Historisch Archief 1877-1940
No. 946
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
komen te zitten tusschen al die lui, die of
niet zweren, of met den hoed op zweren,
of zweren met een gezicht alsof zij zeggen
?willen: onze lieve Heer hoort het toch niet;
en als hij dan uit zijn Luthersch oog
punt de gemeentezaken eens onder handen
nad genomen, ik durfwedden.dat bij de tweede
rnial datde Voorzitter zeide: het woord is aan
den heer Knegt, de schrik van den eersten keer
«r nog zóó zou inzitten, dat zelfs v. Nierop
stil voor zich zou kijken, onbekwam tot eenig
kattekwaad. Maar het heeft niet zoo mogen
zijn. Het Luthersch element in den Raad
is niet versterkt. De Roomschen hebben er
een meer gekregen, en dat ofschoon wij
Lutherschen de Kerk hebben hervormd en
een Knegt uit dien hoofde tegen tien
Sutoriussen opweegt.
Maar ik dwaal van mijn onderwerp af;
die geloofsquesties maken mij altijd warm!
Hoe ouder je wordt, hoe meer je je gedachten
laat loopen, over wat je ziel aangaat. Ik had
het dan over den Snuifjesman. Hij had me al
lang geërgerd met zijn gezochte opmerkingen,
en om me niet te laten ontstichten sloeg ik
in den laatsten tijd trouw die pagina over,
zoodra zijn snuifdoos mij in 't oog viel.
Maar als je een volwassen dochter hebt
ben .je daarom nog niet veilig, en zoo
geschiedde het verleden Zaterdag, dat Thérèse
naar mij toekwam met het weekblad in de
hand en al grinnikende mij toevoegde: O papa
wat een aardig snuifje! Ik wilde er niets
-van weten, maar je begrijpt dat ding liet het
er niet bij zitten; ik moest hooren wat die
drooge klaas te vertellen had en daar begon
ze mij voor te lezen over de (wee Hooft
'Graafïanden, die in den adelstand waren ver
heven, en of ik al riep: kom kind schei uit,
ze hield niet op vóór ze mij te hooren had
gegeven: En dan, waarom presenteert
Brorameijer nog altijd zijn kaartje zonder een
kroontje er op ? Hij heeft toch twee namen,
wat volgens Kuyper indertijd is aangegeven
als een onbedriegelijk kenmerk dat iemand
van de aristocratische soort is." En toen ik
haar mijn rug toedraaide en duidelijk liet
blijken, dat ik niet van plan was verder naar
<lat geleuter te luisteren, begon ze te vleien
en zei: Ja, papa, als er iemand is die van
adel behoorde te wezen, clan is u dat toch
wel, maar als u dat wordt, krijgt mama dan
ook een titel, of word ik alleen maar freule?
Waarom vraag je dat zoo, antwoordde ik,
even omkijkende, want ik begreep dadelijk dat
daar iets achter stak. Dat vraag ik, zei ze, omdat
ik het erg onrechtvaardig zou vinden als u
? en ik. wel geadeld werden en Mama niet.
Mama heeft u nu al langer dan dertig jaar
? opgepast, alle lief en leed met u gedeeld, en
ik heb nog niets er voor gedaan. En nu kan
ik mij niet voorstellen, dat de Koningin zoo
onbillijk jegens een vrouw zou kunnen zijn,
dat zij de man en dochter tot een hooger
orde van menschen deed opklimmen om haar
zelf te laten toezien en precies te laten blijven
wat zij tot dusverre was. 't Begon mij een
weinig te kriebelen, want ik voelde nu waar
ze heen wilde. Dat waren weer die ideeën,
waarmee Levy haar het hoofd op hol had
.gebracht over het onbeperkte van de vader
lijke macht en de gevolgen van dat
krantengeschrijf over de rechten der vrouw. Ze
Iaat in den laatsten tijd telkens van die op
merkingen los. waaruit ik kan opmaken, dat
.23 niet alleen gelooft, dat er enkele vaders
zijn, die je de opvoeding van hun kinderen
moest kunnen ontnemen, maar dat alle vaders
als zoodanig wel opgeborgen konden worden,
en in elk geval, dat een moeder nog meer
beteekent dan het hoofd des gezins. Ik zei
?daarom, terwijl ik dat weekblad uit haar han
den scheurde, wat denk je wel! Je begrijpt
van zulke dingen geen snars. Je moeder
is, als de wettige huisvrouw van je vader in
je vader _begrepen; zij heeft niet langer een
afzonderlijk bestaan. Je vaders eer is haar eer,
gelijk dan ook wat mij behaagt steeds je moeders
behagen is geweest, want naar de wet en
naar de schrift, man en vrouw zijn n.
Dat weet de Regentes, die verre verheven is
boven de dwaalleer, die je door slechte ge
schriften je laat inprenten, opperbest, en daarom
zal je, zoolang ze in onze hoogere kringen
niet tot allerlei schandelijke uitspattingen van
ongeloof en onnatuurlijke lichtzinnigheid ver
vallen, nooit in een krant lezen, dat Mijnheer
en Mevrouw in den adelstand zijn verheven,
maar altijd Mijnheer met de kinderen alleen.
Natuurlijk, als je zoo in de klaarste een
voud zoo'n. nest de waarheid onder 't oog
brengt, is ze niets leerzaam; gefnuikt in de
trotschheid van dat door gerneene invloeden
bedorven hart, liet, ze mij zonder eenig
antwoord weldra aan mij zelf' over. Zoo
kwam het, dat ik, onwillekeurig toch nog dat
weekblad eens inzag, waarin ik waarachtig
moest lezen, dat die verwaande snuifjesman
zichzelf ook al aanbeval vooreen adel brief'
en duidelijk moest merken dat hij mij alleen
genoemd had, als brug om te komen tot zijn
zijn eigen persoon. Zoo'n ezel, hij dacht, dat
ik dat niet bespeuren zou. Maar alsof hij
mij heclemaal voor een idioot hield, stuurde
hij mij bovendien in het begin van deze week
nog dezen brief:
»Zecr Geachte Heer".
Dat een goed woord nog altijd een goede
plaats vindt, is mij op waarlijk verrassende
wijze deze week weder gebleken. Nauwelijks
had ik een woord van goedkeuring gesproken
over de verheffing in den adelstand van de
beide Hooft Graafianden, en de opmerking
gemaakt, dat men met het verleenen van deze
onderscheidingen aan verdienstelijke mede
burgers wel wat al te zuinig was, of daar
zie ik, dat nu ook Dirk Backer van Apel
doorn »zoq met zijn mannelijke nis vrouwelijke
afstammelingen" in den Nederlandsschen adel
is verheven met de praedicaten van jonkheer en
jonkvrouw". De Arnh. Q , die ik sedert de dagen
van Thorbecke nog altijd lees, en die mij het
eerst deze blijde tijding bracht, schijnt het
naAah Grootmoeders schoot.
(Keizer Wilhelm volgens De Standard.)
THE
PK1NCE
CONSüRT
Lord SALLSBUKY: »Ja, Sire, Koningin Victoria is de wijste, de beste, de knapste....
Koningin VICTORIA : «Word als je grootpa, mijn jongen !"
Keizer WILHELM : »Die grootpa ?' Dat was immers een Coburger, grootma ?"
Volg haar na op eerbiedigen afstand...."
tuurlijker geacht te hebben, dat de vrouwelijke
afstammelingen van Backer geadeld moesten
worden dan de mannelijke, daar zij schrijft
zoo de mannelijke als de vrouwelijke" en
niet »zoo de, vrouwelijke als de mannelijke".
Zij woont dichter bij Apeldoorn dan ik', en
misschien weet zij het een of' ander van de
jeugdige Backers of' Backertjes, dat haar
noopte zich aldus uit te drukken. Mij is die
familie tot mijn spijt, geheel onbekend, uit
gezonderd natuurlijk Dirk Backer zelf', wier s
naam en verdiensten wel geen herinnering
behoeven. Trouwens in het algemeen zijn er
weinig beroepsnamen, die duidelijker op een
adellijke afkomst wijzen dan die Van Backer.
en het zou m'j niet verwonderen of' de
gestadige^toepassing van een middel tot het
doen rijzen van het meel heef'c menigmaal
suggestief gewerkt op den geest van deze uit
muntende klasse van burgers, aan wier arbeid
het menschdom zoo oneindig veel verschul
digd is. Ik geef u, waarde heer, dit denkbeeld.
gelijk zoo vele anderen, voor beter. Alleen
wil ik u er nog aan herinneren, dat reeds in
zeer oude tijden de Bakker zelfs in de
droomen van een koning een rol speelde, u ge
lieve slechts te denken aan den bakker van
l'harao, die opgehangen werd.?een verhaal,
waaraan ik, stond het niet in den bijbel, zeker
een tendenzieus karakter zou toeschrijven, als
bedoelde het het beroep van tai>i>er in eere te
brengen, dat toch feitelijk ook nu nog ver
oordeeld is. En voor den jongsten tijd mag ik
hierbij u wijzen op dien Eranschen Bakker,
die zonder eenigeu adellijken titel, bijna de
geheel e noblesse in de schaduw had gesteld,
en wiens zwarte paard zeker tot markies of'
graaf verheven zou zijn geworden, haddeeeu
meer beschaafde natie het in haar hand ge
had, Boulanger na zijn dood te huldigen in
wat tijdens zijn leven het meest heeft bijgedra
gen, _ om hem boven zijne omgeving te doen
uitblinken.
Wel ineen ik bij deze gelegenheid, u min
of meer vertrouwelijk, nogmaals te moeten
verzekeren, gelijk ik het reeds eenmaal in
het openbaar gedaan heb, dat men in de eerste
plaats 'ii zulk een blijk van sympathie en
erkentelijkheid had behooren te schenken,
doch afgezien van dit betreurenswaardig
verzuim, geloof ik geenszins met anderen.
die zich hierover hebben uitgelaten, dat thans
bij de verheffing in den adelstand niet de
juiste orde in acht zou genomen zijn, omdat
een Graaf-landt aan een Backer vooraf'i? pe
gaan. Dat is m. i. geheel correct, alleen is de
bedenking bij mij gerezen, of' we tusschen
een Graaf-landt en een Bakker niet eenJhr.
Molenaar hadden moeten hebben.
Maar laten we het dankbaar erkennen,
men is in elk geval op den goeden weg. We
kregen nu in veertien dagen tijcis drie families,
die iets voor de toekomst beloven. (raat het
zoo door, dan ben ik er zeker van, dat u met
mij er u van overtuigd zal houden, dat Staat
en Maatschappij een nieuw tijdperk van bloei
tegemoet gaan, iets waarvan ik hartelijk hoop,
dat gij nog eenmaal als de meest waar
dige de blijmoedige getuige zult, mogen zijn."
Wat beteekcnen nu al die zotte praatjes?
Wat zou het anders zijn dan do gelegenheid
zoeken, om zich bij mij aan te bevelen; door
vleierij mij over te. halen, opdat ik ook eens
aan hem y,al denken, mijn invloed zal aan
wenden, om hem zijn doel te doen bereiken.
Zoo manoeuvreeren alle intrigcnten. M aar daar
loop ik niet in. Lieve hemel, als ik morgen
den dag, een wapen als een ganzenbord met
den dood en de put, een paar dobbelsteenen
en een doolhof' op mijn calesch wil laten
schilderen en ik vraag de Ranitz of hij dit
e ven echt wil laten maken, dan kost me
dat geen cent. Maar wat heb je er aan?
Van Houten heeft me het al meer dan eens
in den mond gegeven. Hoor ereis, zei hij
van de week nog, uu ik eenmaal Minister
ben, wenseh ik dan ook te tooncn, dat ik de
maatschappij, die zoo uit haar voegen is ge
rukt, weer terug wil brengen tot haar ouden
toestand. Kn daarvoor zijn mijns bedunkens
vooral twee dingen uoodig: herstel van het
gezag, en versterking van den eersten stand.
Eu voor dat, laatste wordt, er ook op jou
gerekend. Nu weten we wel dal er een
paar leelijke balken door je wapen loopen,
maar je begrijpt, ik heb al over zooveel wat
mijzelf betreft de spons gehaald, dat het
me met mijn tegenwoordige hulpmiddelen
niets geen moeite kan kosten ook zoo iets
te zuiveren. Ik was bij die gelegenheid
er volstrekt niet van thuis om hem ter
wille te zijn, al gevoelde ik zeer goed, dat
ik, als hij zijn plannen doorzet, en (laar
is hij de man voor, te eeniger tijd nog eens
zal moeten toegeven, hetzij dan als baron, als
burg- of als boehtgraaf, want zooveel gaf'
hij mij te verstaan, <\iQ-joiil:]im-fn had ik maar
als het adellijk kriel te beschouwen, het
onrijpe afval van den herahlieken boom.
Maar, zooals ik zei, ik wou niet bijten
omdat, ik het in hè'., belang van den troon
beter vond, hem te wijzen op de zwakheid.
die hij juist aan den dag had gelegd met de
benoeming van een pensiocn-comniis.-ie, die
hij zich dooreen bende schreeuwers had laten
afdwingen. Jij spreekt van herstel van het
Gezag, en praat heel aardig, maar wat doe
je ondertussehen ? Je buigt je voor
koningwerkman en stelt hem onze brandkast ter
beschikking; je wilt den eersten stand ver
sterken en je bedelt om een plasdankje van
den vierden en den vijfden stand.
ilij schrikte daar een weinig van. Jekomlt
aan hem zien, dat hij in den Haag niet onder
menschen leeft, die hem zoo onbewimpeld de
waarheid zeggen als ik. Maar hij herstelde
zich dadelijk en antwoordde met een lachje:
dat is slechts schijn. Die commissie werkt
toch niets uit. Een arbeiderspensioen, dat
kun je denken! Zoo dwaas zijn we niet! Och,
zoo'n pensioen opzich/.elf, dat zou ons zoo
veel niet kunnen scholen, je moet ze nu
toch onderhouden uit de aimenkas, als zij
oud en op zijn, nietwaar; wij die iets bezitten
voeren die lui, of we willen of niet, uit de
band. Maar het is het beginsel, het is de B
die volgt als je A gezegd hebt, de B tot Z toe.
Want wat de eerste coricequentie zou zijn ? Ze
beginnen met een gewoon hongerlijderspen
sioen, maar vragen weldra, en vragen is bij
dat volk eisenen als je eens gaat toegeven,
een burgerluis-pensioen, en dat niet alleen,
maar zij zouden al heel spoedig aanspraak
maken op een accumulatie van pensioenen,
zooaj.s iemand van ons, die een optelsom van
pensioenen hoeft voor in verschillende be
trekkingen den lande bewezen diensten. En
je vat wat dat beteekent. Want dat soort van
lui heeft soms wel drie verschillende betrek
kingen in n .jaar, terwijl wij b.v. als minister
er in den regel er maar n vervullen in de
drie jaar. Zoo zou je komen niet alleen tot
uitputting van de schatkist, maar tot een
desorganisatie, tot een ongestadigheid en
wispelturigheid in de dienstpraesiatie bij de
huiidwerksvcikken, daar het eind niet van
was te zien. -. Xeen, wees gerust. Die com
missie kan debatteeren over de belangen van
den vierden stand zoo veel zij wil ; wij zullen
den tijd inmiddels gebruiken om den eersten
stand te herstellen en sterk te maken. _ Vóór
we twee jaar verder zijn leveren wij je net
zooveel adel als je hebben wilt... in die een
voudige berichtjes iii de Si/mis-1 'v>ii' uit zit
een s y s te e m.
Hij had haast en ik kon het gesprek niet
ven LM- voortzetten. Ter nauweriiood gun Ie hij
mij den tijd hem te zeggen, dat hij mij toch
weer méviel. hem nog even een paar namen
voor het jonkheerschap te noemen, en om hem
te waarschuwen voor een intrigant als
Snuifjesinan. Maar zooveel merkte ik toen wel,
't gevaar was niet groot. Een vent als hij,
zei v. Houten, die dagen achtereen zelfs geen
bijbel in huis heelt, heeft bij mij geen kans.
Aanlig zooals van Houten bekeerd is, niet
alleen alle anarchisme, maar ook alle
ongïxüsterij is er uit. Ik wil nu toch eens
probeereu hem met iJöhringer in kennis te
brengen, ais die hem van Mennist nu ook
eens .Luthersch wist te maken ! Voor voor
zitter van onze Synode was hij als geknipt.