Historisch Archief 1877-1940
F. 947
DE AMSTEEDAMMER
1895.
WEEKBLAD YOOR NEDEKLAND
Dit Nummer bevat een Bijvoegsel.
Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTÜS VAN MAÜRIK Jr.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Verschijnt eiken Zaterdagavond.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, te Amsterdam,
Singel by de Vijzelstraat, 542.
Zondag 18 Augustus
Abonnement per 3 maanden ?1.50, fr. p. post/ 1.65
Voor Indiëfrsr jaar mail 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar . . . 0-12*
Advertentiën van l?5 regels ?1.10, elke regel meer . . . 0.20
Reclames per regel 0.40
I N H O V Dt
VAK VEBBE EN VAN NABIJ: Uit de herinneringe:
van een geneesheer, door Ennius. Eene quaestie
Een dupliek SOCIALE AANGELEGENHEDEN
Mannen van stand tegenover de sociale kwestie, door
F. M. C. TOONEEL EN MUZIEK: Kroniek, dooi
V. d. G. KUNST EN LETTEREN: Tentoonstelling
van den Haagschen Knnstkring, door Ph. Z. Buiten
landsehe Bibliographie, door A. G. C. d V. Goede
journalistiek en slechte, I, door V. d. G. Onder
wys-Idealen, IV, door W. A. W. Moll. Hobbema's
meesterstuk : Het laantje van Middelharnis, door C. G
't Hooft. FEUILLETON: Augustin Bobespierre
door Dr. Jan ten Brink. XVII.' SCHAAKSPEL.
VOOE DAMES, door E-e. RECLAMES. VABIA
ALLEELEI. PEN- EN POTLOODKEASSEN.
ADVEETENTIEN.
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiin
Uit de herinneringen van een
geneesheer.
(Art. 342 Burg. Wetboek.)
Iemand, die zooals schrijver dezes, buiten
het woelen der partijen en het drijven der
toongevende kringen staande, als 't ware op
een afstand de lessen der woordvoerders in
Staat en maatschappij kan waarnemen, be
merkt tot zijn genoegen, dat er zeer veel is,
waarover allen het eens zijn.
Zoo zijn allen het eens, dat, om slechts
. onderwerpen van den laatsten tijd aan te
halen, de verhouding van den landeigenaar
tegenover den pachter moet worden verbeterd,
dat de rechten van de vrouw in het huwelijk
herziening vereischen, dat de pi Jtie van den
arbeider tegenover den werkgever moet wor
den versterkt, dat het kind betere bescher
ming noodig heeft bij opzettelijke
verwaarloozing der ouders enz. Tevens bemerkt
echter zulk een toeschouwer d vol d'oiseau
al heel spoedig, dat zulk »eens zijn" ge
woonlijk volstrekt geen verbetering in de
aangegeven richting tengevolge heeft. In
plaats van al deze dingen voor goed en tot
algemeen genoegen af te doen, wordt de tijd
door de machtbekleeders besteed met be
sprekingen om het eens te worden over
andere zaken, misschien om ze na verkregen
overe'nstemming ten slotte onder innige
tevredenheid evenzeer te laten rusten.
Deze overweging overviel mij bij 't nalezen
van een der brieven in dit weekblad van
Socius, waarin hij zegt, dat in Nederland
allen het er over eens zijn, dat art. 342 van
ons Burg. Wetboek, waarbij het onderzoek
naar het vaderschap verboden wordt, een
groote ongerechtigheid bevat. Inderdaad zoo
ergens dan valt in dit opzicht van algemeene
eenstemmigheid te spreken. In mijn eentje
heb ik jarenlang een soort van enquête ge
houden over dit onderwerp; in en buiten
mijne betrekking van geneesheer met uitge
breide verloskundige practijk, heb ik onder
allerlei omstandigheden aan personen van
verschillend geslacht en onderscheiden van
rang en stand dezelfde vraag voorgelegd.
