Historisch Archief 1877-1940
No. 947
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
inppQtprctnlf ? Jpt lüiitip ?i)n Mi
wuüSLClbUll, bL Iddllljüdll lu
Nadat de heer Ulbo J. Mijs, burgemeester te
Middelharnis in de N. Eott. Ct., Jan. '93, eenige
interessante mededeelingen had gedaan omtrent de
geschiedenis van Hobbema's meesterstuk in de
National Gallery te Londen, vulde dr. C. Hof
stede de Groot in de Spectator '93 deze aan
met zijne onderzoekingen daaromtrent.
Een onopgeloste kwestie bleef echter
hetjaartal; en juist ter verklaring van de evolutie van
zijn talent had déze een bizonder belang.
Het Spectatorartikel eindigt aldus:
Ook het jaartal 1689, waarvan in bovenge
noemde inscriptie sprake is, geeft te denken. Op
het origineel staat het ook, doch daar is het
derde cijfer onduidelijk. Mag men aannemen dat
het in 1822 nog buiten kijf was, dan zouden we
hier een eenig stuk hebben, dat twintig jaar na
alle overige gedateerde werken des meesters ge
schilderd werd. Vooralsnog is het geloof ik voor
zichtiger deze zaak onbeslist te laten.
Smith twijfelde, evenzoo Burger en Scheltema,
alleen de Brou vindt geen reden waarom Hobbema
iMiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiinmuiNiHiiiiiiiiiiiiiiiimi
cfiwiüafon.
iiiHiiiiiiiiiiiiimimmiiiuimiiiiimiiimiiiimiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii
AÜ&ÜSTIH BOBESPIERBE.
Eene novelle uit het tijdvak der Terreur
DOOR
Dr. JAN TEN BKINK.
XVII.
AUGUSTIN'S NAAM KOMT IN DE HISTORIE.
De storm, die in den namiddag van den
25 Frimaire cm II (15 December 1793) over
La Seyne was opgestoken, scheen tegen mid
dernacht zijne hoogste woede te zullen berei
ken. Het fluitend gegier van den mistral
vervulde de lucht met ijzingwekkend gerucht.
De hemel werd door dikke wolken bedekt,
zoodat noch starren, noch de maan in haar
laatste kwartier, licht verspreidden. Alleen
wanneer het felle windgebulder voor een
oogenblik een plekje aan het uitspansel
schoon blies, daalde voor enkele minuten een
bleek schemerlicht over de laan van
olijfboomen, die van La Seyne naar het fort
l'Eguilette leidde. Daar de wolken zich tel
kens in stortregens ontlastten, was het voor
ieder, die zich gedurende dezen nacht van
25 op 2G Frimaire in gezegde laan bevond,
uiterst moeilijk om bij de dikke duisternis
snel te vorderen. Alleen zij, die zich
geruimen tijd tegen het geweld van storm en regen
durfden verzetten, begonnen eindelijk den
witten zandweg van de donkere massa der
boomen te onderscheiden.
Op korten afstand van La Seyne werd het
kanongebulder steeds duidelijker hoorbaar.
De batterijen, door den bataillonschef Napo
leon Buonaparte met ongelooflijke inspanning
en groot verlies van manschappen op de
heuvelklingen tegenover de Engelsche redoute,
Ie Petit Gibraltar, aangelegd, hadden al we
ken achtereen een vernielend vuur uitge
braakt. Bij zeer kleine tusschenpoozen don
derde het kanon van Fransche zijde, terwijl
van de Engelsche redoute alleen van tijd tot
tijd werd geantwoord. De breede weg, bij
daglicht schitterend wit door het fijne
stuifzand, beschaduwd door olijf- en olmboomen,
neemt op tien minuten afstands van La
Seyne een bocht naar het zuiden. Hij loopt
dan langs den voet der steeds hooger stij
gende heuvelen, en maakt op dit oogenblik
de rechtstreeksche verbinding uit tusschen
het hoofdkwartier van den generaal
Dugomna 1668 niet meer zou geschilderd hebben, maar
voert ook geen bewijzen aan. (Grazette des Beaux
Arts 1859 en 1864).
Michel, die bij Rembrandt, dank zij vele data of
andere aanknoopingspunten op zy'n werk, aldus
een zeer volledig overzicht van diens ontwikke
lingsgang kon geven, weet daarmee bij Hobbema
geen weg.
De weinig bewonderende wijze, waarop hij zelfs
over dit meesterstuk schrijft, verklaart tevens,
waarom deze studie van iemand, die bijna alle
diens bekende schilderijen gezien heeft, zoo
weinig aan de verwachting moest beantwoorden.
Alleen liefde en bewondering brengen ons nader
tot de meesters, maar den bevooroordeelde blijven
zij een gesloten boek.
Was het vreemd dat deze, nu de documenten
aantoonden, dat Hobbema in 1068 wijnroeier word
en na 1670 de data op zijn werk verdwijnen,
het onduidelijke derde cijfer van het Londenscke
stuk als een 6 wenschte te lezen en zegt: ??het
ware al zeer wonderlijk, dat een zoo volmaakt
IIIIIIIIMIIIIIIMIMMlmlIMlml
mier en de belegeringsbatterijen der brigade
Laborde. Doch thans een half uur na
middernacht ? schijnt de weg volkomen ver
laten. Het voortdurend gedreun van den
mistral werd alleen geaccornpagneerd door
de daverende stem der vuurmonden. Dringt
men nader door tot de batterijen, dan ontdekt
men vrij wat beweging bij het vuurroode
licht, dat na elke losbranding den omtrek
een oogenblik beschijnt.
De zwarte stormnacht verbergt evenwel
vele dingen voor het oog. In de heuvelklin
gen achter de batterijen zijn de tenten van
het artilleriepark bijeenverzameld, doch nau
welijks te onderscheiden. Het tweede regiment
artillerie heeft daar eeu vrij veilig verblijf
gevonden, omdat de projectielen der redoute
zeldzaam over de hoogste toppen der heu
velen heenvliegen. Hoe hard ook de regen
neerstroomt, er is een levendig verkeer tus
schen de tenten. Een dof gerucht van stem
men klinkt soms in 't rond, afgewisseld
door korte commando's.
Deze toestand blijtt vrij lang aanhouden.
De storm schijnt soms een oogenblik rust
te nemen. Het dreigend gevaarte van Ie J.'clit
Gibraltar toekent zich spookachtig aan den
horizon. Er staat een officier der artillerie
naast de hooge borstwering van zand en
schanskorven eener Fransche batterij, verborgen in
een wijden mantel, bezig eene sectie
artilleristen te leiden bij het vuren. Uit de duis
ternis treedt een onderofficier te voorschijn,
j maakt een saluut voor den officier, en zegt
eerbiedig:
»Het is twee uur, mon capilainc .'"
»Goed! Laat overal ophouden !"
De kapitein Muiron sprak snel een kort
bevel uit. Al de artilleristen staakten het
werk. Sommigen hunner zonken door groote
vermoeienis overmand in den donker achter
de schanskorven op den doorweekten zand
bodem. Anderen haastten zich naar het
kamp. Daar weldra alle losbrandingen op
hielden, daalde de duisternis nog zwarter
over de heuvelen tegenover het Engelsche
fort. En terwijl het geknal der stukken
zweeg, begon de orkaan met hernieuwde
hevigheid te woeden. De kapitein Muiron
sloop voorzichtig achter zijne batterij om, en
luisterde met de hand aan het oor in noord
westelijke richting. Een onderofficier-ordon
nans volgde hem, en luisterde eveneens.
»Hoor je wat, Daimou?" vraagt de
kapitein.
»Ja, ino)i caj/ilaine.' Een zeer dof
gerucht komt nader, dat ik duidelijk hoor,
als de mistral zwijgt/'
»Ze komen ! En avant.'"
De kapitein Muiron begeeft zich buiten den
werk zou zijn geschilderd, na de lange onder
breking, die de betrekking die hij bekleedde in
zijn werk had gebracht.
Voor deze laatste onderstelling weet hij even
min een enkel argument aan te voeren.
Ook Cundall, die wel wat veel de opinies van
anderen aanhaalt, maar met dat al een handig
boekje samenstelde schrijft: Het is wel merk
waardig, dat er zulk een lange gaping als twintig
jaar tusschen 1670 en 1689 zoude zijn zonder
een datum, en zij die aannemen, dat hij het
schilderen er aan gaf bij zijn huwelijk en zijn
aanstelling als wijnroeier in 1668 hebben zeer
groote waarschijnlijkheid aan hunne zijde.
De vaste overtuiging, dat dit werk onmogelijk
in 166!) kon zijn geschilderd, daarbij afgaande
op de weinige analogie met het omstreeks dien
tijd gedateerde, terwijl het een geheel anderen
geest ademt, was aanleiding den heer Mijs te ver
zoeken nader onderzoek in te stellen.
De wijze, waarop hij dit deed, is een voorbeeld,
hoe een scherpzinnig vorscher een dergelijke zaak
tot klaarheid kan brengen.
Daar alles, wat op de geschiedenis van het
schilderij zelve betrekking had , was uitgeput,
kwam hij op het denkbeeld te trachten uit te
maken of er geen gebouwen of anderszins op
voorkwamen, die in 1669 nog niet. maar wel in
1689 bestonden en was hij ten slotte in staat
mij het volgende te melden:
De correspondentie met u gevoerd over
Hobbema's Laantje van Middelharnis", deed bij mij
den lust ontstaan om te onderzoeken of er met
behulp van het gemeente archief geen zekerheid
te verkrijgen zou zijn of genoemd schilderstuk
in 1669 dan wel in 1689 vervaardigd werd.
Na veel onderzoekingen, die eerst zonder eenig
resultaat schenen te zullen blijven, is mij ein
delijk het volgende gebleken: Omstreeks 1700
en vroeger, toen het Haringvliet nog onmiddellijk
langs Middelharnis stroomde, stonden aan de
havenzijde van dit dorp, ten behoeve van vischerij
en scheepvaart, twee vuurbakens. Hot eene was
geplaatst aan den Oostdijk, het andere meer west
waarts aan den Visschersdijk.
Op den achtergrond van Hobbema's schilderij,
rechts tusschen de boomen, zien we <5<3n van die
beide vuurbakens en wol het aan den Oostdijk
geplaatste, zooals voor elk die de ligging van
Middelharnis kent ontwijfelbaar zeker is. Het
baken aan den Visschersdijk kon trouwens door
de boomen en de huizen van het dorp onmogelijk
iiiiiiimiiiiiiiMiiMiiiMMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiimmiiiimiiimmmiMiiimiiMi
rand der batterij, en daalt voorzichtig langs
de helling van den heuvel, gevolgd door zijn
ordonnans. De glooiing is vrij steil, zoodat
zij uiterst behoedzaam naar beneden klim
men. Het gerucht, door den onderofficier
Dannon gehoord, wordt duidelijker. De dof
dreunende voetstap der naderende bataillons,
langs drie wegen de batterijen omtrekkende,
komt nader. De soldaten waden door het
natte zand en de groote plassen, die op den
weg zijn blijven liggen, onder den voortdu
rend toestroomenden regen. Er valt weinig
te onderscheiden, toch meent de kapitein
Muiron de donkere massaas der colonnes
te zien vooruitkomen. Hij haast zich den
weg op te snellen, en wacht dan eene
kleine poos. Het gedruis wordt duide
lijker. Rinkeling van sabels en
patroontasschen volgt. Gebukt onder stormwind en
regenvlagen, trekt ccne rij tamboers voorbij,
de trommen op den rug torschend, zwart op
zwart velvlakkend in ds duisternis. Muiron
ontwaart eene hooge gestalte,eene hoofdofficier
te paard.
»Qui vive'f' klinkt het hem tegen.
vlinitiis ou la Mort.'" antwoordt de
kapitein.
De hoofdofficier buigt zich voorover. Hij
vraagt op zachten toon :
>Is de brigade Garnier aangekomen ?"
;>Ik weet het niet! Zooeven heb ik mijne
batterij, no. 5, verlaten, om als vrijwilliger
mij onder uwe bevelen te stellen,
burgerrepresentant r'
Muiron had eeu hoogen steek met een
vederbos kunnen waarnemen, en meende dus
tot een gedeputeerde te velde te spreken.
Hij bedroog zich niet. Augustin Robespierre
antwoordde:
»Uw naam 'f
^Muiron, Gaspare!, kapitein bij het
tweede regiment artillerie!"
«Kapitein Muiron! Stel u aan het hoofd
van de voorhoede, en volg mij bij de be
storming !"
Van alle zijden doken nu donkere ge
stalten op. De bataillous schenen zich te
vci'cenigen. Maar de ondoordringbare scha
duwen des nachts, door den kletterenden
regen bijna nog tastbaarder geworden, ver
borgen wat er geschiedde.
Augustin vatte met zijn paard post op de
plek, waar hij den kapitein Muiron had ont
moet, en liet de troepen voorbijtrekken. Hij
wachtte op den generaal r,n dief en zijn staf.
Toen het gerinkel van sabels hem deed ver
moeden, dat ofiicieren te paard naderden,
mengde hij zich onder hen, en had weldra
den generaal Dugomrnier ontdekt. Alleen
hoorbaar voor dezen zeide hij :
zichtbaar zijn van af het punt waar Hobbema
schilderde.
Bij het zoeken in de oude archiefstukken, trok
't mijn aandacht, dat in de rekeningen van om
streeks 1660 steeds sprake was van geleverde
kaarsen ten behoeve van het vuurbaken, terwijl
men in 1690 en later geregeld melding maakte
van kaarsen, enz. voor de vuurbakens. Ik leidde
hieruit af, dat er in 1660 nog slechts n baken
bestond, doch dat er na dien tijd en vóór 1690
een tweede opgericht moest zijn. Intusschen bleef
de vraag bestaan in welk jaar dat dan geschiedde.
Bij den hevigen storm en hoogen vloed van 26
Januari 1682 werd, zooals de geschiedenis meldt,
te Middelharnis o. m. het vuurbaken wegge
spoeld, 't Schijnt, dat de visschers dientengevolge
groote moeilijkheden ondervonden. Het resolutie
boek meldt althans: »0p huijden den 14 Februarij
1682 sijn de stierluijden en vissers van Middel
harnis verschenen voor de E. Heeren Schout en
Schepenen deser plaetse en te kennen gegeven
de nodicheijt ontrent het weder opregten van 't
vervallen vuorbaecken en dat daerbij nog een
tweede vereyste, waarover wij met deselve hebben
besproocken, dat het vervalle baeeken bij ons
sal worden opgeregt op kosten van Afslagh deses
dorps *), ende het nieuwe vuerbaecken bij de
voors. stuerluijden sal werden gestelt op haer
eijgen kosten", enz.
(Volgen later de handteekeningen van Schout
en Schepenen en de stuurlieden).
Hoewel 't nu duidelijk is, dat het nieuwe baken
in 1082 werd opgericht, bleek evenwel nog niet
of het aan den Oostdijk dan wel aan den Vis
schersdijk werd gesteld.
Hieromtrent geeft de afslag-rekening over 1684
licht. Ik vond daar 't volgande: »Betaelt ofte
gerestitueert aen mr. Marinus van der Daff,
afslager van de visch alhier over 't gene hij
voldaen hadde aan 't nieuwe baken van de vissers
op den Oostdijk waerop deselve vissers voor de
korders te betalen hadde laten staen vier en
nogentigh al die de korders weygeren te betalen
volgens quytantie de Sa voors van ? 94. ."
(Ter zijde staat) Deze post alhier geroijeert,
't wclck ten laste van atïslach ofte den dorpe
nietten can comen".
*) Bedoeld wordt dat de kosten zouden worden
voldaan uit de opbrengst van den vischafslag. Alle
visch, die de visschers hier destijds aanbrachten,
werd van gemeentewege in 't openbaar afgeslagen
en verkocht. Hiervoor werd een zeker recht be
taald uit de opbrengst waarvan de kosten van
onderhoud der haven en dergelijke gekweten
werden.
»Burger-generaal! We zijn hier juist
vix-i'i-rin van Ie I'c.til (libraltar...."
»Geduld, mon cher Robespierre! Ik
verwacht nog bericht, dat de brigade Garnier
hare stelling heeft ingenomen. Daarna kun
nen onze aanvalscolouues beginnen!"
Een kanonschot uit de Engelsche redoute
maakte zijne woorden onverstaanbaar. Over
hunne hoofden snorde een zware kogel, die
aan den heuvelrand door vochtig zand werd
gestuit.
»Ze hebben ons ontdekt!" riep
Augustin »Wij mogen geen minuut ver
liezen !''
Dugommier galoppeerde met zijn staf voor
uit. Drie bataillons der brigade Laborde
stonden nu aan den voet der heuvels schoon
geheel onzichtbaar voor den vijand. Het was
twijfelachtig, of het kanonschot met eene ont
dekking der voorgenomen overrompeling in
verband stond. Het zwijgen der batterijen
bad waarschijnlijk zeer de aandacht getrok
ken de vijand was in elk geval op den
strijd voorbereid. Ondanks de bulderende
stem van den mistral en den slagregen wer
den nu velerlei geruchten hoorbaar. Officieren
renden te paard voor de op den weg in slag
orde gerangschikte liniesoldaten en grena
diers. Drie bataillons hadden de eer van den
eersten aanval aan de oostzijde der redoute,
twee anderen zouden tegelijkertijd aan de
westzijde de bestorming beproeven. Snel wer
den luide bevelen uitgedeeld. Drie colonnes
werden geformeerd. Officieren en manschap
pen waren vol goeden moed, ondanks het
noodweer.
Daar klonk plotseling de luide stem van
Dugommier:
»De redoute of de dood!''
Van alle zijden werd door de
commandeerende ofiicieren herhaald:
- »De redoute, of' de dood!"
Augustin was uit het zadel gestegen, om
vrij te zijn bij de beklimming der wallen.
Hij zwaaide zijne sabel, en riep met inspan
ning van alle krachten :
»!'</i avant.' l'irc la lii'pabüqut.'"
En toen greep een indrukwekkend feit
plaats. Uit meer dan duizend kelen klonk
plotseling het lied van Rouget de l'Isle:
Zóó luid, zóó machtig, zóó blij juichend
rees dit gezang uit de borsten der aanvallers,
dat het geruirnen tijd liet woedend geraas
van den 'mistral overstemde. Het scheen of
de Genius der kampende Republiek het ge
zang dier duizend dapperen deed samen
vloeien tot n geweldigen, weergaloozen,