De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1895 25 augustus pagina 1

25 augustus 1895 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

H*. 948 DE AMSTEKDAMMER 1895. WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Dit Nummer bevat een Bijvoegsel. Onder Redactie van J. DE KOO en JÜSTÜS VAN MAURIK Jr. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Verschijnt eiken Zaterdagavond. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, te Amsterdam, Singel by de Vijzelstraat, 542. Zondag 25 Augustus Abonnement per 3 maanden ?1.50, fr. p. post/1 1.65 Voor Indiëpsr jaar mail 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar . . . 0.13S Advertentiën van l?5 regels ?1.10, elke regel meer . . . 0.20 Reclames per regel 0.40 I N H O V Ds VAN YEEBE EN VAN NABIJ: Nederland gered. Oostersche zaken. SOCIALE AANGELEGEN HEDEN: Pensioen "voor weduwen en weezen van on derwijzers, door F. M. C. TOONEEL EN MUZIEK: Kroniek, door V. d. G. Een Beethoven-relikie, I, J. v. Santen Kolff. KUNST EN LETTEREN: Louis Bernard Coelers et son ceuvre, door J. Ph. v. d. Kei len Dz. Goede journalistiek en slechte, ,11, door V. d. G. Benan en zijn zuster, door Z. Z. Z. Onderwys-Idealen, (Slot), door W. A. W. Moll. FEUILLETON: Augostin Eobespierre, door Dr. Jan ten Brink. XVIII. SCHAAKSPEL. VOOR DA MES, door E-e. INGEZONDEN. RECLAMES. VARIA. ALLEBLEI. PEN- EN POTLOODKBASSEN. ADVEBTENTIEN. Niet de Nederlandsche nijverheid maar de buitenlandsche zal dan toch de nieuwe ge weren leveren. Alle moeite is dus tevergeefs geweest. De heer De Ras had zich ijverig en vol hardend betoond. Het kapitaal tot oprich ting eener gewerenfabriek was gevonden. De raillioenen, niet slechts die welke thans voor nieuwe geweren zullen worden uitgegeven, maar ook die der volgende bestellingen, zouden in ons land zijn gebleven; een nieuwe tak van nijverheid zou zijn ontstaan en mis schien tot bloei gebracht het beloofde zooveel, maar het heeft niet mogen zijn. De nieuwe geweren moeten uit het buiten land komen, daar de Nederlandsche fabriek ze niet op den gestelden tijd zou kunnen leveren. Er is haast bij het werk, want, na tuurlijk, we moeten ter verdediging onzer neutraliteit gereed zijn. En het voornaamste wat nog aan onze uitrusting ontbreekt zijn de nieuwe geweren. De nieuwe geweren, niet voor de schutters, want deze zal de Minister later aanvragen. Daar is geen haast mee. Een schutter zou men, als geheel on geoefend, toch niet tegenover den vijand mogen stellen, hetzij met een oud hetzij met een nieuw geweer. Neen, alleen onze mili ciens hebben dringend behoefte aan een beter wapen, die vijftig, zestigduizend man zullen den vijand moeten keeren. Een nieuwe legerwet, eene regeling der strijdkrachten, die een eind zal maken aan de schreeuwende onbillijkheid der plaatsver vanging en waardoor het volk als zoodanig tot een weerbare natie kan gevormd worden, is en blijft afwezig. De Minister vergeet dat niet, maar daar is geen haast bij. Vol strekt noodig echter, ten spoedigste noodig zijn voor ons hoopje miliciens de nieuwe geweren. De oude geweren, zijn niet bepaald slecht. Militairen hebben trachten aan te toonen, dat zij in het gebruik misschien nog wel beter zouden zijn, dan de nieuwe, die aangevraagd werden en anderen gaven weer te kennen dat het nieuwe geweer, bij den vooruitgang, die juist in de geweerfabricatie bestaat, hoogst waarschijnlijk reeds oud zou zijn, vóór ons hervormd leger het als nieuw mocht ontvangen hebben. Dezen en genen spraken van geldverspilling. Maar een Staat als het Koninkrijk der Nederlanden onder een Minister van Oorlog als Schneider, zoo in elk opzicht tot in de puntjes gereed om zijn plicht als neutrale mogendheid onder alle omstandigheden te vervullen, mag zich door dergelijke overleggingen niet laten weer houden de kroon op het werk te zetten, en daarom, zonder uitstel, voor onze miliciens nieuwe geweren! Was er maar niet zoo'n haast bij we zouden een Nederlandsche wapenfabriek den tijd kunnen geven om zich in te richten en tot ontwikkeling te komen; we zouden ook aan onze nijverheid kunnen denken, aan de belangen van den Nederlandschen werk man, die alleen reeds door hetgeen hij aan jenever verbruikt het halve departement van Oorlog en Marine bekostigt. Maar elk oogenblik kunnen wij het te kwaad krijgen met Frankrijk of Duitschland die wij een van beiden of beiden tegelijk van ons erf moeten dringen. En dan, onze vlooi kunnen wij niet in zoetwater brengen, onze sterkten liggen in plaats van in het oosten of in het zuiden, tusschen den Moerdijk en Edam, onze schutters zijn niet presentable zoodat ons voor dat reuzenwerk niets anders overschiet dan met onze miliciens de wonde ren te verrichten die gevorderd kunnen worden; goed, wij rekenen op hen, maar geef hun dan ook nieuwe geweren i Neen, als wij ons plaatsen op het stand punt van Z. Exc. den Minister van Oorlog, die inziet dat het met de miliciens alleen wel te doen is, mits zij dan ook uitstekend geoefend zijn, leggen wij ons gaarne bij het onvermijdelijke neer. Wij hooren hem zoo zeggen: het spijt mij, maar daar een half of een heel jaar langer aan de gewerenfabricatie besteed noodlottig voor 's lands onafhan kelijkheid zou kunnen zijn, neem ik de ver antwoordelijkheid daarvan niet op mij! En onwillekeurig juichen wij hem toe: Bravo! Wij herinneren ons, dat men den heer Schneider, toen hij zijn gevverenwet moest verdedigen, heeft toegeroepen: Minister sta pal! Houd het hoofd er voor! Welnu, toen heeft Z.-Exc. pal gestaan, en nu opnieuw heeft hij het hoofd er voor gehouden. Wij zullen dan toch onze geweren in het buitenland koopen, gelijk van den beginne af zijn plan was. Ook zonder iets, dat op een leger gelijkt, toont Schneider, Minister van Oorlog, zich een man! Ooslersclie zaken. De Bulgaarsche oud-minister TontschefF heeft op zijne doorreis naar Sofia te Weenen een onderhoud gehad met een medewerker van de Xeue Frcie Preste, en bij die gelegen heid zijne meening over de toestanden in Bulgarije met evenveel openhartigheid als onpartijdigheid uitgesproken. De heer Tont schefF was vroeger minister van justitie in het kabinet-Stamboeloff; tijdens de verkiezing van vorst Ferdinand was hij president van de groote Sobranja, later president van de algemeene Sobranja. Vóór den aanslag op Stamboeloff had hij zich naar Parijs begeven ; hij achtte het echter noodig terug te keeren, omdat zijns inziens de toestand zeer zorg wekkend is. De heer TontschefF is in n opzicht een optimist; hij stelt zich voor vorst Ferdinand, wiens vertrouwen hij vroeger bezat, te over tuigen, dat deze onvermijdelijk een slachtoffer zal worden van Rusland's staatkunde; dat al de pogingen van den vorst, om Rusland voor zich te winnen en door Rusland zijne positie te bevestigen, vergeefsch zullen zijn, en dat Ferdinand ten slotte, evenals vroeger Alexander, door Rusland zal gedwongen worden afstand van den troon te doen. Door den aanslag op Stamboeloff en door het zenden der deputatie naar St. Petersburg, door al het kruipen en konkelen om een plasdankje van Rusland, is de positie van den Coburger steeds slechter geworden. Ieder Bulgaar moet overtuigd zijn, dat het onmogelijk is Rusland tevreden te stellen, zoolang dit niet de leiding van het leger en van de buitenlandsche aan gelegenheden in zijne hand heeft, dat wil zeggen, zoolang Bulgarije geen Russische provincie is geworden. Zeer leerrijk waren de mededeelingen van TontschefF over de wijze, waarop Rusland vorst Alexander had uit den weg geruimd. Toen de vorst, nadat hij was opgelicht en over de grenzen gezet, weder was terugge keerd, waren gedelegeerden van alle partijen, waaronder Stamboeloff en Tontcheff zelf, in overleg getreden met een door den Russischen minister Von Giers naar Sofia gezon den vertrouwd persoon. In acht punten werden de voorwaarden vastgesteld voor de handhaving van Bulgarije's onafhankelijk heid. Rusland beloofde plechtig, zich aan die voorwaarden te zullen houden, en ver langde daarvoor slechts n prijs: dat vorst Alexander afstand zou doen van den troon. De Bulgaarsche gedelegeerden deelden het resultaat der overleggingen mede aan den vorst, die verklaarde, dat hij gaarne zou heengaan, als het bleek dat zijn persoon alleen aan het geluk van Bulgarije in den weg stond. Maar nauwelijks was Alexander weg, of Rusland verklaarde, zich door de acht punten niet meer gebonden te achten en kwam met geheel nieuwe eischen voor den dag. Wederom werden onderhandelinger aangeknoopt, en ten slotte stelden de gede legeerden kategorisch de vraag, op welke voorwaarden men nu de vriendschap van Rusland kon verwerven. Het antwoorc luidde, dat Rusland hieromtrent niets kon verklaren; wat het heden bevredigde, zou wellicht zeer spoedig onvoldoende blijken te zijn. In de Armenische quaestie heeft Lord Salisbury verklaard, de politiek van zijn voorganger te zullen voortzetten. Men weet dat Engeland, in vereeniging met Rusland en Frankrijk, aan de Porte eenige kategorische eischen heeft gesteld met betrekking tot de in Armeniëin te voeren hervormingen. Het recht tot die inmenging in Turkije's binnenlandsche politiek is onbetwistbaar, daar het ontleend is aan bepalingen van het trak taat van Berlijn, die aan duidelijkheid niets te wenschen overlaten. Tot dusver echter heeft de Porte, zich waarschijnlijk troostende met de gedachte, dat het wel zoo'n vaart niet zou loopen, en dat, zooals onze voor vaderen het uitdrukten : ->lange wegen leggen tusschen doen en zeggen", al die vertoogen beleefdelijk aangehoord, maar ze ten eenen male in den wind geslagen. Lord Salisbury heeft nu den sultan eene waarschuwing ge geven zóó kras en zóó scherp, dat zelfs de phlegmatiekste Turk niet meer twijfelen kan aan den ernst der bedreiging. Hij heeft het eene hoogst ernstige fout genoemd, dat de sultan zich voortdurend onttrok aan de ver vulling zijner verplichtingen, en zien daarbij beriep op eene onafhankelijkheid, die feitelijk slechts in naam bestond. Voor de Turksche diplomaten, die alles kunnen aanhooren, mits slechts de vorm in acht genomen wordt, moet het bitter grievend zijn, den eersten minister ran koningin Victoria te hooren verklaren, lat het Turksche rijk slechts bestaat bij de gratie der groote mogendheden. Of echter d Salisbury, door den sultan zoo onge zouten de waarheid te zeggen, het verder zal brengen dan zijn voorgangers, is eene andere vraag. Zoolang geen Russische troepen n Turksch Armeniëverschijnen en geen ?>ansch Engelsen eska'ler in de wateren van Jonstantinopel zich vertoont, zal in Armeni venals in de andere deelen van het»autonome" lurksche rijk alles wel bij het oude blijven. De Oostersche quaestie kan gezegd worden, ich tegenwoordig tot China, Japan en Korea .it te strekken. Voor het oogenblik hebben de Europeesche mogendheden zich weder met China te bemoeien. Tijdens den oorlog ge noten de F^uropeesche nederzettingen en zendingsposten in het Hemelsche Rijk eene ongekende en onverwachte veiligheid. De Chineesche regeering, door de zegevierende ?Japanners voortdurend meer in het nauw gedreven, begreep terecht, dat zij alles ver mijden moest, wat aan de Europeesche mo gendheden gegronde redenen tot ontevreden heid zou kunnen geven, en zoo kregen de mandarijnen de strengste bevelen om te waken voor de veiligheid der Europeanen. Maar nauwelijks was de vrede gesloten, of'de oude anarchie nam de plaats in van de met moeite gehandhaafde orde en de hartstochten kregen vrij spel. Een aantal zendelingen met hunne familieleden zijn op wreedaardige wijze ver moord. Eu nu wordt natuurlijk voldoening geëischt. Het spreekt vanzelf, dat die voldoening, na eenige pourparlers en bedreigingen, zal worden gegeven. Maar de vraag dringt zi;h op, of het nut, dat deze zendelingen stichten, wel opweegt tegen het kwaad dat zij doen, door de hartstochten op te wekken van eene natie, waarvan de overgroote meerderheid van hun goedbedoelde bemoeiingen niets wil weten. De Frankfurter Zcitung heeft daar onlangs op gewezen : »De overleden Dr. Moffart (zelf een zeer bekend zendeling) vergeleek na eene ondervinding van 23 jaren de Chris telijke zending met de pogingen van een kind, om een voorwerp in een spiegel te grijpen. De beroemde Livingstone verklaarde, dat het hem in tien jaren, bij ingespannen arbeid, nooit gelukt was, een Afrikaanschen inboor ling het geloof aan God bij te brengen. De Britsche gezant te Peking, Sir Rutherford Alcock, zeide in een officieel rapport, dat in 1870 werd ingediend, dat de zendingen in China slechts dienden om ijverzucht, vrees, vijandschap en oproer te verwekken. In het voor korten tijd verschenen boek van den heer Morrison : »Ëen Australiër in China/' leest men: «Gedurende mijn verblijf in China heb ik eene menigte zendelingen leeren kennen. Zij allen waren zeer tevreden met de door hen ver kregen resultaten ; maar deze bestonden hierin, dat elk zendeling gemiddeld twee Chineezen per jaar bekeerde." Volgens den Chinese lleconler zijn in tiet jaar 1893 3127 chineezen tot het Christendom overgegaan. Of zij thans werkelijk allen christenen zijn, is eene andere vraag. In China waren Ifill Protestantsche zendelingen werkzaam. De bekeering kostte £ 3:1(1.000, ongeveer de gezamenlijke jaarlijksche ontvangsten van tien der grootste Londensche hospitalen. De bekeering van n Cninees kost dus ongeveer ,£ 112. Wan neer de bekeeringen niet talrijker worden, zal het 123 111 jaren duren eer al de Chi neezen Christenen zijn geworden, en het werk zou .£43204:349 kosten. De Engelsche rei ziger Henry Norman schrijft in zijn boek The, fur Kant: »Ik ben het der waarheid schuldig te verklaren, dat de zendelingen in China meer kwaad dan goed hebben ge daan. In plaats van een band te vormen tusschen Chineezen en buitenlanders, zijn de zendelingen voor zulk eene toenadering een hinderpaal." Tot zoover de Frankfurter. Het geldt hier zonder twijfel eene zaak, waarbij de waarde der verkregen resultaten zich niet in pon den sterling laat uitdrukken, en velen zullen meenen, dat die »twee bekeerde Chineezen per jaar" de voor hunne bekeering gebrachte offers volkomen wettigen. Maar men mag vragen, of het op den weg van beschaafde regeeringen ligt, ondernemingen te bescher men, die, al zijn zij van geestelijken aard, tot talrijke bloedige botsingen aanleiding geven en zelfs oorzaken kunnen worden van represaille-maatregelen, tuchtigingen enz., waarmede goed en bloed gemoeid is ook van hen, die voor het zendingswerk geenerlei sympathie gevoelen. "" """ imiiiiiii iiiiiiniiiiiiii ui immiiimi Sooiala Uimuiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiuiiiiiiiiiiiiiiimnniiiininim Pensioen yoor weduwen en weezen van onderwijzers, In den gemeenteraad van een Brabantsch dorp stelde onlangs een der leden aan den burgemeester de vraag, of het hoofd der school van z;jn tractement >den heer" moest spelen, waarop deze antwoordde: Ja, want wanneer meneer pastoor hem komt opzoeken, dient hij dien met een glas wijn te regaleerer. De raad besloot dus, den onderwijzer een heerentractement te geven, en kende hem ... ? 10<HJ tractement toe of daaromtrent. Het boosaardige in de vraag van dezen Brabantschen bestevaer, en de zonderling moeilijke taak, door den gemeenteraad aan het hoofd zijner school opgelegd om van f 1000 den heer te spelen, zijn geen ongehoorde dingen in Nederland ; er wordt om gelachen ; men heeft gevoel voor het komieke van het geval; maar men windt zich er niet over op; men is niet verontwaardigd, dat op deze wijze

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl