Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 949
reeds is het onwijsgeerig de vrijheden der ge
sproken taal met huid en haar in de geschrevene
te willen overbrengen.
»Doch het behouden der uitgangen heeft nog
een ander voordeel dan dat het de duidelijkheid
der uitdrukking beschermt; het vermeerdert ook
het materiaal der artistieke uitdrukking, de
stylistische uitdrukking van aandoening. De
spreektaal der Hollanders althans is niet zeer
geschikt in de vormen van groote en gedragen
zinnen, maar waarom zouden wij aan de schrijf
taal ontnemen, wat zij nu eenmaal heeft, en wat
haar in staat stelt althans eenigszins den rykdom
van styleering te bewaren, waardoor het antieke
proza zoo groot was. De verwaarlopzing der
uitgangen maakt het onmogelijk van het beginsel
der inversie party te trekken, en het is juist dit
beginsel dat krachtdadig medewerkt om de periode
groot en gedragen, en lyrisch en dramatisch
beide te maken.
«Natuurlijk moet men ook in het schrijven
droogheid en stijfheid en pedanterie vermijden.
Maar zeker zou men ook den artisten geen dienst
bewijzen, zoo men hun een der middelen van
hun kunst ontnam, en dat zou men doen, zoo
men hen in hun jeugd niet er aan gewende de
uitgangen te hanteeren. De artisten gevoelen
zelf behoefte aan middelen van uitdrukking, die
menig beschaafd man als stijf en gedwongen af
keurt. Veel meer dan vroeger kan men thans
in het artistieke proza het gebruik van het tegen
woordig deelwoord aantreffen, en het tegenwoor
dig deelwoord staat voor de spreektaal vrij wel
op den index, terwjjl het langen tijd bij velen
ook in de geschreven taal voor onuitstaanbaar gold.
»Maar spreken en schrijven zijn nu eenmaal
niet hetzelfde, om de redenen reeds genoemd en
ook daarom, dat men in het schrijven doen durft
en durven mag, wat in de conversatie met haar
eischen van familiariteit en bescheidenheid on
uitstaanbaar is, mooi zijn, verheven zijn, gedragen
z\jn, kunst maken, en kunst is wel een be
werking van elementen aan het leven ontnomen,
maar niet de botte nabootsing van het leven.
»Schrjjf zooals men schrijft, en spreek zooals
men spreekt zeide Huet reeds. Men kan deze
spreuk herhalen en er aan toevoegen: wees de
mocratisch, maar niet plebeïsch."
Inhoud K gen Haard No. ?5.
De Appelhof, door Truida Kok. De
Marinewerf te Amsterdam, door J. S. van Veen (met
afbeeldingen). Een téte-a 1ëte, door A. Peaux.
Wilhelmino, door Eduard Brom. Onze koningin
nen in Oud-Holland (met eene plaat) naareene
teekening van E. S. Witkamp. C. T. Stork
(slot), door A. Ledeboer. Uit de Friesche
wouden, voorheen en thans, door J. H Popping.
Indische goochelaars. Verscheidenheid.
llllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllltUlllltllllllltltlllllllllllllllllllllll
«Vertel ons nog eens, wat je in het
belang van den Markies hebt weten te be
werken !''
>Gaarne, ma chère mère ! Ik heb
Augustin.... ik heb meneer de Robespierre.... mijn
neef zeer aanbevolen. Hij had al met een
vriend, die lid is van een der Comités ge
sproken. Men zal beproeven zijne terecht
stelling zoo lang mogelijk te verschuiven
n gevangene wordt licht vergeten onder
zevenduizend, die nu in de kerkers van Parijs
zuchten. Verder heeft hij mij beloofd, dat
hij den schilder David, ook lid van een
Comité, zal bewegen, om mijn neef te
protegeeren!"
De chanoine Gérard keek haar scherp aan
en zei:
»Een gevangene te pr.otegeeren is een
hoogst gevaarlijk werk, ma chère enfant!
Dat kan uw vriend het leven kosten !"
Henriëtte verbleekte, maar spoedig her
stelde ze zich, en zei glimlachend:
»Niemand zal hem een hair kunnen
deren! Hij heeft zich verdienstelijk voor
Frankrijk gemaakt! Hij is een held!"
Mlle de Hussézag Henriëtte met verba
zing aan. Ze had met luide stem en fonke
lende oogen gesproken.
»Er is nog een ander gevaar, ma chère
enfant /" antwoordde de Supérieure kalm.
sMeneer de Blanchelande zal zich die protektie
niet laten aanleunen. Je herinnert je, wat
dezen zomer gebeurde, toen je met hem waart
meegegaan. Hij kwam in de hevigste opge
wondenheid bij mij terug, mij verklarend,
?dat je hem zonder de müste aarzeling ge
zegd had.... Robespierre te kennen. Ik kon
hem eenigszins geruststellen door hem te
vertellen, wat ik wist. Hij begreep ten slotte,
dat je niets berispelijks had gedaan. Maar
hij wilde je aiet meer ontmoeten, en keerde door
de barrière de Passy langs een omweg naar
Parijs terug, waar zijne nobele gehechtheid
aan de Koningin hem de vrijheid roofde, en....
misschien binnenkort het leven zal kosten!"
Henriëtte antwoordde rustig:
»Ik heb gedaan, wat u mij verzocht,.
ma chère mère f En ik stel het volste ver
trouwen in mijn vriend Augustin!"
De Supérieure zuchtte.
«Mijne lieveling!" hernam ze aar
zelend. »Ik vrees, dat ik zeer onverstan
dig heb gedaan, je toe te staan met dezen
Jakobijn te correspondeeren en hem te ont
moeten. Je toont te veel ingenomenheid met
hem, onzen natuurlijken tegenstander en
vijand l"
De chanoine knikte met een ernstigen blik.
Henriëtte hief het hoofd op, en liet de
hand van Mlle Hussélos.
»O neen! Dat ontken ik!" sprak ze
met vastberaden ernst. »Augustin Robes
pierre is onze vijand niet. Hij eert deugd
en karakteradel bij zijne politieke
tegenstanETE.NSCHAP
fiila TM Oram'e.
William the Sileut, Prince of
Orange, the moderate man of
the 16th Century, bij "Ruth
Putnam. New-York a. London,
1895. 2 vol.
Bij de vrij algemeene miskenning, die ons vader
land van den kant van den vreemdeling in onzen
tijd ondervindt, is het een groote troost,, dat onze
geschiedenis niet in die miskenning deelt, dat
integendeel de groote tijdvakken daaruit, die
wereldgeschiedkundig van beteekenis zijn geworden,
evenzeer den vreemdeling als den Nederlander be
lang inboezemen. Wat wereldberoemde naam is niet
bovenal de naam van Willem van Oranje gewor
den ! Toen schrijver dezes enkele jaren geleden het
derde stuk van zijne Staatkundige Geschiedenis
van Nederland" tegelijk in den vorm eener be
knopte biografie van Willem van Oranje in liet
licht gaf, behelsde kort daarop de FossiscAe Zeihmg
in haar Sonntagsbeilage van 2 en 10 April 1892
een zeer waardeerende, breede beschouwing over
dien nederigen en kleinen arbeid. De eer dier be
spreking kende ik mij zelf in 't allerminst toe,
maar zij was mij het vernieuwd bewijs, hoe de
naam van Willem van Oranje hoog wordt gehou
den aan alle oorden der wereld, hoe die naam
alleen in staat is, de levendige verbeelding van
allen te prikkelen, tot welken volkerengroep zij
ook behooren.
Welk Nederlander zou het niet aangenaam stem
men, nu weder een vreemdeling zooveel belang
stelling getoond heeft in den persoon van den
Zwijger, dat aan hem een groote arbeid is
gewijd ? Reeds eenige jaren was het bekend, dat
een zekere Amerikaansche dame, met name miss
Ruth Putnam zich met dien arbeid onledig hield
en telkens bezoeken aan ons vaderland bracht om
archieven en bibliotheken en steden bezoekende,
een des te levendiger en des te getrouwer beeld
van baar held te kunnen geven. De vrucht van
dien jarenlangen arbeid is thans verschenen. Miss
Putnam's William the Silent, in twee deelen ver
schenen, maakt een gedeelte uit van de groote
biografische collectie, die onder den algemeenen
titel van //Heroes of the nations" verschijnt, van
IIIIIIIIIIIIIIII1IIIIIIIIIIII1IIIU
ders hij haat niemand of niets, dan alleen
logen en verraad. Hij heeft met gevaar van
zijn leven Toulon ingenomen, maar wilde
er geen oogenblik blijven, zoodra men de
schuldige burgers begon te straffen. Hij bezit
het hart en het bloed van een Fransch edel
man !"
De oude priester hief beide handen op, en
maakte eene beweging van schrik en ontstel
tenis. Mlle de Hussézag Henriëtte met een
langen blik zwijgend aan. Ze begreep alles,
schoon Henriëtte, die zelden iets verzweeg,
uit zekere fierheid haar den laatsten brief
van Augustin niet had laten Jezen. Allen
zwegen. En nu vernam men een luid tikken
op de deur, die oogenblikkelijk geopend werd
door eene oude vrouw in burgerkleeding.
»Madame la Supérieure!" klonk het
angstig. »Wat moeten we doen ? Daar is een
man met eene roode muts en op klompen in
den tuin.... Hij heeft met het gewone signaal
geklopt. Toen ik de deur even had open
gedaan, drong hij mij ter zijde en fluisterde
mij in het oor: »Ik ben de Markies!" Maar
dat is niet waar! 't Is een leelijke, smerige
kerel met vuile handen, madame la Su
périeure."
De kanonnik vloog zoo snel, als zijne
stramme ledematen het toelieten, van zijn
stoel.
»Ik zal gaan zien. Blijft allebei rustig
hier."
Beide vrouwen zwegen. Buiten klonken
luide stemmen die snel naderden. De
kanonnik trad ter geruststelling het eerst binnen.
»Er is een mirakel geschied!" riep
hij uit. ? «De gebenedijde moeder Gods zij
geprezen! De Markies de Blanchelande is
op vrije voeten.... maar bijna onherkenbaar."
De Supérieure was met een blijden uitroep
van haar stoel gerezen. Henriëtte scheen
pijnlijk getroffen. Bliksemsnel flitste door haar
hoofd de gedachte: zoo Augustin daar
eens de hand in had.... zoo het ontdekt
werd. . .. zoo hij in hechtenis werd genomen....
Ze kon niet verder denken. Zware voetstap
pen van iemand, die op klompen liep, klon
ken bij den dorpel der tuinkamer. Eene
sekonde later stond de Markies voor hunne
oogen, alleen herkenbaar aan den klank
zijner stem. Er volgde een tooneel van blijde
uitroepingen en nieuwsgierige vragen. Zelfs
bij Henriëtte dreef de nieuwsgierigheid voor
een oogenblik alle andere zorgen ter zijde.
De Markies Honri Rouxel de Blanchelande
was uitstekend vermomd. Om zijn hoofd had
men strak gebonden een zwart zijden doek,
die al zijn lang blond hair verborg. Op den
zwarten doek was eene roode muts ge
plaatst, in het oogvallend versierd met
eene groote nationale kokarde. Hij droeg een
carmagnole, vuil wit met roode streepen, en
eene lange pantalon van dezelfde kleuren,
zoodat men volgens dit kostuum en zijne zware
welke serie door mij in den ycderlandschen Spec
tator o. a. Sir Philip Sidney en Napoleon met
sympathie besproken zijn. Met nog grooter sympathie
kan ik thans getuigen van den Willem van Orarje
door de Amerikaansche schrijfster in beeld gebracht.
Ten einde dit belangrijke werk naar waarheid
te schatten, dient men zich vooral rekenschap te
geven van de bedoeling der schrijfster. Doet men
dit niet, gaat men haar arbeid toetsen aan
hetgeen men zelf als ideaal van een biografie van
Willem van Oranje beschouwt, dan loopt men
licht gevaar, onbillijk in de beoordeeling te wor
den. De Nederlandsche historici zijn blijkens hunne
kritieken op anderer werken gewoonlijk geneigd
dit over het hoofd te zien en aldus, de bedoeling
van schrijvers met hun eigen ideaal verwarrende,
zich al zeer spoedig ontevreden te betoonen. Indien
wij dat standpunt bij onze kritiek innamen,
dan zou het ons geene moeite kosten, den arbeid
der schrijfster ongenadig te beoordeelen en dien
wegens vele tekortkomingen uit de hoogte te
veroordeelen. Is het niet wat erg, zoo zouden we
dan alle recht hebben te vragen, dat de schrijfster
zelfs verzuimt de namen der drie groote sterren
aan den vaderlandsch-geschiedkundigen hemel der
Leidsche universiteit van het tegenwoordig oogen
blik te noemen en over het hoofd te zien, wat
Fruin, Muller en Blok ook voor dit tijdvak onzer
geschiedenis hebben verricht ? Ik kan het zelfs van
een bescheidener standpunt van beoordeeling uit
Miss Putnam moeielijk vergeven, dat zij niet eens
heeft gebruik gemaakt, laat staan van kleinere
artikels van Fruin over Oranje's tijd, althans van
zijn grooten arbeid gewijd aan het Voorspel van
den SO-jarigen oorlog. Muller's belangrijke studiën
over de verhouding van den Prins tot Anjou wor
den niet eens vermeld, ja over dat voor het karak
ter en de politiek van haar held allerbelangrijkste
punt wordt al te licht heengeloopen. Blok's naam
is de eenige van het drietal, door Miss Putnam
vermeld in haar inleiding, echter alleen met de
uitdrukking van haar spijt, dat zij nog geen ge
bruik heeft kunnen maken van het nog niet ver
schenen derde deel van zijn Geschiedenis van het
Nederlandsche Volk." Ware die eerbied voor die
nog ongeboren vrucht van Blok's werkzaamheid
inderdaad zoo groot geweest als de schrijfster
beweert, dan had zij althans kunnen voordeel
trekken van Blok's Lodewijk van Nassau, doch te
vergeefs wordt ook eene verwijzing naar dien
arbeid in William the Silent gezocht.
MmiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiilliiiim
iiliiiiilillliil
klompen hem voor een fort de la llalle moest
houden. Maar ook zijn gelaat was nauwelijks
te herkennen. Zijne blonde wenkbrauwen en
ooghairen waren zwart geschilderd, zijne wan
gen en kin met bruinzwarte vegen overdekt,
zoodat hij er als een man van veertig a vijftig
jaren uitzag. Zijne handen zagen grauw, met
zwarte vlakken aan de toppen der vingers.
Hij hield een groven knuppel in de rechter
hand, die aan een leeren riempje om zijne
polsen was bevestigd.
Hijgend viel hij neer op een stoel. Hij
wilde niemand Je hand geven, maar keek
ieder met dankbare blikken aan. Henriëtte
zag, dat hij uitgeput was van aandoening
en vermoeienis. Zij ging naar een klein buf
fetkastje, narn een groot glas, vulde het met
wijn en water, en deed hem drinken. Zijn
blauwe oogen drukten groote erkentelijkheid
en groote bewondering uit, en vormden een
zeer eigenaardig kontrast met de grauwe,
groezelige gelaatstint. Na eene kleine pauze
herademde hij, en bemerkte, dat de Supérieure
en Henriëtte hem met de uiterste verbazing
opnamen. Daarom deed hij het volgend ver
haal :
»U weet allen, mes dier* amis, dat ik
na mijne aanhouding in den Tempel over
gebracht ben als samenzweerder naar het
eerwaardig klooster der barre
voeter-Carmelieten in de rue Vaugirard. Men- sloot mij
op in eene cel met witte muren, uitziende op
een zeer mooien tuin. Daar heb ik mijn tijd
doorgebracht met lezen van al wat ik maar
krijgen kon van den zeer toeschietelijken ci
pier. We mochten daarenboven telkens een
paar uur wandelen in den uitgestrekten tuin,
terwijl alle uitgangen door nationale garden
bewaakt werden. De gevangenen, mannen en
vrouwen, mochten met elkaar omgaan. Ik
maakte er verschillende kennissen, bracht
aangename uren in levendige gesprekken door,
en vergat, dat ik elk oogenblik ter dood kon
worden opgeroepen. Vijf maanden van liet
leven in eene cel hebben mij weinig wezen
lijk leed berokkend. Daar zij, die het beta
len wilden, zeer goede diners in hunne cellen
krijgen konden, heeft het mij aan niets ont
broken .... tot voor veertien dagen. Toen
kwam er groote verandering. Al de gevan
genen moesten hun geld en kostbaarheden af
geven op last van het ('oinili' de Xitrcf
!/i'nér/ilc. Ik werd van alles beroofd, en toen
i begon eerst voor mij de ellende der gevan
genis. Daarenboven wist ik, dat alles
verlo, ren was in de Vendée, en dat mijne familie
i naar Engeland was geëmigreerd. Van mor
gen te n uur, terwijl ik neerslachtig in den
ontbladerden tuin zat te turen, ging de deur
van mijne cel open, en trad een vreemdeling
binnen. Hij keek mij vriendelijk aan,
ver! bood mij te spreken, en legde dit kostuum
j op mijne tafel, wond mijn hoofd in een zwar
ten zijden doek, en begon daarop mijn
ge
Mij dunkt, reden te over, om van een zuiver
Nederlandsch standpunt van beoordeeling uit der
schrijfster verwijten genoeg te doen. Verscheen er
dan ook ooit van Miss Putuam's boek eene Neder
landsche bewerking, gelijk liet gerucht wil, dan
zou de bewerker van zulk eeue uitgaaf voor het
Nederlandsch publiek handen vol werk hebben, om
de schrijfster op deze en andere punten te ver
beteren en aan te vullen.
Doch vergeten mag niet worden, dat miss
Puttam niet in de eerste plaats voor het Nederlandsche
publiek heeft geschreven, dat haar arbeid, in een
wereldtaal opgesteld en in Amerika uitgegeven,
bovenal tot den vreemdeling zich richt en dat het
hare bedoeling geweest is, niet om door middel
van eenige bijzondere trekken het beeld van Oranje
nader te belichten, maar den vollen lichtbundel
uit de reeds lang aanwezige fundamenteele werken
over zijn heldengestalte te werpen en den vreem
deling daardoor een algemeenen indruk van zijn
machtige verschijning te geven.
Als we dit doel der schrijfster ons voor den geest
houden, dan moet getuigd worden, dat zij een
arbeid verricht heeft, waarvoor, zelfs niet hyper
bolisch gesproken, de dank der geheele wereld haar
toekomt. Want is het niet vreemd, wat Miss
Putisam naar waarheid getuigt in haar voorwoord:
The full biography of William the Silent is still
unwritten." Zijne geschiedenis komt zeker in elke
Nederlandsche historie voor, die de jaren 1583
1584 omvatten; doch zijn volle levensbeschrijving
was inderdaad nog ongeschreven en dat terwijl
het materiaal, waaruit de biografie moet worden
opgebouwd, overvloediger aanwezig is, dan van
eenigen anderen tijd. Dat materiaal is door de
schrijfster met de grootste nauwgezetheid
OLderzocht en met aanhaling der bronnen heeft zij
een leven van Willem van Oranje geschilderd,
zooals het nog nooit geteekend is. De 1700 brieven
en andere documenten, door Gachard en Groen van
Prinsterer in het licht gegeven, zijn met de erns
tigste zorgvuldigheid door haar gebruikt ter staving
harer voorstelling. Dat zij onze taal meester was,
was een dringende eisch maar getuige hare
citaten uit Hooft, Bor, van Meteren enz., ook
aan dien eisch heeft zij voldaan. Haar groote
Amerikaansche landgenoot, Motley, heeft, haar steeds
als voorbeeld voor oogen gestaan, al zegt zij naar
waarheid, dat, wanneer de schrijver van The Rise
of the Dutch Republic aan het eind dezer eeuw
had geleefd, hij waarschijnlijk zijne karakters met
MMIIIMnillllMMIIIIIHUlllinilMMIIIIIlfUiniMIIIIIIMItlllllllllllttttllllllMIIIMII
zicht met penseelen en verf te beschilderen."
»Dat was de schilder David, door
Augustin gezonden!" zei Henriëtte zacht
voor zich zelve.
De Markies ging voort:
»Ik wist niet, wat ik er van denken
moest. De vreemdeling scheen groot belang in
mij te stellen. Hij heeftmij driemaal mijn naam
doen herhalen, deed mij dit pak aantrekken,
terwijl uit een doos, die..Jiij onder zijn arm
droeg een paar klompen te voorschijn kwa
men. Toen hij mij zoo uitgerust had, als ik
nu ben, zei hij zeer zacht: »Men wil u de
vrijheid geven! Maak er een goed gebruik
van ! Het toezicht laat hier veel te wenschen
over er zijn nu al vijftien gedetineerden
ontvlucht. Neem dit papier! Je heet Simon
Leclerq, geboren te Nantes, van beroep fort
de la llalle als geschreven staat op dit
papier je acte de civisme. Zwijg over alles
wat hier gebeurde! Je kent mijn naam niet
je zult me dus niet verraden. Niemand heeft
gezien, dat ik deze cel binnentrad, ik ga
even ongemerkt weer heen. Wacht nu nog
een klein kwartier. Loop dan vrijmoedig den
tuin in ik zal je deur open laten staan!
Houdt iemand je op aan den uitgang, sta
hem onverschrokken te woord als een echte
fort de la llalle en echt sanseitlotte en je
bent vrij !" Toen verdween mijn geheimzin
nige beschermer. Ik deed, wat mij was voor
geschreven niemand sloeg in het gebouw
acht op me. Ik wandelde zeer kalm door den
tuin. Er zat een man in de uniform van
nationale garde in een schilderhuisje. Ik maakte
een militair saluut de man liet me gaan !
Ik stond in de rue Vnugirard?ik was vrij,
en haastte mij uit de voeten te komen. Maar
niemand zag naar me om. In voortdurenden
angst, dat iemand mij zou aanhouden, wan
delde ik door de rue du (_'ltcirl/t'-.Mi/li, daarna
door de rue de, (ire.ne.lle, en kwam door eene
zijstraat op de kade aan de eine. Over den
I'oitt roijcil bereikte ik de Tuilerieën. Voor
het paleis waren samenscholingen van twis
tende straatslijpers niemand viel mij las
tig. Mijn uiterlijk scheen in mijn voordeel te
pleiten. Ik beu ongemoeid tot aan uw huis
gekomen! Telkens bestormde mij de angst,
dat iemand mij zou aanhouden. En nu, wc.*
dier s amix.' Sta me bij met raad en daad!
Ik heb door een wonder mijne vrijheid her
kregen, mijn leven gered! Wat moet ik doen,
om beide te behouden ?''
Henriëtte wendde zich tot hem.
»Ik zal het u zeggen, mon roii.iiu .'
Verander niets aan uwc vermomming! U is
onherkenbaar. Vertrek zoo spoedig mogelijk
naar Nantcs huur te Paimboeuf eene
visschersschuit en laat u naar Engeland over
zetten. Hier is uwe beurs met vijfhonderd
louis d'or. Ik heb ze niet noodig! En voor
uwe familie is dit geld nu misschien een klein
fortuin!'' (M'ordl cercolgdj.