmerking is door de demon
stratie van 28 Juli bevestigd. Doch wij
voegden hieraan dadelijk toe: «Duurzaam zal
die toenadering niet wezen, want in de poli
tiek is de tegenstelling van clericaal en
anticlericaal op den duur even onhoudbaar als
de samenkoppeling van liberaal en radicaal.
Maar tijdelijk kunnen n die tegenstelling,
n die samenkoppeling een grooten en
beslissenden invloed uitoefenen: de eerste heeft
het trouwens in Belgiëreeds veel te lang
gedaan."
De derde bedenking van liet Centrum
heeft betrekking op de samenkoppeling van
de schoolwet-quaestie in het Congo-vraagstuk.
Het laatste is door ons in liet Weekblad
herhaaldelijk besproken (o. a. in de nummers
van 13 Januari en van 17 Februari 1.1.) en
wij hebben daarbij volstrekt geen geheim
gemaakt van onze meening, dat de geantici
peerde aanvaarding moycnnant finances.'
van dit koninklijk legaat, voor Belgi
zeer bedenkelijk was. Wij schreven toen:
»De persoonlijke wenschen van den koning
zijn in deze zaak reeds veel te veel op den
voorgrond gesteld. Wij willen gaarne aan
nemen, dat Leopold II met de beste bedoe
lingen bezield is en alleen het welzijn van
Belgiëop het oog heeft, maar een constitu
tioneel vorst is nu eenmaal in de positie,
dat hij zijn weldaden niet mag opdringen
en dat hij door elke poging daartoe zijne
houding aan eene ongunstige beoordeeling
blootstelt."
De heer Lorand, de hoofdredacteur der
Brusselsche liéforme, had in een onderhoud
met een buitenlandeen journalist beweerd,
dat tusschen den koning en de ministers een
soort van akkoord was gesloten, waarbij in
ruil voor den steun aan 's konings
Congoplannen te verleenen, de eventueele konink
lijke bekrachtiging der schoolwet werd toe
gezegd. Wij hebben uitdrukkelijk er op ge
wezen, dat deze bewering uit den aard der
zaak niet voor bewijs vatbaar was; doch als
onze meening uitgesproken, dat zij den
algemeenen indruk in Belgiëweergaf, en tevens
de eenige meer of min aannemelijke verklaring
van de frontverandering der ministers en
der clericale Kamermeerderheid in de onge
lukkige Congo-quaestie.
Dat is nu de leelijko insinuatie. Al komt
ze niet voor onze rekening - we hebben
man en paard genoemd toch zullen we
gaarne erkennen, dat zij niet slechts onbe
wijsbaar, maar ook ongegrond is, wanneer
men ons eene andere en betere verklaring
weet te geven van de bedoelde vol te-face,
waardoor de Kamer opnieuw bereidwillig in
den financiëelen nood van den Congo-staat
heeft voorzien, zonder daarvoor iets anders
dan »toekomst-muziek" in ruil te krijgen.
Maar onze teekenaar! Heeft die zich
niet eene gansch andere insinuatie veroor
loofd door Jefke zijnerzijds een akkoordje
aan den koning te laten voorstellen? »Gooi
dat schoolwetpak weg; dan wil ik met het
andere (het Congopak) wel wat helpen dra
gen, en dan kunt u oppassen, dat de kroon
niet afwaait!"
Wij haasten ons te verklaren, dat noch
door ons, noch door onzen teekenaar met de
Belgische anti-clericalen overleg is gepleegd.
Wanneer Het Centrum dus tragisch uitroept:
» Waarlijk, de achting, welke de anti-clericale
minderheden voor den koning koesteren, blijkt
niet groot te zijn, want zij trachten de kroon
te verlagen tot een strijdmiddel in de han
den der partijen," dan moeten wij zeer na
drukkelijk constateeren, dat de Belgische
liberalen, radicalen en sociaaldemocraten aan
de »aardig gedachte plaat en het snedig ge
dachte onderschrift" (woorden van Het Cen
trum, en zeer vleiende woorden) even onschul
dig zijn als Het Centrum zelf. Waarschijnlijk
zal Jefke volgens onzen teekenaar heb
ben gedacht: »Voor den Congo voel ik niet
veel, maar voor de Schoolwet ben ik bang. Als
dus te doen is om Uwe Majesteit uit een
moeilijk parket te helpen, en mijzelf voor
grooter schade te behoeden, zal ik van twee
kwaden maar het minste kiezen."
Maar als Jïfke er nu eens anders over
dacht? Als hij dat wil zeggen de meer
derheid zijner landgenooten tegen die
Schoolwet nu eens geen bezwaar had, maar
zij integendeel bleek, hem uit het hart ge
grepen te zijn P
Wij hebben die mogelijkheid niet uit het
oog verloren. Wij hebben er op gewezen,
dat de grondwet den koning het recht toe
kent, zijne goedkeuring aan een door de
Kamer aangenomen ontwerp te onthouden,
en dat die onthouding een plicht kan wor
den, wanneer bij den koning de overtuiging
bestaat, dat het aangenomen ontwerp in strijd
is met den geest der constitutie of met de
wenschen van de meerderheid der natie,
maar wij hebben ons wel gewacht te verze
keren, dat dit laatste met het
ontwerpSchollaert het geval was. Het zoogenoemd
algemeen, maar door de toevoeging der twee
en drievoudige stemmen glad verknoeid stem
recht in Belgiëlaat zeker zeer veel te wen
schen over, maar men moet roeien met de
riemen die men heeft. Is de tegenwoordige
meerderheid der Belgische kiezers vóór de
wet-Schollaert, even als de meerderheid der
Kamer dit schijnt te zullen zijn, dan is koning
Leopold zedelijk verplicht, die wet goed te
keuren, en dan kunnen wij slechts hopen,
dat Zijne Majesteit en zijne getrouwe onder
danen er veel plezier van zullen beleven.
Maar met het oog op de indrukwekkende
demonstratiën van de laatste weken blijven
wij deze vraag eene hoogst ernstige en de
te nemen beslissing eene hoogst moeielijke
noemen.
""""""iiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiii
uiiniiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiniiiiiinii
*"""" ..... ""' ........ iiiiiiiiitiiniii
Mannen van stanfl tegenover fle sociale kwestie.
In de jongste aflevering van de Vragen des
Tij ds komt een artikel voor van professor
Pekelharing te Delft, dat een bron opent van
vragen en stellingen over dit zeer belangrijk
onderwerp: de houding der hoogere standen
tegenover de sociale kwestie. Laat mij dit
maal volstaan tot een resumévan wat de heer
Pekelharing schrijft, om in een volgend opstel
naar aanleiding daarvan eenige beschou
wingen te houden.
Het zijn herinneringen aan een tweetal
comité's, die de Delftsche hoogleeraar publi
ceert, het comitéter bespreking der sociale
kwestie, opgericht 30 October 1870, door de
heeren Jhr. mr. J. de Jong van Beek en
Donk (Voorzitter), Hubrecht, Testas, Heldt,
A. Huet en Pekelharing (Secretaris); J.
Dfrkker Azn., pel molenaar te Zaandam, Jhr. mr.
I. F. Humalda van Eijsinga te Leeuwarden,
H. Gerhard, kleedermaker te Amsterdam,
mr. H. ter Haar, Armand Sassen, J. Th.
Scheepers, werkman te Arnhem (Penning
meester) ; en het comitévoor algemeen
stemrecht, in 1870 opgericht door de heeren
Haersolte, de Witt Hamer, mr. \V. Heineken,
mr. A. Hinlópen, mr. S. Katz, Domela
Xieuwenhuis, Pekelharing, Pijttersen, van Tets
en Veegens.
Van het comitétei bespreking der sociale
kwestie werd de eerste vergadering gehouden
20 Nov. '70, de heer Pekelharing schrijft er van:
»Daar bleek dat ook in werkliedenkriugen
de oprichting van het comitémet eenig wan
trouwen was bejegend. Terwijl onder niet
werklieden de vraag natuurlijk herhaaldelijk
was gehoord, welk belang de stichters van
het comitéeigenlijk najoegen (m. a. w. wat
anders dan hun eigen belang), bleek het his
torisch wantrouwen, ten aanzien van bemoei
ingen van niet-werklieden ten gunste van
werklieden bij de laatsten inheemsch. aan
vankelijk ook het comitéte hebben getroffen.
Daarvan was met name Gerhard de tolk, die
echter eindigde met de verklaring dat de
werkkring en de personen die den stoot had
den gegeven, hem, met vele anderen, bij nadere
overweging vertrouwen in »de heeren" deden
stellen."
De werkzaamheden van het comitébeston
den in vergaderingen der leden, en het houden
van meetings, op verschillende plaatsen in
ons land, waar o. a. de volgende onderwerpen
werden behandeld : participatie, opheffing van
de artt. 414 - 4-1'J Code Pénal, die o. a. werk
staking met straf bedreigden; kiesrecht; kin
derarbeid; raden van verzoening;
postspaarbank; coöperatie; arbeiderswoningen. Zijn
bestaan duurde voor de buitenwereld niét
langer dan tot den 20sten September 1874.
De reden zijner ontbinding beschrijft prof.
Pekelharing aldus.
»Den 20sten Sept. 1874 kwam het [comité]
weder bijeen .. . Reeds in den aanvang werd
de vraag gesteld, of het comitéal dan niet
zou blijven voortbestaan. Voor de ontbin
ding viel inderdaad veel te zeggen. Want
gedurende het viertal jaren waarin het comit
had gearbeid, was veel veranderd.
»De arbeidersbeweging, in 1870 nog zwak,
had in korten tijd een hooge vlucht genomen.
Inzonderheid in het opmerkelijke jaar 1873 ...
Een reeks van arbeidersvereenigingen werd
gesticht, daaronder . .. het Algemeen
Nederlandsch Werkliedenverbond. Dank zij een
gunstige conjunctuur, gelukte het vele van
haar, loonsverhooging te verkrijgen. Van
het wapen der werkstaking werd een ruim
gebruik gemaakt.... Inderdaad, het dood
zwijgen van de sociale kwestie, waaraan het
comitéin de voornaamste plaats zijn ontstaan
had ontleend, was voor levendige belang
stelling gaan wijken. Geen orgaan van het
openbaar gevoelen, dat zich thans niet met
het vraagstuk bemoeide.
»Van hun kant bleven echter statengeneraal
en regeering van ingrijpende hervormingen
afkeerig. Bij verschillende leden van het
comitéwas de overtuiging gerijpt, dat het
algemeen stemrecht als onmisbare voorwaarde
moest worden beschouwd waaronder de ver
langde economisch-sociale hervormingen kon
den worden verkregen. Bij verschillende leden,
geenszins bij alle. Om slechts een tweetal te
noemen : de voorzitter 1) en de heer Kerdijk
waren tegenstanders van het algemeen stem
recht. De leden die dit stemrecht aanhingen,
zagen meer heil in de omzetting van het
comitéin een comitévoor algemeen stemrecht,
dan in de handhaving van het bestaande.
»De werklieden-leden verklaarden zich ech
ter voor het voortbestaan van het comit
ter bespreking der sociale kwestie. Aan de
samenwerking met niet-werklieden hechtten
zij waarde. Meer dan n, wiens vertrouwen
op die samenwerking aanvankelijk gering was
geweest, verzette zich thans tegen het denk
beeld der opheffing."
Van de geschiedenis van het
kiesrechtcomitézijn voor ons doel de volgende zinsne
den belangrijk:
»0nder de oprichters waren er die tegen de
opneming van afgevaardigden van werklieden
bezwaar hadden. Xaar hun inzien behoorden
de werklieden uit eigen beweging in eigen
sfeer op het algemeen stemrecht aan te drin
gen ... Ouder de werklieden waren in den
laatsten tijd groepen gevormd, waarmede
slechts een enkele der oprichters zou kunnen
samenwerken. Aan den anderen kant was
de meerderheid van oordeel dat, als de werk
lieden werden geweerd, de eigenlijke
demo