Aan menschen die nauwelijks wisten dat er
een wetboek bestond en aan anderen, be
kwaam genoeg om het desnoods zelf te
redigeren, aan eenvoudigen van hart, die
niet zonder nadere uitlegging de beteekenis
der vraag konden vatten en aan geestelijken
en leeken van groote ontwikkeling, aan fijnen
en vromen en aan loshoofden, die misschien
zelf profiteerden van den vrijbrief hun door
dit artikel geschonken... en nimmer nog
ontmoette ik iemand, die in ernst het be
ginsel durfde verdjdigen in deze wetsbepaling
neergelegd. Allen zijn het dus er wél over
eens dat dit artikel een schande is voor een
Nederlandsch Wetboek; er zijn geen vijf
minuten noodig om een wetsontwerp op pa
pier te zetten, dat het vervallen verklaart
bij zooveel eenstemmigheid kan het door de
wetgevende macht zonder discussie worden
aangenomen en toch... en toch! verloopt
het eene jaar na het andere en maar altijd
door blijft het onrecht voortduren ; een
onrecht nog wel aan de zwakkeren, aan
honderden moeders en aan onschuldige
kinderen !
Het onrecht zou in sommige streken al
thans van ons land nog grooter zijn, indien
niet tegenover de wereldlijke eene andere
macht met kracht zich deed gelden. De
katholieke kerk erkent wel degelijk het on
derzoek naar het vaderschap als geoorloofd.
Bij het afkondigen der huwelijksgeboden
wordt een ieder openlijk opgeroepen om
kennis te geven van huwelijksbeletselen, zoo
er zijn en het huwelijk wordt niet toege
staan, indien een ander meisje rechten kan
doen gelden op den man, als vader van
haar kind, en daarvan geen afstand heeft
gedaan.
De bedrogen meisjes in de katholieke
gewesten roepen geregeld de tusschenkomst
in van de geestelijken om haar aarzelende
minnaars tot een huwelijk te brengen ; zon
der zulk eene aansporing, zou het aantal
onwettige geboorten heel wat grooter zijn.
Het is toch voor de meeste andere maat
schappelijke kringen ten eenen male onbe
grijpelijk om welke redenen dikwijls het hu
welijk wordt uitgesteld onder de arbeiders
stand, dus het grootste deel der bevolking.
Hoe weinig angstvallig in den regel ook
de conversatietoon is in deze huisgezinnen,
de zoon vertelt aan zijne ouders niet graag,
dat hij gaat trouwen en de ouders, hoewel
heel goed wetende, dat hun zoon Zondags
uit vrijen gaat en wat daarvan het nood
zakelijk gevolg moet zijn, nemen het altijd
min of meer kwalijk, dat hij het huis gaat
verlaten om zijn verdiensten met een ander
te deelen. Van week tot week wordt het
groote woord dus uitgesteld, bovendien ziet
de jongen er tegen op als een berg om naar
't gemeentehuis te gaan en te vragen zijn
papieren in orde te brengen. Bijna altijd
moet het meisje er steeds weer opnieuw op
aandringen, niet zelden tot het te laat is,
terwijl er toch eigenlijk volstrekt geen ern
stige wil bij den vader van het kind bestaat
om de moeder in den steek te laten. In
zulke gevallen zou het meer dan wenschelijk
zijn, dat de drang van een burgerlijk wets
artikel evenals elders de aanmaning van de
geestelijke overheid, den vader wat minder
zorgeloosheid tegenover zijn kind inprentte.
Ik sprak daar over de onbeduidende redenen
waarom een huwelijk somwijlen wordt uit
gesteld en herinner mij uit mijne genees»
kundige praktijk het volgende, aan het
kraambed uit den mond van de vrouw
opgeteekend. De moeder van haar minnaar
bleef haar toestemming weigeren, omdat zij,
wat trouwens hier niet het geval was, zeide
de verdienste van haar zoon niet te kunnen
missen. Hij bleef echter aanhouden; zij
beloofde van alles, wanneer hij zijn »meid''
liet zitten; hij had al langen tijd aange
drongen op een nieuwe friesche (duffelschei
i as, hij mocht er nu een laten maken, wan
neer hij het huwelijk liet varen. En werkelijk
deze laatste verleiding was den man te sterk ;
bet kind werd buiten huwelijk geboren, f'e/a
ricmjii'clie pas les sentiments geldt het echter
gelukkig in deze maatschappelijke kringen
niet zelden, ? de friesche jas was nog zoo
;oed als nieuw toen reeds een tweede we
reldburger werd verwacht en alles voor een
mwelijk werd in orde gebracht.
De afloop was niet zoo bevredigend in het
volgende geval. Een paar jongelui hadden
reeds langen tijd verkeering; zij woonden
vlak naast elkaar. Ongelukkig kregen de
de ouders twist over de afwatering van een
gemeenschappelijke goot, juist toen het voor
het meisje ti;d werd om op een huwelijk aan
te dringen; de ruzie over de goot liep echter
zoo hoog, dat geen van de beide ouders der
jongelui er iets van wilde weten.
Gelukkig alweer staat zulk een bruidsschat
een latere echtverbintenis met iemand an
ders dan de vader van het kind niet altijd
in den weg en kwam ook deze verlaten schoone
later tot een huwelijk, doch het ware toch
zeker wenschelijk, dat de wet eenigen aan
drang kon doen gelden om bij elkaar te
houden wat niet gescheiden had behooren
te zijn.
In dien geest werkt, zooals ik zeide, de
katholieke kerk dikwijls met vrucht en tot
algemeene tevredenheid ; zonder hare tus
schenkomst zouden bij zooveel onverschillig
heid in deze maatschappelijke kringen der
gelijke onregelmatige verhoudingen zeer veel
meer blijven voortduren.
Waar er meer van verleiding sprake is en
wegens den stand van den verleider niet op
een huwelijk kan worden aangedrongen, ge
lukt het door de bemoeiingen der kerk ook
niet zelden eenige schadevergoeding te ver
krijgen voor de moeder tot onderhoud van
haar kind en zoo treft het iemand, die onder
een katholieke bevolking woont, telkens welk
een heilzame werking ten nutte juist van
de zwakste partij kan worden uitgeoefend
door eene (zij het dan ook kerkelijke) wet,
die het onderzoek naar het vaderschap niet
onder de verbodsbepalingen heeft opgenomen,
maar wel degelijk het kind rechten geeft op
zijn natuurlijken vader.
Het schandelijke onzer Burgerlijke Wet
springt echter vooral in het oog bij een
geval als het volgende, dat zich in mijne
praktijk heeft afgespeeld.
Een gehuwd man, zonder kinderen, maakt
misbruik van de toevallige aanwezigheid,
geheel alleen in zijn afgelegen woning, van
een doodarm naaistertje, een droevig mis
vormd figuur, schijnbaar zonder eenige aan
trekkelijkheid.
Het meisje was tevens de kostwinster voor
haar moeder, een bejaarde weduwe ; toen de
gevolgen merkbaar werden, verloor zij spoedig
al haar vaste naaihuizen en daarmee het
grootste deel van haar bestaan. Een paar
malen werd zij weliswaar door haar verleider
heimelijk met een paar rijksdaalders gesteund,
doch niet lang na hare bevalling verviel zij
met hare moeder geheel tot armoede en toen
een eenvoudige aanval van ii.fluenza het
ongelukkig schepsel overviel, was haar ver
zwakt lichaam niet in staat genoegzamen
weerstand te bieden en bracht deze ziekte,
voor duizend anderen zonder gevaar, haar
naar 't kerkhof. Haar kind, een jongen,
moet thans met zijn grootmoeder door de
Burgerlijke en parochiale armbesturen worden
onderhouden, terwijl de vader een rijk
nkomen geniet van ettelijke duizenden 'sjaars.
t Is thans een aardig ventje van een jaar
of zes; op dit oogenblik speelt het voor mijn
deur en nauwelijks eenige uren geleden ging
zijn vader voorbij met een meisje aan de
land van ongeveer gelijken leeftijd, dat hij
van een zijner naaste bloedverwanten als
leegkind heeft aangenomen !
Om het toppunt van ergernis te bereiken
over de schandelijke bepalingen onzer
Nederlandsche wet moet ik nog vermelden dat
iet meisje zoowel als haar laaghartige
verleider uit Duitschland afkomstig zijn, waar
de wetgeving wel degelijk schadevergoeding
oelaat; tann Itat i intilen bc;aJi/cn.' riep
mij het oude grootmoedertje in haar
taalnengelmoes herhaaldelijk toe. Nu kan de
;emeenschap er voor opdraaien, dacht ik
iaarbij, en zooals hier in dit geval gaat het
jveral in Nederland, met geheele
verwaarloozing der belangen van misleide moeders
en onschuldige kinderen ; het baat niemendal
of wij het er over al over eens zijn, dat zoo
iets niet deugt, het blijft toch bij 't oude.
Hoe lang nog, hoe lang!
ENNIUS.
Eene quaestie?
Het voorrecht, Rusland en al wat Russisch
is te mogen verheerlijken, Russische leenin
gen te mogen plaatsen en Rusland's politiek
onvoorwaardelijk te mogen steunen, schijnt
de Franschen nog niet volkomen te bevre
digen. Zij beginnen in te zien, dat het geloof
en de goede werken niet alleen van ne
zijde kunnen komen en dat de eene dienst
de andere waard is. Ter wille van Rusland
hebben zij zich geïnteresseerd voor eene
quaestie, die hun in 't geheel niet aanging
men denke aan de tusschenkomst bij de
vredesonderhandelingen tusschen China en
Japan en zich zelfs een samengaan met
Duitschland laten welgevallen. Zou het nu
zoo onbillijk, zoo onbescheiden zijn, als zij
Rusland vroegen, zich in hun belang te
bemoeien met eene quaestie die heel Europa
aangaat, met de Engelsche bezetting van
Egypte ?
De wensch is de vader van de gedachte.
Reeds kan men in Fransche bladen lezen,
dat Rusland in October eene internationale
conferentie bijeen zal roepen, om de Egyp
tische quaestie te bespreken.
Onze teekenaar, waarschijnlijk onder den
indruk van een Hippodrórae-tooneeltje, waar
bij twee schoonen elkander het zitje op een
kameelen- of paardenrug betwisten, stelt zich
de zaak aldus voor. Madame la République
neemt haren Russischen vriend ter zijde en
vraagt hem, wijzende op koningin Victoria,
die zich in alle gemoedsrust neervlijt op haren
Egyptischen Sphinx, gelijk de Ariadne van
Dannecker op haren panther: »Zou het nu
niet langzamerhand mijn beurt worden? De
oude dame zit er al twaalf jaar op !"
't Is een begrijpelijke wensch. Vooral om
dat Madame la République zich maar al te
goed herinnert, hoe het de besluiteloosheid
en het gebrek aan inzicht van haar eigen
staatslieden zijn geweest, die aan hét
FranschEngelsch condominium in Egypte een einde
hebben gemaakt en aan Engeland in het
Nijldal zulk een geheel eenige, bevoorrechte
positie hebben geschonken. Maar of het
oogenblik goed gekozen is om dien wensch kenbaar
te maken, nu juist de leiding van Engeland's
buitenlandscbe politiek in de krachtige hand
van Lord Salisbury is overgegaan, dat mag
men op goeden grond betwijfelen. En evenzoo
of Rusland zich zou laten overhalen, om
voor Frankrijk de kastanjes uit het vuur
te halen.
Men behoeft maar te letten op den toon,
dien de Engelsche pers aanslaat, nu Lord
Salisbury weer is opgetreden. Zeker, men
is er aan gewend, dat de Engelsche bladen
in hun insulair isolement en van de onge
naakbare hoogte hunner voortreffelijkheid de
zaken van het Continent" bespreken en
beoordeelen als een bisschop de
kibbelpartijen van een boercn-kerkeraad. Maar wat
de Standard dezer dagen leverde, was toch
nog verrassend. Bij wijze vin vriendelijke
begroeting werd aan keizer Wilhelm, die zijn
jaarlijkse!) bezoek aan Engeland bracht, mede
gedeeld, dat hij niet slechts wat ervaring.
maar ook wat politieke wijsheid en scherp
zinnigheid betrof, niet in de schaduw kon
staan van zijne grootmoeder, de oude koningin
Victoria. De geëerde gast van Engeland's
koningin diende te zorgen, dat de betrek
kingen tussehen zijn land en Engeland beter
werden, dat de Duitsche diplomatie zich niet
meer verstoutte Engeland's plannen te
dwarsboomen, dat het hart van eiken Duitscher
gloeide van dankbaarheid voor Engeland,
zonder welks genadige toestemming en
goedgeefschheid Duitschland geen enkele kolonie
zou hebben! Niet dat Engeland zelfs dan
er over zou denken, zich aan te sluiten bij
de triple alliantie: wel bedankt! Maar de
Duitschers dienen te begrijpen, dat Engeland's
welwillendheid reeds op zichzelf, zonder van
eenige bindende belofte vergezeld te gaan,
voor Duitschland van onberekenbare waarde
moet zijn.