De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1895 18 augustus pagina 4

18 augustus 1895 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEEBLAD VOOR NEDERLAND. Na. 947 kt en-gaan dat leidde tot het meest volslagen fatalisme, het noodlotsidee, dat den mensch tot een willoos speelgoed maakt in handen van al te sterke machten. Au premier soir de leur voyage aventureux, Les galions chargés de nos espoirs en faste Furent, sans lutte, Ie jouet d'un vent nefaste, Et l'océan d'oubli s'est refermésur eux ... Als vierde karaktertrek: het scepticisme. On danks de sentimentaliteit die binnen in hem was, ondanks de betoovering van de godsdienst en wijsbegeerte, ondanks zijn ondernemings geest, ondanks zyn gaven als dichter en humorist, de laatste bleef geheel onproductief en werd in zjjn gesprekken verkwist, was Dubus een wanhopig scepticus die het »waartoe goed?" tot een ziekte maakte, die alles en zich zelf bespotte, omdat hg het reddende geloof ge heel mistte. Door die vier machten ging hij, die zoo 'n schit terenden aanleg had, reddeloos te niet. Niets gelukte hem, slechts ziekte en droefenis en dood was zjjn deel. In zijn minnaryen miste hij het genot der kortstondige zinsverrukking, de ontgoocheling der hartstocht alleen leerde h\i kennen. Als denker be roofde b\j zich van het genot der dóórdringende gedachte, want telkens stootte h\j tegen het onken bare mysterie. Als dichter gebruikte hij zijn gaven slechts als ontspanning over de droeve uren, hjj zong «quand les violons sont partis" niet spendant que les violons y taient." Uit dien bundel, de eenige die van zyn hand verscheen is 't volgende mooie fragment: »En mes rêves oürègne une Magicienne Cent violons mignons, d'une grace ancienne, Vêlus de bleu, de rose, et de noir plus souvent, Viennent jouer parfois, on diraitpourlevent. .. Des musiques de la couleur de leur costume; Mais oüpleurent de folies notes d'amertume, Que la fee, une fleur aux lèvres, sans moi, Ecoute longuement se prolonger en moi, Et dont je garde souvenir, pour lui complaire, En maint joyau voile d'ombre crépusculaire, Qu' orfèvre symbolique et pieux je sertis A ta gloire, quand les violons sont partis." Aan verscheidene bladen werkte Dubus mee. Aan de Chat-Noir en de Scapin gaf hij liedjes in het «jenre rosse" die Paul Alexis hem tot den dichter van het naturalisme deden uitroepen. Als vurig bonapartist schreef hij in de Aigles Nationales, het blad van Prince Jéröme en in de Pilori, toen als boulangist in de Cocarde, als revolutionnair in de C i da, Peuple. Wat had er al niet kunnen worden van dien ryk begaafden man V Schrijver van opmerkelijke tooneelstukken, van romans vol geest en satire, van liedjes, gracieus en koddig .... zijn zenuwen waren te zwak om aan het leven weerstand te bieden. Hy heeft ze versleten te jong door de vrouwen. De hachisch en het opium deden de rest. Pierre Quillard bespreekt een nieuw dichter Henri Barbusse wiens »Pleureuses" (Paris Charpentier) een zeer eigen karakter schynen te heb Ben. In het museum te Stamboul is een sarcophaag, kort geleden te Saïda gevonden, waarvan de tijd niet te bepalen is. Op de vier zijden van het grafgesteente in relief gebeeldhouwd vier vrouwen, die in verschillende houdingen van smart en weedom heur tranen uitstorten tot den onbekenden doode. Dien indruk maken Barbusse's verzen, men weet niet tot welk een afgrond, tot welk een Styx die droeve woorden gaan. Een kenteeken van den dichter is zyn wanhopig egoisme, alles brengt hij tot zich zelf terug, alle zaken beschouwt hij cijnsplichtig aan zijne gedachte. »Et toute la nuit pleure et j'ai pitiéde moi", Hugues Rebell pleit in een artikel voor Oscar Wilde, op betere gronden dan Paul Adam in de Rtvue Slanche aanvoerde. Hij acht alle beschul diging onbewezen en ware ze al klaarblijkelijk, dan nog niet denzelfden maatstaf voor den auteur van Dorian Gray, een man van groot talent, en een metselaar... De eenige wijze om gratie voor Wilde te krijgen zou zijn: de gevangenis Pentonville in vlammen te laten opgaan voor deze »2rime de la Democratie", evenals de BastiUe in 1789 moest boeten voor de »crimes des rois". In de Revue Blanche l Aug. curieuse brieven van Jules Laforgue en het vervolg van de «M moires inédits du général Rossignol", een generaal der revolutie van 1789, overwinnaar derBastille, die in 18O2 stieif door Napoléon Bonaparte ver bannen op Anjouan, een eiland bij Madagascar. De levensloop van dezen geluks-soldaat doet nu eens denken aan Gil Bias of S mplicissimus, dan eens een enkele maal aan Rousseau's Confessions A. G. C. D. V. Verlaine's Confessions." Verlaine heeft een bundel »Confessions" uitge geven, die moeielijk een getrouw wederverhaal toelaten. Mede te deelen is, dat hij de zoon was eenig kind van een klein rentenier, ge pensioneerd officier, en dat vader en moeder beiden al hun best hebben gedaan, het kind in zijn jeugd te bederven. Toen hij niet meer te houden was, werd bij op een kostschool besteed, waar hij een van de rakkers is gebleven. Ka zijn examen voor het baccalaureat kreeg hij een aan stelling bij de prefectuur van de Seine, leerde hij Glatigny en Mendès kennen, vereerde hij met hen Bandelaire, later Leconte de Lisle; het vele kroegloopen bracht hem aan den diank. Een reeks van ongelukken is het gevolg er van ge weest ; een ongelukkig huwlijk zeker niet het minste. Maar wie dit leven wil leeren kennen, geslingerd tusschen perioden van berouw en beterschap en hopelooze inzinking, afwisselend gevend »Poèmes Saturniens". »Fêtes galantes", en »La bonne chanson" en sSagesse" in allerlei gedaanteverwisselingen. Nu eens, tijdens de commune, was Verlaine directeur van het pers bureau, daarna schoolmeester in Engeland, terwijl hy nu zyn zomers in de kroegen van Montmartre doorbrengt, en zyn winters meest in een of ander hospitaal wie in den afgrond van dit leven wenscht te zien, neme zelf dit boek ter hand, dat trouwens op zichzelf nog niet compleet is, maar de aanvulling van een nieuw deel wacht. Wy'l wij onze wy'sheid putten uit courantenberichten, kunnen wij niet zeggen of deze «Confessions" een industrieel werkje is, als sommige andere prozaboekjes van Verlaine, of wel oprecht. In ieder geval kan dit leven moeilijk zijn verhaald, zonder dat aandoeningen van groote smart uit de vergetelheid zijn gewekt. Goede Journalistiek en slechte. i. Wanneer een van onze nieuwere voorname prozaschrijvers, bijvoorbeeld Van Deyssel, uit liefhebberij of krachtens de noodzakelijdheid van zjja litterarisch beroep, er toe kwam copy gereed te maken voor de algemeene pers, dan trachtte hij niet het bijzondere artistieke vermogen in hem telkens vaardig te maken, maar vergenoegde zich met eene door oefening verkregen gemakkelykheid van eenvoudige uitdrukking, in den trant zooals bepaald wordt door de gemiddelde letterkundige ontwikkeling van de meerderheid der schrijvende tijdgenooten. Dit was ongetwijfeld een gevolg van het over leg, dat de eischen van de kunst en de eischen van het litterarische beroep onmogelijk altijd tegelijk bevredigd kunnen worden; dat het daar om verkeerd is deze onmogelijkheid te willen forceeren, met het gevaar aan geen van beide kategoriön te kunnen voldoen. De bedoeling is niet, dat er eene principieele of essentieele onvereenigbaarheid zou bestaan. Men kan schrijven op eene manier die voor de kunst aannemelijk is, en den litterator van beroep goede diensten bewijst. Echter is er evenmin eenig direkt of logisch verband tusschen iemands stoffelijke behoeften, en zijne bekwaamheid om kunstwerken voort te brengen waarvan de verkoop hem in staat stelt in zijne behoeften te voorzien. De ruil van een roman voor eene winterprovisie, van een gedicht voor een bedmatras, hij moge zonder bezwaar door bemiddeling van het gemunte geld tot stand komen, is, men gevoelt het aanstonds, een door het toeval geïnspireerde overeenkomst. Niet de wijsheid, maar het geluk heeft over haar beslist. De letterkundige wikte, de boekhandelaar beschikte. De verzen hebben te juister tijd en met behoorlijke uitvoerigheid in de ziel van den kunstenaar hun speeltuig laten weerklin ken. Zonder dat hij iemand er voor be hoeft te danken, moet hij zijne ge-ternte zege nen dat hem bewaard heeft voor de tegenheid van met een hongerige m: a,' zich ter r^ste te leggen op den blooten vloer Xu behoort het de eerste zorg te zijn van den kunstenaar, zich on afhankelijk te maken van de kans, die juist zoo dikwijls in ; ij i nadeel als in zijn voordeel pleegt te vallen. Zoo het natuurlijke verband tusschen zijn nooddruft en zijne artisticiteit ontbreekt, moet hij een kunstmatige vastheid aanbrengen. Zal hij zich wenden tot zijn nooddruft, beproe ven haar ondergeschikt te maken aan de gesteld heid van zijne betere geeste'ijke helft: haar lee ren zich te voegen, zoodat hij de begeerigheden des vleesches eerst opwekt, wanneer het onsterfelijk deel in hem zich heeft gemanifesteerd tot tevredenheid van de firma aan wie hij gewend is zijne kopy te verpatsen 'i Ach, hij kan het beproeven en niet eerder den buikriem ontsnoeren voor hij de teu gels zijr.er verbeelding laat schieten; naakt gaan of voor het meest in een konfectiepak, wanneer hem tijdelijk de profetenmantel van de schouders glijdt; en het daarheen zien te leiden dat Lij zijn lier en zijn maag gelijktijdig aan dezelfde kapstok hangt. De groote menigte evenwel van de letter kundige artisten doet beter een poging achterwege te laten, die louter zelfkwelling zou zijn. Neen, het streven om evenredigheid te brengen tusbchen de behoeften van zijn lichaam en de capaciteit van zijn geest, zal hierop neerkomen, niet dat het lichaam wordt gekastijd, maar dat de geest wat wordt aangepord. De wenschelijkheid dat dit niet behoefde te gebeuren, ligt voor de hand. Het zou beter zijn indien afgezien werd van liet streven naar eene samenstemming, die niet ligt in den aard der dingen. Ik wil niet zeggen, dat de letterkundige artisten zich op eene afzonderlijke broodwinning moeten toeleggen ; want het is onvermijdelijk dat de besteede inspanning in mindering komt van het artistieke vermogen. Maar ik heb een toe stand op het oog die zoowel logisch als zedelijk van een hoogere orde zou zijn. Logisch, wijl artistieke produktie en de voortbrenging van litterarische koopwaar (wee blijkbaar verschillende verrichtingen zijn, en aan de noodzakelijkheid om de eene met de andere te vereenigen een einde zou komen, indien men van de zorg voor de laatste ontheven werd. Zedelijk, omdat deze vrijstelling zou zeggen, dat de artistieke pro duktie gehouden werd voor een maatschappelijken arbeid, gewichtig en uitmuntend genoeg om aanspraak te geven op maatschappelijke belooning. Er is, zoo zegt men veelal, reden om te vreezen dat de artistieke produktie zou lijden, althans in kwantiteit, wanneer de noodzakelijkheid om koopwaar te leveren, ophield. Maar dit is zeer waarschijnlijk een misverstand. Het is waar dat nu eenmaal alle kunstwerk tevens den vorm van koopwaar aanneemt. Toch is het bijna onnoodig te zeggen, dat deze vorm niet bij het kunstwerk als zoodanig behoort, en er dan ook niet steeds aan verbonden is geweest. Het is de maat schappelijke gedaante van een kunstprodukt, en wordt bepaald door de maatschappelijke mo tieven van een zeker historisch tijdperk. Ja, wanneer deze motieven veranderden en de koop waargedaante, van de kunstwerken niet slechts, maar van alle menschelyke arbeidsvoortbrengselen, werd afgeschaft zou men meenen dat dan en om die reden de kunstproductie nadeel zou on dervinden, misschien zelfs geheel worden gestaakt V Die dit denken hebben het wezen van de dubbele gestalte welke tegenwoordig alle arbeidsvoort brengselen vertoonen: de waar om te verkoopen en het ding om te gebruiken, rooit doorgrond. De vraag zou noodeloos gecompliceerd worden, indien men hier tevens ging onderzoeken of, bij een verandering in de motieven welke den kunst werken hunnen koopwarenvorm geven, de oor zaken die de kunstproduktie als zoodanig beheerschen, mogelijk ook eene wijziging zouden ondergaan, welke voor de produktie en de kunst-zelve van eenig gevolg zou zijn. Alleen dit is zeker en behoeft voor het oogenblik te worden vastgesteld, dat de sociale vorm van het kunstwerk van heden geenszins zijn eenige en noodzakelijke verschijningsvorm zou zijn. Integendeel is dit iiiet meer dan eene schijngestalte, een niet tot zijn wezen behoorende uiterlijkheid, een gedaante welke het heeft aan genomen en wederom kan afleggen. Zelfs indien ons bewezen werd, dat dezelfde ingrijpende oor zaken die den warenvorm verdrijven eene omwen teling in de kunst of haren ondergang teweeg brengen ; zoo zouden wij daarom niet deze groote gebeurtenissen mogen toeschrijven aan het ver dwijnen van eene bijkomstigheid, een met de overige samengaand verschijnsel, een ondergeschikt gevolg en niet in zich zelf de oorzaak van ver anderingen. Kchter heeft dit misverstand een schijn van gegrondheid. De allernaaste reden dat kunst werken worden gemaakt, ligt zonder twijfel in den wil van den kunstenaar. Overeenkomstige invloeden evenwel, die het artistiek vermogen ontwikkelen, leiden meermalen tot een verzwak king van den wil ; zoovele gevallen van dezen aard, zoovele vormen van het verschijnsel. Zonder een uitwendigen prikkel van den wil, zou bij velen de produktie aanmerkelijk vertragen. Zoo lang nu bij een artist de noodzakelijkheid werkt om waren te leveren, wil bij in zijn onderhoud voorzien, zoolang zal zijn wilskracht de aan sporing gevoelen, in deze noodzakelijkheid ge legen. Vervalt de noodzakelijkheid van koopwaar vervaardigen, dan verliest deze prikkel zijn scherpte. Dit alles zal wel niet worden ontkend. Men gevoelt echter dat het een prikkel is, niet om kunstvoorwerpen maar om handelsartikelen te leveren. Hij behoort dus uitsluitend en alleen in het tijdvak van de handelsartikelen. Het is dus ongerijmd het verlies van een aansporing te betreuren die onmogelijk in een andere periode zou kunnen bestaan. Ik ding niet af op de wen schelijkheid dat zoolang de kunstproducten al gemeen als koopwaar worden voortgebracht, de prikkel tot bet voortbrengen van koopwaar be houden blijve. Ik ontken de wenschelijkheid dat aan zekere instelingen een bovennatuurlijke kracht wordt toegeschreven, welke haar zou bijblijven als hare natuurlijke bestaansvoorwaarden zijn verdwenen. Om voor het oogenblik te zwijgen van de positieve nadeelen welke uit het volgen van den prikkel voortkomen. De goede prozaschrijvers, zeide ik, die jour nalistiek maken, geven zich rekenschap van de onmogelijkheid, altijd hunne beste vermogens in te spannen. Zij stellen zich tevreden met het minimum aan te wenden dat een passend artikel verschaft, en dat meer is dan bet maximum van hunne minderen. liet is natuurlijk denkbaar dat een groot talent zoo onuitputtelijk en tevens zoo toegankelijk is. dat het steeds schatten levert, wanneer bruikbaarheid genoeg zou zijn. Daarom noemde ik de eischen van de kunst en de eischen van het literarisch beroep niet principieel onvereenigbaar. Anders gezegd, een artistiek werk kan zeer wel tegelijkertijd een volmaakte koopwaar zijn; en de gesteldheid van iemands talent zoo danig, dat zijn capaciteit als artist zijne behoefte als leverancier volkomen dekt. Maar ik spreek over het gewone, en het bui tengewone geldt dus niet. d. II. V. i,. G. (\Vordt i'Ci'colf/d). HiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiMiiiimiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniimmminmiiniiiliiitiiii Onöerwüs-Ióealeii, IV. Voor ons is dus de L. S. opvoedings-instituut, voor ons is het haar taak, grondslagen te leggen voor een zedelijk karakter, overtuigd, als wij zijn, dat de samenleving hierdoor meer gebaat zal worden dan door eene z.g. «voorbereiding tot bet leven", eene leuze, vaak, al te vaak tot beginsel bij de keuze der leervakken verheven (l), treurig in hare gevolgen voor individu en samenleving. Wel werd zij slechts naast onzen eisch gehoord, maar de massa, die het verband tusschen «de practijk des levens" en «christelijke en maat schappelijke deugden" niet begreep, stelde zich tevreden met het eerate gedeelte, en... de school ontaardde in een »lees-, schrijf- en rekenschool." Zelfs waar de levensoms'andigheden der ouders dezen niet dwongen »hun kind te exploiteeren" zachter term ware misplaatst! moest het vaak op 9- a lOjarigen leeftijd van school om «bijeen baas" of »op ambacht" te komen, om »vee te hoeden" of «aardappelen te rapen", in n woord om te helpen of te verdienen. En wat kan er van zoo'n kind worden ? Wat wordt het voor de samenleving ? Opgegroeid in eene omgeving, niet uitmuntende door zedelijke reinheid (om den zwaksten term te gebruiken), zond .T belangstelling in menschelijke kennis en deelname; oud, voor het zich jong gevoelde; krachteloos, voor het zijne krachten kende, is het niets voor de maatschappij, wordt het een werktuig gelijk, dat slechts «geleerd" heeft, om meer waarde te bezitten als arbeids kracht, dat bij het bereiken van den mannelijken leeftijd slechts genot vindt in het bevredigen zijner driften of dierlijke uitspattingen. Neen, tegen die eischen, aan de volksschool gesteld, hebben wij met kracht te protesteeren : het kind moet mensch worden, lid der samen leving, dat zijne krachten wijdt aan haren bloei en vooruitgang, dat streeft naar een harmonisch, eendrachtig samenwerken aller krachten, dat zijn ideaal vindt in eene «bezielde samenleving". Daartoe moet de school voorbereiden; het kind moet deel kunnen nemen aan de beschaving, door ons volk verworven; kan het dat, dan heeft zijn geest vasten vorm en richting aangenomen, dan begint het zelf zijn taak, zijn levensdoel te bepalen, »dan is het de tijd van het gemoeds leven en van een krachtig zelfbewustzijn" d. i. na het l Ie jaar. Wij eischen dus een leertijd van bet (ie tot het 14e levensjaar; is die tot norm verheven, dan eerst kan een leerplan, met het oog op de concentratie vastgesteld worden, dan eer.-t verkrijgt zoo'n leerplan beteekenis, dan eerst zal «concentratie der leervakken" meer dan ideaal, werkelijkheid zijn ; ieder begrijpt echter, dat dezelfde »trap" niet voor den een einde, voor den ander midden van den leertijd kan zijn, dat het onmogelijk is, een leerplan voor werkelijk opvoedend onderwijs te ontwerpen zóó, dat de leertijd wel tegelijk begint, maar niet tegelijk eindigt Daarom : een leertijd voor alle kinderen van <j?11 jaar", een ideaal, alleen te bereiken, als de staat ons streven bevordert door het invoeren van leerplicht tot het 14e ja ir. Leerplicht alleen is echter niet voldoende : het moet verboden zijn, kinderen beneden bet 14e jaar te laten arbeiden, niet slechts verboden gedurende de schooltijden, maar gedurende den ganschen dag d. w. z. verbod van kinderarbeid tot het 14e jaar. Daardoor alleen zal de exploi tatie door vreemden eindigen; daardoor alleen de opvoeding van het kind verzekerd worden, voor zoo verre de ouders zelve die opvoeding niet belemmeren, door het kind in eigen dienst te nemen, door de vroegere rol van den werk gever over te nemen; al naar de beweegredenen, passen hiertegen verschillende maatregelen. Is het onmacht der ouders, moeten de ouders voor een deel van den arbeid des kinds leven, dan moet de staat in het belang der maatschappij helpend optreden door óf dat gezin gelde'ijk te ondersteunen, d. w. z. in staat te stellen tot het vervullen zijner plichten (cei beterde armenzorg) óf aan de school de taak opdragen, in de tekort komingen der ouders te voorzien (kindervoeding en kinderkleeding*); ons lacht het eerste middel meer toe; voor ons is het een der plichten van den staat, het huisgezin op te bouwen en te adelen'': het huisgezin toch is de eenvoudigste vorm der samenleving, de bron der zedelijke gezindheid, die het onderwijs slechts milder doet vloeien. Komt de nalatigheid der ouders uit onwil voort, uit de zucht, noodig of onnoodig «voordeel van het kind te trekken", dan past biertegen slechts het middel: ontzetting uit de ouderlijke macht en staatsopvoeding. Dat alles wordt geeischt door ons ideaal der opvoeding, een volkomen zedelijk karakter, dat alles, lezers! en... nog meer (vgl. art. III). Over dat meerdere echter later: immers, eerst moet de oude stof verwerkt zijn, vóór de nieuwe gegeven wordt. (Sint olat). W. A. W. Mui.].. (1) Als bewijs hiervoor diene de volgende opgaaf: «Welke leervakken sluiten zich het meest aan bij het leven ? Hoe houdt gij bij het ont werpen van uw leerplan daarmede rekening?" (Ex. Hoofdakte, Utrecht 1.S95). Leidt deze opgave onze studie niet in verkeerde richting? Vgl. verder Koonings, De School, blz. 32: Uit bet groote gebied van kennis en wetenschap moet in de L. S. vooral datgene genomen worden, wat het kind later werkelijk van nut kan zijn," en Douma, Handb. bij de Methodiek der Leer vakken, Ie dr. blz. 10: »Dat het leven van iemand eischt vlug den vorm der dingen op te vatten en weer te geven, zijn lichaam te oefenen, opdat bij genoeg weerstandsvermogen verkrijge en van de meisjes, dat ze nuttig bezig zijn in haar tegenwoordig en later huishouden, is duidelijk. Dit brengt ons echter ook tot handenarbeid voor knapen.''

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl