De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1895 18 augustus pagina 5

18 augustus 1895 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

No. 947 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. inppQtprctnlf ? Jpt lüiitip ?i)n Mi wuüSLClbUll, bL Iddllljüdll lu Nadat de heer Ulbo J. Mijs, burgemeester te Middelharnis in de N. Eott. Ct., Jan. '93, eenige interessante mededeelingen had gedaan omtrent de geschiedenis van Hobbema's meesterstuk in de National Gallery te Londen, vulde dr. C. Hof stede de Groot in de Spectator '93 deze aan met zijne onderzoekingen daaromtrent. Een onopgeloste kwestie bleef echter hetjaartal; en juist ter verklaring van de evolutie van zijn talent had déze een bizonder belang. Het Spectatorartikel eindigt aldus: Ook het jaartal 1689, waarvan in bovenge noemde inscriptie sprake is, geeft te denken. Op het origineel staat het ook, doch daar is het derde cijfer onduidelijk. Mag men aannemen dat het in 1822 nog buiten kijf was, dan zouden we hier een eenig stuk hebben, dat twintig jaar na alle overige gedateerde werken des meesters ge schilderd werd. Vooralsnog is het geloof ik voor zichtiger deze zaak onbeslist te laten. Smith twijfelde, evenzoo Burger en Scheltema, alleen de Brou vindt geen reden waarom Hobbema iMiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiinmuiNiHiiiiiiiiiiiiiiiimi cfiwiüafon. iiiHiiiiiiiiiiiiimimmiiiuimiiiiimiiimiiiimiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii AÜ&ÜSTIH BOBESPIERBE. Eene novelle uit het tijdvak der Terreur DOOR Dr. JAN TEN BKINK. XVII. AUGUSTIN'S NAAM KOMT IN DE HISTORIE. De storm, die in den namiddag van den 25 Frimaire cm II (15 December 1793) over La Seyne was opgestoken, scheen tegen mid dernacht zijne hoogste woede te zullen berei ken. Het fluitend gegier van den mistral vervulde de lucht met ijzingwekkend gerucht. De hemel werd door dikke wolken bedekt, zoodat noch starren, noch de maan in haar laatste kwartier, licht verspreidden. Alleen wanneer het felle windgebulder voor een oogenblik een plekje aan het uitspansel schoon blies, daalde voor enkele minuten een bleek schemerlicht over de laan van olijfboomen, die van La Seyne naar het fort l'Eguilette leidde. Daar de wolken zich tel kens in stortregens ontlastten, was het voor ieder, die zich gedurende dezen nacht van 25 op 2G Frimaire in gezegde laan bevond, uiterst moeilijk om bij de dikke duisternis snel te vorderen. Alleen zij, die zich geruimen tijd tegen het geweld van storm en regen durfden verzetten, begonnen eindelijk den witten zandweg van de donkere massa der boomen te onderscheiden. Op korten afstand van La Seyne werd het kanongebulder steeds duidelijker hoorbaar. De batterijen, door den bataillonschef Napo leon Buonaparte met ongelooflijke inspanning en groot verlies van manschappen op de heuvelklingen tegenover de Engelsche redoute, Ie Petit Gibraltar, aangelegd, hadden al we ken achtereen een vernielend vuur uitge braakt. Bij zeer kleine tusschenpoozen don derde het kanon van Fransche zijde, terwijl van de Engelsche redoute alleen van tijd tot tijd werd geantwoord. De breede weg, bij daglicht schitterend wit door het fijne stuifzand, beschaduwd door olijf- en olmboomen, neemt op tien minuten afstands van La Seyne een bocht naar het zuiden. Hij loopt dan langs den voet der steeds hooger stij gende heuvelen, en maakt op dit oogenblik de rechtstreeksche verbinding uit tusschen het hoofdkwartier van den generaal Dugomna 1668 niet meer zou geschilderd hebben, maar voert ook geen bewijzen aan. (Grazette des Beaux Arts 1859 en 1864). Michel, die bij Rembrandt, dank zij vele data of andere aanknoopingspunten op zy'n werk, aldus een zeer volledig overzicht van diens ontwikke lingsgang kon geven, weet daarmee bij Hobbema geen weg. De weinig bewonderende wijze, waarop hij zelfs over dit meesterstuk schrijft, verklaart tevens, waarom deze studie van iemand, die bijna alle diens bekende schilderijen gezien heeft, zoo weinig aan de verwachting moest beantwoorden. Alleen liefde en bewondering brengen ons nader tot de meesters, maar den bevooroordeelde blijven zij een gesloten boek. Was het vreemd dat deze, nu de documenten aantoonden, dat Hobbema in 1068 wijnroeier word en na 1670 de data op zijn werk verdwijnen, het onduidelijke derde cijfer van het Londenscke stuk als een 6 wenschte te lezen en zegt: ??het ware al zeer wonderlijk, dat een zoo volmaakt IIIIIIIIMIIIIIIMIMMlmlIMlml mier en de belegeringsbatterijen der brigade Laborde. Doch thans een half uur na middernacht ? schijnt de weg volkomen ver laten. Het voortdurend gedreun van den mistral werd alleen geaccornpagneerd door de daverende stem der vuurmonden. Dringt men nader door tot de batterijen, dan ontdekt men vrij wat beweging bij het vuurroode licht, dat na elke losbranding den omtrek een oogenblik beschijnt. De zwarte stormnacht verbergt evenwel vele dingen voor het oog. In de heuvelklin gen achter de batterijen zijn de tenten van het artilleriepark bijeenverzameld, doch nau welijks te onderscheiden. Het tweede regiment artillerie heeft daar eeu vrij veilig verblijf gevonden, omdat de projectielen der redoute zeldzaam over de hoogste toppen der heu velen heenvliegen. Hoe hard ook de regen neerstroomt, er is een levendig verkeer tus schen de tenten. Een dof gerucht van stem men klinkt soms in 't rond, afgewisseld door korte commando's. Deze toestand blijtt vrij lang aanhouden. De storm schijnt soms een oogenblik rust te nemen. Het dreigend gevaarte van Ie J.'clit Gibraltar toekent zich spookachtig aan den horizon. Er staat een officier der artillerie naast de hooge borstwering van zand en schanskorven eener Fransche batterij, verborgen in een wijden mantel, bezig eene sectie artilleristen te leiden bij het vuren. Uit de duis ternis treedt een onderofficier te voorschijn, j maakt een saluut voor den officier, en zegt eerbiedig: »Het is twee uur, mon capilainc .'" »Goed! Laat overal ophouden !" De kapitein Muiron sprak snel een kort bevel uit. Al de artilleristen staakten het werk. Sommigen hunner zonken door groote vermoeienis overmand in den donker achter de schanskorven op den doorweekten zand bodem. Anderen haastten zich naar het kamp. Daar weldra alle losbrandingen op hielden, daalde de duisternis nog zwarter over de heuvelen tegenover het Engelsche fort. En terwijl het geknal der stukken zweeg, begon de orkaan met hernieuwde hevigheid te woeden. De kapitein Muiron sloop voorzichtig achter zijne batterij om, en luisterde met de hand aan het oor in noord westelijke richting. Een onderofficier-ordon nans volgde hem, en luisterde eveneens. »Hoor je wat, Daimou?" vraagt de kapitein. »Ja, ino)i caj/ilaine.' Een zeer dof gerucht komt nader, dat ik duidelijk hoor, als de mistral zwijgt/' »Ze komen ! En avant.'" De kapitein Muiron begeeft zich buiten den werk zou zijn geschilderd, na de lange onder breking, die de betrekking die hij bekleedde in zijn werk had gebracht. Voor deze laatste onderstelling weet hij even min een enkel argument aan te voeren. Ook Cundall, die wel wat veel de opinies van anderen aanhaalt, maar met dat al een handig boekje samenstelde schrijft: Het is wel merk waardig, dat er zulk een lange gaping als twintig jaar tusschen 1670 en 1689 zoude zijn zonder een datum, en zij die aannemen, dat hij het schilderen er aan gaf bij zijn huwelijk en zijn aanstelling als wijnroeier in 1668 hebben zeer groote waarschijnlijkheid aan hunne zijde. De vaste overtuiging, dat dit werk onmogelijk in 166!) kon zijn geschilderd, daarbij afgaande op de weinige analogie met het omstreeks dien tijd gedateerde, terwijl het een geheel anderen geest ademt, was aanleiding den heer Mijs te ver zoeken nader onderzoek in te stellen. De wijze, waarop hij dit deed, is een voorbeeld, hoe een scherpzinnig vorscher een dergelijke zaak tot klaarheid kan brengen. Daar alles, wat op de geschiedenis van het schilderij zelve betrekking had , was uitgeput, kwam hij op het denkbeeld te trachten uit te maken of er geen gebouwen of anderszins op voorkwamen, die in 1669 nog niet. maar wel in 1689 bestonden en was hij ten slotte in staat mij het volgende te melden: De correspondentie met u gevoerd over Hobbema's Laantje van Middelharnis", deed bij mij den lust ontstaan om te onderzoeken of er met behulp van het gemeente archief geen zekerheid te verkrijgen zou zijn of genoemd schilderstuk in 1669 dan wel in 1689 vervaardigd werd. Na veel onderzoekingen, die eerst zonder eenig resultaat schenen te zullen blijven, is mij ein delijk het volgende gebleken: Omstreeks 1700 en vroeger, toen het Haringvliet nog onmiddellijk langs Middelharnis stroomde, stonden aan de havenzijde van dit dorp, ten behoeve van vischerij en scheepvaart, twee vuurbakens. Hot eene was geplaatst aan den Oostdijk, het andere meer west waarts aan den Visschersdijk. Op den achtergrond van Hobbema's schilderij, rechts tusschen de boomen, zien we <5<3n van die beide vuurbakens en wol het aan den Oostdijk geplaatste, zooals voor elk die de ligging van Middelharnis kent ontwijfelbaar zeker is. Het baken aan den Visschersdijk kon trouwens door de boomen en de huizen van het dorp onmogelijk iiiiiiimiiiiiiiMiiMiiiMMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiimmiiiimiiimmmiMiiimiiMi rand der batterij, en daalt voorzichtig langs de helling van den heuvel, gevolgd door zijn ordonnans. De glooiing is vrij steil, zoodat zij uiterst behoedzaam naar beneden klim men. Het gerucht, door den onderofficier Dannon gehoord, wordt duidelijker. De dof dreunende voetstap der naderende bataillons, langs drie wegen de batterijen omtrekkende, komt nader. De soldaten waden door het natte zand en de groote plassen, die op den weg zijn blijven liggen, onder den voortdu rend toestroomenden regen. Er valt weinig te onderscheiden, toch meent de kapitein Muiron de donkere massaas der colonnes te zien vooruitkomen. Hij haast zich den weg op te snellen, en wacht dan eene kleine poos. Het gedruis wordt duide lijker. Rinkeling van sabels en patroontasschen volgt. Gebukt onder stormwind en regenvlagen, trekt ccne rij tamboers voorbij, de trommen op den rug torschend, zwart op zwart velvlakkend in ds duisternis. Muiron ontwaart eene hooge gestalte,eene hoofdofficier te paard. »Qui vive'f' klinkt het hem tegen. vlinitiis ou la Mort.'" antwoordt de kapitein. De hoofdofficier buigt zich voorover. Hij vraagt op zachten toon : >Is de brigade Garnier aangekomen ?" ;>Ik weet het niet! Zooeven heb ik mijne batterij, no. 5, verlaten, om als vrijwilliger mij onder uwe bevelen te stellen, burgerrepresentant r' Muiron had eeu hoogen steek met een vederbos kunnen waarnemen, en meende dus tot een gedeputeerde te velde te spreken. Hij bedroog zich niet. Augustin Robespierre antwoordde: »Uw naam 'f ^Muiron, Gaspare!, kapitein bij het tweede regiment artillerie!" «Kapitein Muiron! Stel u aan het hoofd van de voorhoede, en volg mij bij de be storming !" Van alle zijden doken nu donkere ge stalten op. De bataillous schenen zich te vci'cenigen. Maar de ondoordringbare scha duwen des nachts, door den kletterenden regen bijna nog tastbaarder geworden, ver borgen wat er geschiedde. Augustin vatte met zijn paard post op de plek, waar hij den kapitein Muiron had ont moet, en liet de troepen voorbijtrekken. Hij wachtte op den generaal r,n dief en zijn staf. Toen het gerinkel van sabels hem deed ver moeden, dat ofiicieren te paard naderden, mengde hij zich onder hen, en had weldra den generaal Dugomrnier ontdekt. Alleen hoorbaar voor dezen zeide hij : zichtbaar zijn van af het punt waar Hobbema schilderde. Bij het zoeken in de oude archiefstukken, trok 't mijn aandacht, dat in de rekeningen van om streeks 1660 steeds sprake was van geleverde kaarsen ten behoeve van het vuurbaken, terwijl men in 1690 en later geregeld melding maakte van kaarsen, enz. voor de vuurbakens. Ik leidde hieruit af, dat er in 1660 nog slechts n baken bestond, doch dat er na dien tijd en vóór 1690 een tweede opgericht moest zijn. Intusschen bleef de vraag bestaan in welk jaar dat dan geschiedde. Bij den hevigen storm en hoogen vloed van 26 Januari 1682 werd, zooals de