De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1895 1 september pagina 4

1 september 1895 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 949 reeds is het onwijsgeerig de vrijheden der ge sproken taal met huid en haar in de geschrevene te willen overbrengen. »Doch het behouden der uitgangen heeft nog een ander voordeel dan dat het de duidelijkheid der uitdrukking beschermt; het vermeerdert ook het materiaal der artistieke uitdrukking, de stylistische uitdrukking van aandoening. De spreektaal der Hollanders althans is niet zeer geschikt in de vormen van groote en gedragen zinnen, maar waarom zouden wij aan de schrijf taal ontnemen, wat zij nu eenmaal heeft, en wat haar in staat stelt althans eenigszins den rykdom van styleering te bewaren, waardoor het antieke proza zoo groot was. De verwaarlopzing der uitgangen maakt het onmogelijk van het beginsel der inversie party te trekken, en het is juist dit beginsel dat krachtdadig medewerkt om de periode groot en gedragen, en lyrisch en dramatisch beide te maken. «Natuurlijk moet men ook in het schrijven droogheid en stijfheid en pedanterie vermijden. Maar zeker zou men ook den artisten geen dienst bewijzen, zoo men hun een der middelen van hun kunst ontnam, en dat zou men doen, zoo men hen in hun jeugd niet er aan gewende de uitgangen te hanteeren. De artisten gevoelen zelf behoefte aan middelen van uitdrukking, die menig beschaafd man als stijf en gedwongen af keurt. Veel meer dan vroeger kan men thans in het artistieke proza het gebruik van het tegen woordig deelwoord aantreffen, en het tegenwoor dig deelwoord staat voor de spreektaal vrij wel op den index, terwjjl het langen tijd bij velen ook in de geschreven taal voor onuitstaanbaar gold. »Maar spreken en schrijven zijn nu eenmaal niet hetzelfde, om de redenen reeds genoemd en ook daarom, dat men in het schrijven doen durft en durven mag, wat in de conversatie met haar eischen van familiariteit en bescheidenheid on uitstaanbaar is, mooi zijn, verheven zijn, gedragen z\jn, kunst maken, en kunst is wel een be werking van elementen aan het leven ontnomen, maar niet de botte nabootsing van het leven. »Schrjjf zooals men schrijft, en spreek zooals men spreekt zeide Huet reeds. Men kan deze spreuk herhalen en er aan toevoegen: wees de mocratisch, maar niet plebeïsch." Inhoud K gen Haard No. ?5. De Appelhof, door Truida Kok. De Marinewerf te Amsterdam, door J. S. van Veen (met afbeeldingen). Een téte-a 1ëte, door A. Peaux. Wilhelmino, door Eduard Brom. Onze koningin nen in Oud-Holland (met eene plaat) naareene teekening van E. S. Witkamp. C. T. Stork (slot), door A. Ledeboer. Uit de Friesche wouden, voorheen en thans, door J. H Popping. Indische goochelaars. Verscheidenheid. llllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllltUlllltllllllltltlllllllllllllllllllllll «Vertel ons nog eens, wat je in het belang van den Markies hebt weten te be werken !'' >Gaarne, ma chère mère ! Ik heb Augustin.... ik heb meneer de Robespierre.... mijn neef zeer aanbevolen. Hij had al met een vriend, die lid is van een der Comités ge sproken. Men zal beproeven zijne terecht stelling zoo lang mogelijk te verschuiven n gevangene wordt licht vergeten onder zevenduizend, die nu in de kerkers van Parijs zuchten. Verder heeft hij mij beloofd, dat hij den schilder David, ook lid van een Comité, zal bewegen, om mijn neef te protegeeren!" De chanoine Gérard keek haar scherp aan en zei: »Een gevangene te pr.otegeeren is een hoogst gevaarlijk werk, ma chère enfant! Dat kan uw vriend het leven kosten !" Henriëtte verbleekte, maar spoedig her stelde ze zich, en zei glimlachend: »Niemand zal hem een hair kunnen deren! Hij heeft zich verdienstelijk voor Frankrijk gemaakt! Hij is een held!" Mlle de Hussézag Henriëtte met verba zing aan. Ze had met luide stem en fonke lende oogen gesproken. »Er is nog een ander gevaar, ma chère enfant /" antwoordde de Supérieure kalm. sMeneer de Blanchelande zal zich die protektie niet laten aanleunen. Je herinnert je, wat dezen zomer gebeurde, toen je met hem waart meegegaan. Hij kwam in de hevigste opge wondenheid bij mij terug, mij verklarend, ?dat je hem zonder de müste aarzeling ge zegd had.... Robespierre te kennen. Ik kon hem eenigszins geruststellen door hem te vertellen, wat ik wist. Hij begreep ten slotte, dat je niets berispelijks had gedaan. Maar hij wilde je aiet meer ontmoeten, en keerde door de barrière de Passy langs een omweg naar Parijs terug, waar zijne nobele gehechtheid aan de Koningin hem de vrijheid roofde, en.... misschien binnenkort het leven zal kosten!" Henriëtte antwoordde rustig: »Ik heb gedaan, wat u mij verzocht,. ma chère mère f En ik stel het volste ver trouwen in mijn vriend Augustin!" De Supérieure zuchtte. «Mijne lieveling!" hernam ze aar zelend. »Ik vrees, dat ik zeer onverstan dig heb gedaan, je toe te staan met dezen Jakobijn te correspondeeren en hem te ont moeten. Je toont te veel ingenomenheid met hem, onzen natuurlijken tegenstander en vijand l" De chanoine knikte met een ernstigen blik. Henriëtte hief het hoofd op, en liet de hand van Mlle Hussélos. »O neen! Dat ontken ik!" sprak ze met vastberaden ernst. »Augustin Robes pierre is onze vijand niet. Hij eert deugd en karakteradel bij zijne politieke tegenstanETE.NSCHAP fiila TM Oram'e. William the Sileut, Prince of Orange, the moderate man of the 16th Century, bij "Ruth Putnam. New-York a. London, 1895. 2 vol. Bij de vrij algemeene miskenning, die ons vader land van den kant van den vreemdeling in onzen tijd ondervindt, is het een groote troost,, dat onze geschiedenis niet in die miskenning deelt, dat integendeel de groote tijdvakken daaruit, die wereldgeschiedkundig van beteekenis zijn geworden, evenzeer den vreemdeling als den Nederlander be lang inboezemen. Wat wereldberoemde naam is niet bovenal de naam van Willem van Oranje gewor den ! Toen schrijver dezes enkele jaren geleden het derde stuk van zijne Staatkundige Geschiedenis van Nederland" tegelijk in den vorm eener be knopte biografie van Willem van Oranje in liet licht gaf, behelsde kort daarop de FossiscAe Zeihmg in haar Sonntagsbeilage van 2 en 10 April 1892 een zeer waardeerende, breede beschouwing over dien nederigen en kleinen arbeid. De eer dier be spreking kende ik mij zelf in 't allerminst toe, maar zij was mij het vernieuwd bewijs, hoe de naam van Willem van Oranje hoog wordt gehou den aan alle oorden der wereld, hoe die naam alleen in staat is, de levendige verbeelding van allen te prikkelen, tot welken volkerengroep zij ook behooren. Welk Nederlander zou het niet aangenaam stem men, nu weder een vreemdeling zooveel belang stelling getoond heeft in den persoon van den Zwijger, dat aan hem een groote arbeid is gewijd ? Reeds eenige jaren was het bekend, dat een zekere Amerikaansche dame, met name miss Ruth Putnam zich met dien arbeid onledig hield en telkens bezoeken aan ons vaderland bracht om archieven en bibliotheken en steden bezoekende, een des te levendiger en des te getrouwer beeld van baar held te kunnen geven. De vrucht van dien jarenlangen arbeid is thans verschenen. Miss Putnam's William the Silent, in twee deelen ver schenen, maakt een gedeelte uit van de groote biografische collectie, die onder den algemeenen titel van //Heroes of the nations" verschijnt, van IIIIIIIIIIIIIIII1IIIIIIIIIIII1IIIU ders hij haat niemand of niets, dan alleen logen en verraad. Hij heeft met gevaar van zijn leven Toulon ingenomen, maar wilde er geen oogenblik blijven, zoodra men de schuldige burgers begon te straffen. Hij bezit het hart en het bloed van een Fransch edel man !" De oude priester hief beide handen op, en maakte eene beweging van schrik en ontstel tenis. Mlle de Hussézag Henriëtte met een langen blik zwijgend aan. Ze begreep alles, schoon Henriëtte, die zelden iets verzweeg, uit zekere fierheid haar den laatsten brief van Augustin niet had laten Jezen. Allen zwegen. En nu vernam men een luid tikken op de deur, die oogenblikkelijk geopend werd door eene oude vrouw in burgerkleeding. »Madame la Supérieure!" klonk het angstig. »Wat moeten we doen ? Daar is een man met eene roode muts en op klompen in den tuin.... Hij heeft met het gewone signaal geklopt. Toen ik de deur even had open gedaan, drong hij mij ter zijde en fluisterde mij in het oor: »Ik ben de Markies!" Maar dat is niet waar! 't Is een leelijke, smerige kerel met vuile handen, madame la Su périeure." De kanonnik vloog zoo snel, als zijne stramme ledematen het toelieten, van zijn stoel. »Ik zal gaan zien. Blijft allebei rustig hier." Beide vrouwen zwegen. Buiten klonken luide stemmen die snel naderden. De kanonnik trad ter geruststelling het eerst binnen. »Er is een mirakel geschied!" riep hij uit. ? «De gebenedijde moeder Gods zij geprezen! De Markies de Blanchelande is op vrije voeten.... maar bijna onherkenbaar." De Supérieure was met een blijden uitroep van haar stoel gerezen. Henriëtte scheen pijnlijk getroffen. Bliksemsnel flitste door haar hoofd de gedachte: zoo Augustin daar eens de hand in had.... zoo het ontdekt werd. . .. zoo hij in hechtenis werd genomen.... Ze kon niet verder denken. Zware voetstap pen van iemand, die op klompen liep, klon ken bij den dorpel der tuinkamer. Eene sekonde later stond de Markies voor hunne oogen, alleen herkenbaar aan den klank zijner stem. Er volgde een tooneel van blijde uitroepingen en nieuwsgierige vragen. Zelfs bij Henriëtte dreef de nieuwsgierigheid voor een oogenblik alle andere zorgen ter zijde. De Markies Honri Rouxel de Blanchelande was uitstekend vermomd. Om zijn hoofd had men strak gebonden een zwart zijden doek, die al zijn lang blond hair verborg. Op den zwarten doek was eene roode muts ge plaatst, in het oogvallend versierd met eene groote nationale kokarde. Hij droeg een carmagnole, vuil wit met roode streepen, en eene lange pantalon van dezelfde kleuren, zoodat men volgens dit kostuum en zijne zware welke serie door mij in den ycderlandschen Spec tator o. a. Sir Philip Sidney en Napoleon met sympathie besproken zijn. Met nog grooter sympathie kan ik thans getuigen van den Willem van Orarje door de Amerikaansche schrijfster in beeld gebracht. Ten einde dit belangrijke werk naar waarheid te schatten, dient men zich vooral rekenschap te geven van de bedoeling der schrijfster. Doet men dit niet, gaat men haar arbeid toetsen aan hetgeen men zelf als ideaal van een biografie van Willem van Oranje beschouwt, dan loopt men licht gevaar, onbillijk in de beoordeeling te wor den. De Nederlandsche historici zijn blijkens hunne kritieken op anderer werken gewoonlijk geneigd dit over het hoofd te zien en aldus, de bedoeling van schrijvers met hun eigen ideaal verwarrende, zich al zeer spoedig ontevreden te betoonen. Indien wij dat standpunt bij onze kritiek innamen, dan zou het ons geene moeite kosten, den arbeid der schrijfster ongenadig te beoordeelen en dien wegens vele tekortkomingen uit de hoogte te veroordeelen. Is het niet wat erg, zoo zouden we dan alle recht hebben te vragen, dat de schrijfster zelfs verzuimt de namen der drie groote sterren aan den vaderlandsch-geschiedkundigen hemel der Leidsche universiteit van het tegenwoordig oogen blik te noemen en over het hoofd te zien, wat Fruin, Muller en Blok ook voor dit tijdvak onzer geschiedenis hebben verricht ? Ik kan het zelfs van een bescheidener standpunt van beoordeeling uit Miss Putnam moeielijk vergeven, dat zij niet eens heeft gebruik gemaakt, laat staan van kleinere artikels van Fruin over Oranje's tijd, althans van zijn grooten arbeid gewijd aan het Voorspel van den SO-jarigen oorlog. Muller's belangrijke studiën over de verhouding van den Prins tot Anjou wor den niet eens vermeld, ja over dat voor het karak ter en de politiek van haar held allerbelangrijkste punt wordt al te licht heengeloopen. Blok's naam is de eenige van het drietal, door Miss Putnam vermeld in haar inleiding, echter alleen met de uitdrukking van haar spijt, dat zij nog geen ge bruik heeft kunnen maken van het nog niet ver schenen derde deel van zijn Geschiedenis van het Nederlandsche Volk." Ware die eerbied voor die nog ongeboren vrucht van Blok's werkzaamheid inderdaad zoo groot geweest als de schrijfster beweert, dan had zij althans kunnen voordeel trekken van Blok's Lodewijk van Nassau, doch te vergeefs wordt ook eene verwijzing naar dien arbeid in William the Silent gezocht. MmiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiilliiiim iiliiiiilillliil klompen hem voor een fort de la llalle moest houden. Maar ook zijn gelaat was nauwelijks te herkennen. Zijne blonde wenkbrauwen en ooghairen waren zwart geschilderd, zijne wan gen en kin met bruinzwarte vegen overdekt, zoodat hij er als een man van veertig a vijftig jaren uitzag. Zijne handen zagen grauw, met zwarte vlakken aan de toppen der vingers. Hij hield een groven knuppel in de rechter hand, die aan een leeren riempje om zijne polsen was bevestigd. Hijgend viel hij neer op een stoel. Hij wilde niemand Je hand geven, maar keek ieder met dankbare blikken aan. Henriëtte zag, dat hij uitgeput was van aandoening en vermoeienis. Zij ging naar een klein buf fetkastje, narn een groot glas, vulde het met wijn en water, en deed hem drinken. Zijn blauwe oogen drukten groote erkentelijkheid en groote bewondering uit, en vormden een zeer eigenaardig kontrast met de grauwe, groezelige gelaatstint. Na eene kleine pauze herademde hij, en bemerkte, dat de Supérieure en Henriëtte hem met de uiterste verbazing opnamen. Daarom deed hij het volgend ver haal : »U weet allen, mes dier* amis, dat ik na mijne aanhouding in den Tempel over gebracht ben als samenzweerder naar het eerwaardig klooster der barre voeter-Carmelieten in de rue Vaugirard. Men- sloot mij op in eene cel met witte muren, uitziende op een zeer mooien tuin. Daar heb ik mijn tijd doorgebracht met lezen van al wat ik maar krijgen kon van den zeer toeschietelijken ci pier. We mochten daarenboven telkens een paar uur wandelen in den uitgestrekten tuin, terwijl alle uitgangen door nationale garden bewaakt werden. De gevangenen, mannen en vrouwen, mochten met elkaar omgaan. Ik maakte er verschillende kennissen, bracht aangename uren in levendige gesprekken door, en vergat, dat ik elk oogenblik ter dood kon worden opgeroepen. Vijf maanden van liet leven in eene cel hebben mij weinig wezen lijk leed berokkend. Daar zij, die het beta len wilden, zeer goede diners in hunne cellen krijgen konden, heeft het mij aan niets ont broken .... tot voor veertien dagen. Toen kwam er groote verandering. Al de gevan genen moesten hun geld en kostbaarheden af geven op last van het ('oinili' de Xitrcf !/i'nér/ilc. Ik werd van alles beroofd, en toen i begon eerst voor mij de ellende der gevan genis. Daarenboven wist ik, dat alles verlo, ren was in de Vendée, en dat mijne familie i naar Engeland was geëmigreerd. Van mor gen te n uur, terwijl ik neerslachtig in den ontbladerden tuin zat te turen, ging de deur van mijne cel open, en trad een vreemdeling binnen. Hij keek mij vriendelijk aan, ver! bood mij te spreken, en legde dit kostuum j op mijne tafel, wond mijn hoofd in een zwar ten zijden doek, en begon daarop mijn ge Mij dunkt, reden te over, om van een zuiver Nederlandsch standpunt van beoordeeling uit der schrijfster verwijten genoeg te doen. Verscheen er dan ook ooit van Miss Putuam's boek eene Neder landsche bewerking, gelijk liet gerucht wil, dan zou de bewerker van zulk eeue uitgaaf voor het Nederlandsch publiek handen vol werk hebben, om de schrijfster op deze en andere punten te ver beteren en aan te vullen. Doch vergeten mag niet worden, dat miss Puttam niet in de eerste plaats voor het Nederlandsche publiek heeft geschreven, dat haar arbeid, in een wereldtaal opgesteld en in Amerika uitgegeven, bovenal tot den vreemdeling zich richt en dat het hare bedoeling geweest is, niet om door middel van eenige bijzondere trekken het beeld van Oranje nader te belichten, maar den vollen lichtbundel uit de reeds lang aanwezige fundamenteele werken over zijn heldengestalte te werpen en den vreem deling daardoor een algemeenen indruk van zijn machtige verschijning te geven. Als we dit doel der schrijfster ons voor den geest houden, dan moet getuigd worden, dat zij een arbeid verricht heeft, waarvoor, zelfs niet hyper bolisch gesproken, de dank der geheele wereld haar toekomt. Want is het niet vreemd, wat Miss Putisam naar waarheid getuigt in haar voorwoord: The full biography of William the Silent is still unwritten." Zijne geschiedenis komt zeker in elke Nederlandsche historie voor, die de jaren 1583 1584 omvatten; doch zijn volle levensbeschrijving was inderdaad nog ongeschreven en dat terwijl het materiaal, waaruit de biografie moet worden opgebouwd, overvloediger aanwezig is, dan van eenigen anderen tijd. Dat materiaal is door de schrijfster met de grootste nauwgezetheid OLderzocht en met aanhaling der bronnen heeft zij een leven van Willem van Oranje geschilderd, zooals het nog nooit geteekend is. De 1700 brieven en andere documenten, door Gachard en Groen van Prinsterer in het licht gegeven, zijn met de erns tigste zorgvuldigheid door haar gebruikt ter staving harer voorstelling. Dat zij onze taal meester was, was een dringende eisch maar getuige hare citaten uit Hooft, Bor, van Meteren enz., ook aan dien eisch heeft zij voldaan. Haar groote Amerikaansche landgenoot, Motley, heeft, haar steeds als voorbeeld voor oogen gestaan, al zegt zij naar waarheid, dat, wanneer de schrijver van The Rise of the Dutch Republic aan het eind dezer eeuw had geleefd, hij waarschijnlijk zijne karakters met MMIIIMnillllMMIIIIIHUlllinilMMIIIIIlfUiniMIIIIIIMItlllllllllllttttllllllMIIIMII zicht met penseelen en verf te beschilderen." »Dat was de schilder David, door Augustin gezonden!" zei Henriëtte zacht voor zich zelve. De Markies ging voort: »Ik wist niet, wat ik er van denken moest. De vreemdeling scheen groot belang in mij te stellen. Hij heeftmij driemaal mijn naam doen herhalen, deed mij dit pak aantrekken, terwijl uit een doos, die..Jiij onder zijn arm droeg een paar klompen te voorschijn kwa men. Toen hij mij zoo uitgerust had, als ik nu ben, zei hij zeer zacht: »Men wil u de vrijheid geven! Maak er een goed gebruik van ! Het toezicht laat hier veel te wenschen over er zijn nu al vijftien gedetineerden ontvlucht. Neem dit papier! Je heet Simon Leclerq, geboren te Nantes, van beroep fort de la llalle als geschreven staat op dit papier je acte de civisme. Zwijg over alles wat hier gebeurde! Je kent mijn naam niet je zult me dus niet verraden. Niemand heeft gezien, dat ik deze cel binnentrad, ik ga even ongemerkt weer heen. Wacht nu nog een klein kwartier. Loop dan vrijmoedig den tuin in ik zal je deur open laten staan! Houdt iemand je op aan den uitgang, sta hem onverschrokken te woord als een echte fort de la llalle en echt sanseitlotte en je bent vrij !" Toen verdween mijn geheimzin nige beschermer. Ik deed, wat mij was voor geschreven niemand sloeg in het gebouw acht op me. Ik wandelde zeer kalm door den tuin. Er zat een man in de uniform van nationale garde in een schilderhuisje. Ik maakte een militair saluut de man liet me gaan ! Ik stond in de rue Vnugirard?ik was vrij, en haastte mij uit de voeten te komen. Maar niemand zag naar me om. In voortdurenden angst, dat iemand mij zou aanhouden, wan delde ik door de rue du (_'ltcirl/t'-.Mi/li, daarna door de rue de, (ire.ne.lle, en kwam door eene zijstraat op de kade aan de eine. Over den I'oitt roijcil bereikte ik de Tuilerieën. Voor het paleis waren samenscholingen van twis tende straatslijpers niemand viel mij las tig. Mijn uiterlijk scheen in mijn voordeel te pleiten. Ik beu ongemoeid tot aan uw huis gekomen! Telkens bestormde mij de angst, dat iemand mij zou aanhouden. En nu, wc.* dier s amix.' Sta me bij met raad en daad! Ik heb door een wonder mijne vrijheid her kregen, mijn leven gered! Wat moet ik doen, om beide te behouden ?'' Henriëtte wendde zich tot hem. »Ik zal het u zeggen, mon roii.iiu .' Verander niets aan uwc vermomming! U is onherkenbaar. Vertrek zoo spoedig mogelijk naar Nantcs huur te Paimboeuf eene visschersschuit en laat u naar Engeland over zetten. Hier is uwe beurs met vijfhonderd louis d'or. Ik heb ze niet noodig! En voor uwe familie is dit geld nu misschien een klein fortuin!'' (M'ordl cercolgdj.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl