Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 947
Het voorafgaande doet alzoo zien, dat het
vuurbaken aan den Oostdyk in 1682 werd ge
plaatst. Waar nu datzelfde baken op Hobbema's
schilderij voorkomt, daar bhjkt m. i. ten duide
lijkste, dat h\j bedoeld stuk niet in 1669 ge
schilderd kan hebben.
Nog een ander feit komt deze meening be
vestigen. Blykens de rekeningen van dien tijd
werden de essche boomen, die we aan beide
zijden van den weg op de schildery zien, in
1664 en volgende jaren geplant, 't Is, dunkt
me, voor een ieder duidelijk, dat die zelfde
boomen in 1669 aanmerkelijk kleiner moeten
geweest zyn dan het schilderstuk ze ons te zien
geeft.
Ten slotte nog het volgende: De weg, dien we
op het stuk zien, loopt in noordwestelijke richting;
de kerk staat als gewoonlijk oost-west, met den
toren naar het westen. We zien alzoo van de
kerk in hoofdzaak de zuidzjjde. De boomen aan
de achterzyde zyn 't hoogst en verheffen zich
boven de kerk, terwijl die aan de zijde lager
zgn en een gedeelte van 't gebouw zichtbaar
laten. Blijkens 't resolutieboek van Ambachtsheeren
werd in 1666 besloten om de boomen op't kerk
hof aan de zuid- en zuid-oostzijde van de kerk
te doen rooien en verkoopen. Toen Hobbema
alzoo, 't zy in 1669 't zij in 1689, zijn beroemd
werk schilderde, hadden in elk geval de oude
boomen reeds plaats gemaakt roor jonge. Ik ben
echter overtuigd, dat ieder deskundige mij zal
toestemmen, dat het nieuwe plantsoen in 1669 en
dus na drie jaren tijds nog niet de hoogte kon
bereikt hebben, die op de schildery aangegeven
wordt.
Ik weet, dat de twee laatstgenoemde argumen
ten geenszins als bewijs kunnen gelden. Niette
min geloof ik, dat ze, in verband met het
eerstgemelde, meer overtuigende, slechts kunnen strekken
om de meening te bevestigen, dat Hobberaa's
«?Laantje van Middelharnis" niet in 1669 geschil
derd is.
Na deze feiten zal niemand wel den minsten
twijfel koesteren. Trouwens een onderzoek van
den datum, nadat het glas was afgenomen, toonde
nog, dat dit derde cijfer niet de minste overeen
komst had met de 6 er naast en wel degelyk als
8 moest gelezen en de catalogus vermeldt even
eens : het derde cijfer gewoonlyk als 8 gelezen.
Maar niet minder sterk, dan uit deze
documenteele bewezen, bleek het mij door een vernieuwde
studie van hoofdzakelijk te Londen aanwezig werk.
liiiiiiiiiliiiiiiiiiiiiiiniiiiiliiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiinnimiiiiniiiiiiniii»
onweerstaanbaren klank dreigende uitda
ging voor den vijand, bezielende aanmoedi
ging voor de aanvallers. Augustin stortte zich
vooruit in de duisternis. Officieren en soldaten
hieven telkens eene nieuwe strophe van het
volkslied aan, terwijl de colonne met vasten
slap voorwaarts drong.
De redoute lag op eenigen afstand als een
geheimzinnig donker monster, welks zwarte
omtrekken ineenvloeiden met den zwarten
hemel en den zwarten nacht. Plotseling ver
toonden zich kleine vurige stippen bij de
bastions en de geschutpoorten. De vijand
kende het dreigend gevaar, en ontstak fak
kels, om gewaar te worden van welke zijde de
aanval dreigde.
Daarna vertoonde zich een lichtgloed boven
de redoute als of het een of andere ge
bouw aan de binnenzijde in brand was ge
schoten.
Augustin trad ongeduldig vooruit, de sabel
in de vuist, steeds luide opwekkend tot deii
strijd, voor zoover zijne stem tegen de on
stuimige woede van den wind kon worstelen:
De redoute is ons! Courage, mes amis!"
Een ratelend geweervuur is het antwoord.
Engelsche scherpschutters, post vattend be
neden de groote poort van het fort, richten
hunne schoten op de donkere massaas, die
naderen. Van alle zijden rijzen kreten, de
getroffenen zinken ineen, en worden snel uit
de gelederen verwijderd. Maar het commando
der officieren klinkt steeds luider, het gezang
der Marseillaise verstomt de wallen worden
met heldenmoed bestegen. Het geweervuur
der Engelschen knettert onophoudelijk
tal van aanvallers bijten in het zand.
Augustin siddert van ongeduld en toorn.
Een geweldigkrijgsrumoer rijst van alle zijden.
De grenadiers der brigade Laborde volgen
Augustin op den voet. Het schijnsel der
fakkels wordt helderder. De schanspaleu, die
overal uit den grond oprijzen, worden
omvergetrapt, of met een snellen sprong ontweken.
Een luid schallende juichkreet stijgt ten
hemel. Men is aan den voet der redoute
aangekomen. Het »Vive la liepublique!" klinkt
met overweldigende kracht uit duizend kelen.
En nu begint een verwoed gevecht met
bajonet en pistolen. De Engelsche tirailleurs
worden door de overmacht tegen de muren
van het fort teruggeworpen, terwijl ijlings uit
de geopende hoofdpoort eene zee van bajonetten
naar buiten golft. De woede van den strijd
man tegen man stijgt voortdurend. Uit de
geschutpoorten wordt met musketten op de
aanvallers geschoten, tot groot nadeel der
verdedigers, van welken enkelen door de
kogels hunner kameraden worden gedood.
Augustin baant zich een weg over de lijken
De ontwikkelingsgang van Hobbema is globaal
aldus aan te nemen :
Op negentienjarigen leeftyd debuteert hij met
het blijde intieme schilderijtje bij den Earl of
Ellesmere, de verweerd houten watermolens met
hun roode daken tegen een fijngrijze lucht en
mooi in de atmosfeer daarnaast gezet het
steenrood van het huis en het blauwgrijs van het dak
der stadspoort.
Hierna komt het bruinige palet boven in zijn
boschgezichten als in Boymans.
De watermolens als in de collecties Dupper en
v. d. Hoop toonen nog steeds den opbouw van
het zoeken in zijn vroegste werk, maar bij het
opvoeren van het eene versterkt hij zich niet
altijd op andere punten. Zijn techniek, die als
hy zwaarheden te boven komt, dikwijls wonderlijk
mooi en knap is, als b.v. het verlichte gras op
den voorgrond bij v. d. Hoop, is in andere deelen,
als de lucht bij Dupper, naar het plompe toe en
de brillante kleurtegenstelling verdwijnt geheel
in zijn sombere boschlandschappen.
Zy'n streven is voor alles naar compositie en
zoo is b.v. de molen van de collectie v. d. Hoop
hoofdzakelijk bedoeld een mooi schilderij te zijn,
een evenmatig opgebouwd, volkomen in het kader
passend geheel van harmonische lijn- en kleur
combinatie; wel de transpositie van een natuur
indruk, maar deze meer de aanleiding en niet
in de eerste plaats het zoeken naar het palet in
de factuur, die beter nog zouden weergeven het
staan der voorwerpen in liquide atmospheer.
Zijn schildertrant heeft nog steeds het opaque
en vooral in zijn boschgezichten komt een
zwaarheid, die nog zal voortduren. De onder
werpen zijn romantiesch en dikwijls sterk
geembrouilleerd van opzet.
Ook dat komt hij te boven en in de ruïne van
Brederode 1667 in de National Gallerij en het
niet gedateerde in de collectie der heeren Six
zien we den overgang naar zijn latere landschap
pen, als de watermolens te Dulwich, in de Louvre
en no. 832 Nat. Gallerij.
De voorgrond als repoussoir donker gehouden,
welven zich de massieve boommassa's hoog in de
lijst en over het water zien we de in zonlicht
badende molens en boerderijen en de blauwe
wolkenlucht begint zich te ontplooien in al haar
schittering.
Van dit type van zijn werk bezit ons land
geen enkel.
Het helaas hooggeplaatste en slecht verlichte
in de prachtige collectie Steengracht is waar
schijnlijk na deze ontstaan.
IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIII
der gevallenen vijanden en vrienden. Een
onherkenbare gedaante ijlt hem snel voorbij,
maar zich omwendend schreeuwt deze:
-!>La redoute oii la mort!"
Augustin volgt hem oogenblikkelijk met
eene sectie grenadiers. Bij het licht der
heenen-weer geslingerde fakkels herkent hij den
kapitein Muiron. Deze loopt in stormpas
langs den voet van den vestingmuur, zich
van het centrum der worsteling verwijderend.
Augustin en de grenadiers nemen denzelfderi
weg. Muiron houdt stand bij eene
geschutpoort, die laag genoeg gelegen is, orn naar
binnen te kunnen gluren.
Muiron is niet in staat iets te midden van
de zwartste duisternis te onderkennen. Hij
wendt zich om, en ontwaart Augustin met
zijne grenadiers.
«Kameraden! Ik waag het! Helpt me!'1
Een grenadier bukt zich voor de
geschutpoort. Muiron springt op zijne schouders, en
verdwijnt in het dreigend donker. Oogenblik
kelijk wordt hij nagcsprongen door Augustin,
de blanke sabel tusschen de tanden. De gre
nadiers willen hun chef niet verlaten. Do
binnengesprongenen staan in tastbare duis
ternis. Men stuit op het achteruit getrokken
kanon. De kapitein Muiron beveelt allen te
blijven staan en te wachten. Hij onderzoekt
tastend de wanden. Hij vindt eene opening,
die naar eene duistere gang leidt, waar de
vochtige adem van den storm hern in het
aangezicht slaat. Augustin drukt zijn spoor;
den grenadiers wordt bevolen geen gerucht
te maken. Langzaam treden zij tastend voor
uit. Van buiten dringt het gruwzaam
oorlogsgehuil, de hartverscheurende kreten van
stervenden en zwaargewonden tot hen door.
De kapitein Muiron staat stil hij ont
dekt een spoor van licht, dat gedurig sterker
wordt. De donkere gang brengt naar eene
half geopende deur, die op het reusachtig
binnenplein van het Engelsch fort uitkomt.
Augustin gluurt snel om den hoek bij deze
deur, en ziet een groot vuur branden op het
midden van het plein. De Engelsche bezet
ting heeft het ontstoken tot verwarming,
vooral tot verlichting, in hunne vrees voor
overrompeling. Eene groep officieren staat bij
het heldervlammend vuur. Twee compag
nieën marine-soldaten met kleine karabijnen
wachten op bevelen.
Augustin raadpleegt met Muiron. Daarna
wordt aan het dertigtal grenadiers een ge
fluisterd bevel medegedeeld. Met een
krachtigen stoot wordt de deur opengeworpen.
Augustin en Muiron stormen met de blanke
sabel in de vuist vooruit, de grenadiers vol
gen met gevelde geweren. Uit aller keel
klinkt met luiden, jubelenden galm:
Maar weer later zou een streek van een heel
ander karakter dan het Geldersche boschlandschap.
het land rond Middelharnis met zijn vlakke velden,
waarboven de statige wolkenluchten zeilen, hun
blauw diep reflecteerend in de sloten aan den
weg, met de rechtlijnige boomrijen beplant, hem
indrukken geven, die hij in voorname composities
wist te verwerken tot in hun eenvoud grootsche
scheppingen, waarin hij de atmosfeer van ons
Hollandsche land zou weergeven als weinige zijner
tijdgenooten vermochten.
Dit is het tijdperk van het Laantje. f) De
nervige rank rijzende stammen, het breed zich
strekkende land en de vlakwijkende weg, inet
sterker verlichte plekken daarop en in het
linksche hoekje van de kweeken; aan den horizont
rijen zich de huizen van het dorp, dichter links
waar de kerk met den toren daarboven uitrijst.
Rechts voor de verwy'derde haven de fijn kleurige
boerderij en daarboven de gestapelde lichte
wolkenkop tegen het mat gehouden blauw der
lucht.
De delicate factuur, de subtiele uitvoerige
teekening, het transparante palet, al deze lang
zaam verworven kwaliteiten, de langs omwegen
ten slotte tot eenvoud en rust gekomen geest,
aldus de belofte vervullend in een vroeg meester
werk gegeven, dit alles is het toppunt, het is de
kroon op het werk.
En toch heel den Hobbema kennen we hier
mede niet, want dit is niet het einde van dien
wonderlijken man.
Of hij getracht heeft zich nog te overtreffen
weet ik niet, maar zeker heeft hij ook na dien
tijd geschilderd.
Er is een kwestie, waaraan nooit het gewicht
is gehecht dat ze verdient en wel het verband
tusschen het karakter van het werk, de wijze
waarop het is geschilderd en die waarop de
naamteekening is gezet.
Niet alleen bij Hobbema is mij deze samenhang
gebleken, en zoo de signatuur bij zijn vroeger
werk van het eenmaal aangenomen type weinig
afwijkt, er komt een kentering, en in zijn laatste
werk, nog forscher van karakter, franker van
intonatie en puissanter van kleur is de
handteekening pootig en vast.
We kennen van deze periode, helaas maar een
enkel staaltje in ons land en mogelijk zijn er
f) Naar het karakter van de landstreek en
den opzet te oordeelen sluit zich hierbij waar
schijnlijk aan het Landhms-ex-coll. San. Donato.
lllllllmlIllllllJllllllllllllllllllllllllllllJllllllillllllllflIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIim
» Vtve la
Het schijnt of een bliksemstraal te midden
der Engelsche officieren is ingeslagen. De
marine-soldaten blijven onverschrokken staan,
en leggen aan op de indringers. De grena
diers staan in eene sekonde in het gelid, en
schouderen hunne geweren. Het vuur der
Engelschen knalt het eerst, oogenblikkelijk
beantwoord door de Franschen, wier mus
ketten lang aan den slagregen blootgesteld,
voor een deel weigeren vuur te geven. Vijf
der laatsten storten gewond op het
vestingplein. Augustin roept met donderende stem :
»Dc dood of de redoute!''1
en stormt, gesteund door zijne grenadiers
met gevelde bajonet, op de mariniers in.
Maar nog vóór dezen ten tweeden male
hun salvo konden doen hooren, klinkt rate
lend een Fransch trommelsignaal. Tegenover
de hoofdpoort aan de oostzijde bevindt zich
een laag deurlje, dat toegang geeft tot de
bastions en de walmuren. Met de sabel in
de vuist springt te voorschijn de Commis
saris der Conventie, Salicetti, gevolgd door
eene breede schare liniesoldaten, allen aan
heffend:
Er verliep een oogenblik van radelooze
verwarring. De kruitdamp maakte alles on
zeker. Maar de Jfarset/laise nam toe in kracht.
Het aantal der binnendringende bestormers
werd grooter. In weinige seconden had Augus
tin met zijn klein troepje van dapperen zich
bij Salicetti aangesloten. Luid schallende
kreten jubelen victorie. Het plein wordt wel
dra overstroomd door de soldaten der
iiepubliek de Engelsche officieren en mariniers
zijn als door een tooverslag uit het oog ver
dwenen.
Salicetti had aan het hoofd van twee
bataillons de vesting van de westzijde be
klommen, en was schier onopgemerkt aan den
voet van den vestingwal gekomen, toen de
Engelsche tirailleurs hem in aller ijl poogden
te stuiten. Maar het was te laat. De stroom
der overwinnaars liet zich nietkeeren. Rondom
het groote vuur op het binnenplein klinken
de jubelkreten der Franschen. Buiten de
poorten, aan den voet der wallen, wordt nog
gestreden. Muiron vliegt met zijne grenadiers
de hoofdpoort uit, luide alom de victorie
verkondigend. De ongelukkige Engelsche
scherpschutters verdedigen zich met leeuwen
moed tot in den dood enkelen zoeken in
de duisternis een goed heenkomen.
Omstreeks vier uren des nachts van 26
Primaire was het fort Mulgrave zooals
de Engelschen het noemden door de ver
bazende krachtsinspanning der Franschen
maar weinig voor ons geslacht bewaard gebleven.
Het motief van dit schilderijtje in de
collectieVan der Hoop is in de omstreken van Amster
dam. Een groote blanke wolk teekent zich sterk
tegen het blauw der lucht, en in dit kleine
kader is alles brillant en van een kloeke lenige
factuur.
Met groot gemak is alles ineen gezet en hij
vond rijke harmonische kleur voor de lucht, voor
de rossige herfsthoomen en de mooi aangegeven
boerderij.
Het is de blijde wedergave van een mooi ge
ziene impressie.
Dit was hetgeen hij bijna spelend weg nog kon
doen, nadat hij in het Laantje van Middelharnis
zijn ziel in volle rijpheid had uitgesproken, met
alle macht, die een langzaam opgebouwd kunnen
hem daartoe verleende.
C. G. 'T HOOFT.
Mauve te Rotterdam.
Op l September zal de Rotterdamsche Kunst
kring openen eene tentoonstelling van werken
van Anton Mauve. Door de welwillende mede
werking der bezitters van de voornaamste werken,
in binnen- en buitenland, zal zij den grooten
meester doen kennen in zijn volle kracht. De
heeren J. Staats Forbes, Alexander Young. John
Day, J. E. J. Drucker te Londen, o. a. stonden
voor haar hunne fraaiste werken van Mauve af,
desgelijks de heeren J. T. Cremer, dr. Titsing,
W. J. van Randwijk, baron van Lijnden, H. W.
Mesdag, E. M. S. van Santen, Hidde Nijland,
J. Ie Comte, Langerhuizen en nog vele anderen
in en buiten Rotterdam.
Egypte aan de Spree.
De nieuwste monumenten, door Dr. Reinhardt
uit Egypte naar Berlijn gezonden, zijn o. a. een
standbeeld, voorstellende een echtpaar, dat dateert
uit 2800 ;\ 2500 v. G. Het is uitgevoerd op on
geveer n vierde van levensgrootte, en uitstekend
bewaard gebleven. De man droeg in zyn rech
terhand een werktuig ; dit alleen is afgebroken.
Zijn linkerhand vat die van zijn vrouw, die in
een zeer nauw sluitend kleed is gebeeldhouwd.
Van een kleurstof', waarschijnlijk oker, is hier
en daar nog een spoor voorhanden. Uit de
jaren 2200?1800 v. C., het middonrijk dus,
dateeren modellen van woonhuizen en
korenschuren met werklieden. Een rijk versierde baar
voor een kindermummie, het doodenmasker van
een priester, en andere voorwerpen zijn van lateren
tijd afkomstig. Zeer oud daarentegen zijn eenige
bronzen scheermessen.
Bij den heer A. l'reyer, lokaal »l'ictura".
Wol venstraat 19, is geëxposeerd een schilderij
van Josef Israels, »Een bedelaar".
Mjji'iijiiiiiijiiijjiiiijimfiiiiiiimiiifffifiiiMiiiirifmjmitimiiimiiiimiftmuf
genomen. De val van Toulon was beslist, te
meer, daar weldra de tijding zou komen, dat
de generaal Lapoype het fort Faron had
genomen, eu dat het fort Lamalgue had ge
capituleerd. De bezetting van het fort Mul
grave gedund tot een vijfhonderd man
werd krijgsgevangen gemaakt. Een aantal
hoofdofficieren viel in handen der Franschen.
Deze officieren verklaarden, dat hunne
amunitie verschoten was, en dat de redoute
het geen vier en twintig uren meer had
kunnen uithouden.
Op het binnenplein viel nu een zeer leven
dig tooneel waar te nemen. Mistral en regen
bedaarden sedert het laatste halve uur. Het
groote vuur der Engelschen werd zooveel
mogelijk gevoed met allerlei houtwerk. De
orde werd evenwel voortreffelijk gehand
haafd. Augustin deed de binnengestormde
soldaten in rij en gelid scharen. Men ver
wachtte de komst van den general-en-chef,
Dugommier.
Plotseling stond de krachtige man met de
lange wuivende, witte haren midden in den
lichtgloed, door het vuur uitgestraald.
Een ontzaglijk gejuich steeg ten 'hemel,
telkens uitstervend, telkens met nieuwe kracht
aanzwellend:
»Vire la lïcpubüqiie ! Vive Duyommier/"
Te midden van het luid gedruisch kon hij
geen woord spreken, maar trad snel toe op
Augustin en Salicetti, die hij met schitterende
oogen omhelsde. Het gejubel en de geestdrift
der overwinnaars steeg tot gadelooze hoogte.
Tranen van vreugde blonken in Muiron's
oogen, toen Augustin hem bracht naar
Dugommicr, toen Augustin aan dezen snel mede
deelde, welk een aanzienlijk deel der over
winning aan Muiron toekwam.
Een half uur later was het wat kalmer
op het binnenplein, en rustten de troepen
rondom het vuur.
Druipnat, en van het hoofd tot de voeten
met wit slijk bespat, wandelde de
bataillonschef Napoleon Buonaparte, langs de
binnenmuren. Augustin vloog op hem toe, en riep:
»Dat is je werk Napoléon ! Mon citer
Napoléon!"
»Het is ons werk, Augustin! Zie, hoe
onze bommen de muren hebben geteisterd!
Ze zouden het geen vier en twintig uren
meer hebben uitgehouden!"
?- »I)es te beter, mon <jén<'ral!"
>->(if">i<ral? Ik ben maar chef de bataillon?"
»Morgen komt je aanstelling,wü?i général."
(Wordt vercolyd).