geschiedenis meldt, te Middelharnis o. m. het vuurbaken wegge spoeld, 't Schijnt, dat de visschers dientengevolge groote moeilijkheden ondervonden. Het resolutie boek meldt althans: »0p huijden den 14 Februarij 1682 sijn de stierluijden en vissers van Middel harnis verschenen voor de E. Heeren Schout en Schepenen deser plaetse en te kennen gegeven de nodicheijt ontrent het weder opregten van 't vervallen vuorbaecken en dat daerbij nog een tweede vereyste, waarover wij met deselve hebben besproocken, dat het vervalle baeeken bij ons sal worden opgeregt op kosten van Afslagh deses dorps *), ende het nieuwe vuerbaecken bij de voors. stuerluijden sal werden gestelt op haer eijgen kosten", enz. (Volgen later de handteekeningen van Schout en Schepenen en de stuurlieden). Hoewel 't nu duidelijk is, dat het nieuwe baken in 1082 werd opgericht, bleek evenwel nog niet of het aan den Oostdijk dan wel aan den Vis schersdijk werd gesteld. Hieromtrent geeft de afslag-rekening over 1684 licht. Ik vond daar 't volgande: »Betaelt ofte gerestitueert aen mr. Marinus van der Daff, afslager van de visch alhier over 't gene hij voldaen hadde aan 't nieuwe baken van de vissers op den Oostdijk waerop deselve vissers voor de korders te betalen hadde laten staen vier en nogentigh al die de korders weygeren te betalen volgens quytantie de Sa voors van ? 94. ." (Ter zijde staat) Deze post alhier geroijeert, 't wclck ten laste van atïslach ofte den dorpe nietten can comen". *) Bedoeld wordt dat de kosten zouden worden voldaan uit de opbrengst van den vischafslag. Alle visch, die de visschers hier destijds aanbrachten, werd van gemeentewege in 't openbaar afgeslagen en verkocht. Hiervoor werd een zeker recht be taald uit de opbrengst waarvan de kosten van onderhoud der haven en dergelijke gekweten werden. »Burger-generaal! We zijn hier juist vix-i'i-rin van Ie I'c.til (libraltar...." »Geduld, mon cher Robespierre! Ik verwacht nog bericht, dat de brigade Garnier hare stelling heeft ingenomen. Daarna kun nen onze aanvalscolouues beginnen!" Een kanonschot uit de Engelsche redoute maakte zijne woorden onverstaanbaar. Over hunne hoofden snorde een zware kogel, die aan den heuvelrand door vochtig zand werd gestuit. »Ze hebben ons ontdekt!" riep Augustin »Wij mogen geen minuut ver liezen !'' Dugommier galoppeerde met zijn staf voor uit. Drie bataillons der brigade Laborde stonden nu aan den voet der heuvels schoon geheel onzichtbaar voor den vijand. Het was twijfelachtig, of het kanonschot met eene ont dekking der voorgenomen overrompeling in verband stond. Het zwijgen der batterijen bad waarschijnlijk zeer de aandacht getrok ken de vijand was in elk geval op den strijd voorbereid. Ondanks de bulderende stem van den mistral en den slagregen wer den nu velerlei geruchten hoorbaar. Officieren renden te paard voor de op den weg in slag orde gerangschikte liniesoldaten en grena diers. Drie bataillons hadden de eer van den eersten aanval aan de oostzijde der redoute, twee anderen zouden tegelijkertijd aan de westzijde de bestorming beproeven. Snel wer den luide bevelen uitgedeeld. Drie colonnes werden geformeerd. Officieren en manschap pen waren vol goeden moed, ondanks het noodweer. Daar klonk plotseling de luide stem van Dugommier: »De redoute of de dood!'' Van alle zijden werd door de commandeerende ofiicieren herhaald: - »De redoute, of' de dood!" Augustin was uit het zadel gestegen, om vrij te zijn bij de beklimming der wallen. Hij zwaaide zijne sabel, en riep met inspan ning van alle krachten : »!'</i avant.' l'irc la lii'pabüqut.'" En toen greep een indrukwekkend feit plaats. Uit meer dan duizend kelen klonk plotseling het lied van Rouget de l'Isle: Zóó luid, zóó machtig, zóó blij juichend rees dit gezang uit de borsten der aanvallers, dat het geruirnen tijd liet woedend geraas van den 'mistral overstemde. Het scheen of de Genius der kampende Republiek het ge zang dier duizend dapperen deed samen vloeien tot n geweldigen, weergaloozen,

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl