De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1895 1 september pagina 6

1 september 1895 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

f' i' DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 949 Frieten Adolph Hermann, vorst van Waldeck-Pyrmont, broeder van H. M. de Koningin-Regentes. Julius Pruttehffim Bremmeijer. Ik gevoel me toch wel een toetje opgefrischt.... Nu 't werd tijd ook. 't Was al lang niet pluis meer. Mijn rechter been begon te zwel len en ook mijn hand Werd af en toe pijn lijk aangedaan. Die verd...de rijkeruisziekte! Je leeft hier goed in de Bocht; je hebt geen krimp. Je kunt nemen van het vette der aarde zooveel je maar lust, maar al betracht je de matigheid, al zorg je er voor zelf niet vet te worden, je krijgt toch het podagra. Dat heb ik tegen de Bocht. De lucht schijnt hier niet te deugen, ze tast het bloed en de vochten aan. Ik herinner me haast den dag niet meer dat ik met een kleine verheuging van tafel ben opgestaan. Wat je noemt dronken ben ik nooit geweest. Ik wist mijzelf altijd te beheerschen, en was van een gezond en sterk gestel. Ik bezat weerstandsvermogen, moreel, maar o< k physiek. Een flesch Bourgogne zou me niets maken. Ik heb jaren gehad dat ik in de maand er wel een ankertje van aan kon, zonder dat ik er van veranderde, of 't moest zijn een tikje verhooging van kleur of tem perament. Maar goede Bourgogne, Bourgogne die geen kwaad kan. Ik was er mee begonnen 'in den Choleratijd als medicyn. Brommeijer, zei mijn dokter, de verstandigste dien ik ooit gehad heb, een stevig glas wijn beschouw ik als het beste voorbehoedmiddel, en hij had gelijk. Ik heb me nooit lekkerder gevoeld aan juist in den zomer en herfst, toen ik zijn voorschrift opvolgde, en daarna ben ik het blijven opvolgen als een nabehoedmiddel totdat ik op een zekeren dag een kleine ver maning kreeg aan mijn grooten teen. 't Spreekt van zelf, de Bourgogne kreeg de schuld. Mijn oude, verstandige medicus lag op het kerkhof en de nieuwe, in wiens handen ik gevallen was, begon al dadelijk met kwaad te spreken van zijn voorganger. Die had me zoo iets niet moeten aanbevelen. Je tweede medicus is altijd knapper dan je eerste, evenzekerajs een levende medicus het altijd van een dooie wint. De zaak was natuurlijk, dat de dooie wel smaak voor Bourgogne had en de levende Hei-Yori's candiflaat voor de presidents verkiezing. (Puck.) NEW-YOHK: »Neen, Benny Harrison, zeur maar aiiet; je moogt niet in ons tuintje spelen." niet, of, dat hij, al was hij er dol op geweest, ze toch niet betalen kon. Want een dokter vindt vooral die dingen nuttig en onschade lijk, die hijzelf het liefst gebruikt Maar raak of mis, als je iets scheelt moet je je aan den een of andeien aesculaap houden, en daar hij, zooals me later gebleken is, te onbekwaam was om me door zijn middelen te genezen, was hij er als de kippen bij, me met een geleerd gezicht een leefregel voorteschrijven en daar ging dus opeens de Bourgogne voorgoed. 't Is nu zeker al tien jaar geleden. En juist in deze tien jaar, dat ik de Bourgogne heb laten staan, is de kwaal in plaats van af te nemen nog venijniger geworden. Dat is het raadselachtige. Hoe onschuldiger je hier in de Bocht leeft, hoe vatbaarder je schijnt te worden. In geen enkel deel van de beschaafde wereld zijn de slachtoffers van het voeteuvel zoo talrijk als in dit hoekske. Ik ken verscheidene families, die in dit opzicht niet zuiver op de graat zijn, en dat is het opmerkelijkst, daaronder families, die toch niet in de Bocht geboren zijn. Eerst als zij hier een poosje wonen, begint de kwaal zich te ontwikkelen. Vening is, geloof ik, ook al niet vrij meer gebleven en daarom ben ik nieuwsgierig hoe het zal afloopen met Hugo Muller, die zich nu almede aan de werking van die lucht is komen blootstellen. Nu, als zoo'n radicaal mocht worden aangetast, en ik gun het hem van harte, dan zal althans het bewijs geleverd zijn, dat een prolitariërs denk- en leefwijze je ook al niet voor het flerecijn behoedt; krijgt zoo iemand of een van de kloosterlingen die wij hier te wachten zijn, ook het podagra, dan gaat de Bourgogne vrij uit. Intusschen heb ik alweer een kleine kuur achter den rug. Het was aangewezen, zoo meende mijn derde medicus, de tweede had zichzelf niet weten te cureeren ik moest naar Aken. Ik wilde niet. Maar al zou het dan ook maar voor een veertien dagen zijn, een kuurtje was noodig vóór den herfst, anders stond hij er niet voor in. Nu deze heeft de gewoonte voor alles in te staan onder voorwaarde, datje zijn zin doet, maar juist van dedingen waarvoor hij niet instaat, kan je het zekerst zijn. In zoover als medicus verdiende hij een plaatsje op de Beurs. Loop naar de maan! voegde ik hem toe, toen hij over die reis naar Aken begon, waar hij den dokter, die mij speciaal behandelen moest, zoo extra goed kende, ter wijl hij hem zóó hoog prees, dat dadelijk bij mij het vermoeden opkwam, dat hij in nog andere dan wetenschappelijke en vriendschap pelijke relatie tot hem stond ; een vermoeden, dat nog versterkt werd door zijn onhan digheid om zich tegen een verdenking te verweren nog vóór ik die had uitgespro ken. Wat meent u wel, riep hij uit, dat we nog in den tijd van Molière leven, toen de me dici, als zij geen raad meer wisten, de zieken naar de baden zonden en de geneesheeren en apothekers n pak afzetters uitmaakten ; indien er slechts schijn of schaduw van een dergelijke gedachte bij u opkomt, verzoek ik U mij niet verder te ontbieden, want al heet U Mijnheer Brommeijer en al moet het ons allen een eer zijn U het lichaam te rei nigen van die stoffen, welke U verhinderen in alle vrijheid te beschikken over de geestes krachten, welke gij aan der stede en 's lands welzijn wijdt de faculteit staat tegenwoordig veel te hoog, dan dat zij een argwaan zou kunnen dulden, als zou bij haar eigen gemak of stoffelijk voordeel gaan boven het heil van den patiënt. Ik keek hem eens aan en zei _ wijzend naar zijn al te gekleurd gezicht maak je niet dik Dokter, een ménsch is een mensch en zaken zijn zaken ! maar al deelde ik hem, toen bij heel koeltjes afscheid van mij nam, niet nog eens mede dat ik niet van plan was zijn raad op te volgen, ik was vast besloten niet naar Aken te gaan. Toch ben ik er geweest. Mijn vrouw en Tnérèse lieten mij geen rust. Zoodat ik aan haar wenschen toegaf. Half en half ben ik er in geloopen. Ik heb het eerst langzamerhand gemerkt. Ik was er waarachtig aangedaan van, toen ik zoo alles hoorde wat ze wisten bij te brengen om mij te bewegen. God man, zei mijn vrouw, je moest eens gevoelen hoe ik nu al met je te doen heb, als ik bedenk dat je van den winter weer zoo'n véhémente pijn zult hebben, als ik maar naar je voet wijs. Ik zou eenjaar van mijn leven er voor over hebben, als ik jou een week, laat staan een maand, al dat gekerm besparen kon, en wanneer je meteen veertien dagen wat water te drinken en een beetje te baden je zelf zooveel verlichting bezorgen kunt, dan zeg ik toch dat het den hemel verzoeken is, de reddende hand, die je zoo maar wordt toegestoken, niet aan te grijpen. Je weet niet hoeveel geknaag, gepriem en gesteek er nog voor je heele lichaam is weggelegd, dat je zult moeten dragen, waarom zou je dan niet trachten dat lijden te ontgaan, waarvoor je van hooger hand een uitweg wordt aange wezen. Dat ging den eenen cïag na den an deren op die manier, en Thérèse had Aken niet hooren noemen, of ze stond haar moeder terzijde, trouwer dan ooit. Och papaatje, kwam ze dan vleien, u be hoeft u niet van ons te scheiden, wij gaan met u mee. Wij zullen zorgen dat u liet daar net zoo goed heeft als thuis.' Neen. zei ik, op een keer, toen ik me al half had laten overhalen als ik ga, ga ik alleen, maar dan begon mijn vrouw weer: hoor ereis man lief', alleen laat ik je niet trekken. Ik zou geen qogenblik gerust wezen als ik niet wist waar je was en hoe je 't had. Toen je naar den Haag ging, was dat tot daaraantoe. maar nu naar den vreemde reis je niet zonder ge volg. En wat zou het ook raar staan voor de buitenwereld, als ze konden zeggen: Brom meijer is naar een badplaats gegaan en zijn vrouw en dochter bleven thuis. Ik hield er het hoofd nog voor en Thérèse putte zich uit in bedenkseltjes om haar drijven een schijn van re delijkheid en hartelijkheid te geven. Als wij met u te Aken zijn en dat waterdrinken en baden verveelt u dan scheidt u er maar mee uit en gaan we met elkaar het overige van den tijd een plezierreisje maken, een plezierreieje komt u toch wel toe, papa! En een anderen dag: Als het later eens rnocht blijken dat de kuur u niet geholpen heeft, zullen Mama en de Dokter altijd denken dat u hem ook niet goed heeft gedaan, maar zijn wij er bij geweest, dan kan hij onmogelijk volhouden, dat u zelf oorzaak van het mislukken zou wezen. Telkens en telkens was het haar te doen om het punt weer aan de orde te stellen en zoo kwam ze mij zelfs eens met de vraag tegemoet, heel etnstig als bekommerde zij zich wezenlijk om den staat van mijn brandkast: Papa, is het niet voordeeliger ook, als wij het huis kunnen sluiten, dan behoeft u voor dien tijd immers geen belasting te betalen ! Maar mijn vrouw werd met den dag nog gevoeliger in haar betoogtrant en het refrein bij haar rede neeringen was en bleef: ik ben nu eenmaal met je getrouwd, heb de zorg voor je op me genomen en wil nu ook zien wat ze met je doen en weten wat er van je wordt. Nu, toen ze lang genoeg gezanikt hadden en het mij, dank zij mijn menschenkennis, allengs duidelijker was geworden wat eigenlijk het eiereten was, maakte ik er een eind aan, en zei: goed, weet je wat, ik ga alleen de kuur doen, maar jelui mogen mij brengen naar Valkenburg en daar blijven zoolang ik te Aken ben. Heb ik'jelui dus noodig, dan zal ik wel om jelui sturen. Van dat oogenblik af' heeft mijn vrouw geen kik meer gegeven om haar hartsbehoefte te luch ten van mij persoonlijk op te passen, en Thérèse zong van dien dag af haar hoogste lied. Beiden begonnen mij te vertellen, dat het zoo ook h. i. het verstandigste was, want dat ik me nu, door niemand afgeleid, geheel en al aan mijne kuur kon wijden, en het ding, dat van joligheid bijwijlen niet wist wat zij deed, pakte soms mijn schouder beet en greep lachend mijn hand, om eens, zooals 't heette, met mij te dansen, want zij hield het er voor, dat nu ik naar Aken zou gaan, de podagra van zelf wel op de vlucht zou geslagen zijn. En met zoo'n grappig vriendelijk gezichtje zei ze dan: O, papa, u weet niet hoe blij ik ben voor u! Nu, je mag zoo dege lijk van karakter en hoog van positie zijn als je wil, je bent als oude heer in de wereld om door je dochter voor den gek ge houden te worden, en al was je de duivel in persoon, daar zijn momenten waarop je je dat laat welgevallen, Maar yan achteren beschouwd geloof ik toch de wijste partij gekozen te hebben, want wat had ik met zoo'n brutale dartele meid te Aken moeten doen tusschen al die ... podagristen ! Wat een wereld voor een kind van melk en bloed! Héze krijgen zelfs mij daar nooit weer heen Ik zet mijn oude body liever in de salicyl, dan me daar nog eens te laten ontzwavelen. Die weerlichtsche dokter! AVie heeft het uitgedacht zooveel lichamen, die in de war zijn, in n stad bij elkaar te brengen eii waar zag je nu ooit in de wereld onbekoorlijker menschenvleesch ! Och God, als ik er nog aan denk hoe daar naast me aan tafel, drie middagen achtereen een gepensioneerd generaal was gezeten met zoo'n dikke, wanstaltige, rpodblauwe, ondereen strak gespannen huid bijeen gehouden glazige duim, die hij bij het hanteeren van zijn york in de lucht stak .... Wij reisden naar Valkenburg, waar ik de mijnen zou installeeren, en van dat deel van mijn uitstapje heb ik allerminst berouw. Eerst gaf het kiezen van een hotel mij eenige moeite. Thérèse vond dat het voor haar en Mama, nu Papa naar Aken moest, het meest gepast zou zijn, haar intrek te nemen in het hotel Ci'oix de Bourgogne waar zeker wel meer dames zouden vertoeven, die evenals zij wisten welk kruis dat was, wat dan voor hen aan leiding kon geven tot het voeren van ge sprekken, waardoor zij zich gemakkelijk bij sommige families konden aansluiten, maar ik zelf' was daar tegen, waarom ik dan ook een keus deed tusschen Hotel Vossen, Oud-HotelVossen of Grand-Hotel Ubaghs-Vossen en Hotel Vossen Bellevue, met het gevolg dat ik in Vossen tout court terecht kwam, daar de eenvoudigste naam mij 't meest aan trok, omdat ik volstrekt niet van bluf houd. Wij hebben het daar uitstekend gehad, ik twee dagen en mijn' dames twee weken, maar al was dat zoo niet geweest, ik zou er mij toch over verheugd hebben, dat mijn goed gestarnte mij juist in Vossen had febracht. Reeds vóór ik mijn kamer had ge regen bemerkte ik, dat ik in een net loge ment was aangeland, want op de trap kwam ons een kellner tegen, die op een presenteer- j blaadje twee brieven droeg, bestemd voor een j gast op de bei-étage, daar ik hem tot den portier die ons geleidde hoorde zeggen : voor Mijnheer het lid van den Raad. Dat intri geerde mij natuurlijk, maar ik vroeg niets Weldra kwamen wij weer beneden, en schreef ik, omdat ik incognito wilde reizen, mijn naam zoo onduidelijk mogelijk in het vreemdelingenboek, zoodat daar moeilijk iets anders uit te lezen viel dan Bromm., vrouw en dochter, i Amsterdam. De portier, waarschijnlijk onder den indruk van mijn uiterlijk, sloeg eenige bladzijden op en zette zijn vinger bij eiken \ naam, die een gast aanduidde uit Am sterdam, met een beweging van zijn schouders, alsof hij zeggen wilde, niet veel zaaks, tot | hij op eens van houding veranderde, toen hij \ gevonden had wat hij zocht en daar las ik j vlak boven zijn vinger: <_'. II". <<'e ^aiirayc ? ^'olting at familie, Lid rem den gemeenteraad Aintilerdam. Hij liet het boek verder aan mij over en verwijderde zich zwijgend, om mij in het oog te houden en te zien, welk een indruk dit op mij maakte. Nu, ik dacht zeker heel iets anders dan hij vermoedde. Nolting, zei ik bij mezelf', daar is op het oogenblik maar n Nolting raadslid te Amsterdam, de ander is eergister pas verkozen, heeft zijn geloof'sPriDses Bathilflis van Scnanmlri-Lip. brieven nog niet overgelegd en is dus nog; niet als zoodanig erkend of' geïnstalleerd: dat zal dan die proletariër zijn. Komen zulke lui tegenwoordig ook al in het Geul dal ? Gaan die op reis? Nu, 't moet zoo wezen, en, natuurlijk, net iets voor zoo'n werkman, om danr in den vreemde, lid van den Raad achter zijn naam te zetten, te kranen met zoo'n baantje, daar ken je dat volk aan, dat nkts gewoon, brutaal, inhalig, onbeschoft, ijdel.... Jawel, dat weten de lui hier niet en ze gaan op zilveren pre senteerblaadjes zoo'n individu zijn brieven brengen maar ik zal ze inlichten. Ik wond mij wat pp, zooda t ik o verluid begon te praten en hérèse het hoorde, en mij aan de jas trok en zei: Papa, u heeft het mis, dat lid van den Raad is de heer Sauvage, die alleen bij ongeluk nog Nolting heer, een vriend van mijnheer Jolles en van Jan Versluys, een schoolopziener, geloof ik, weest u toch wat voor zichtig, ik heb hem wel meer gezien, hij komt daar juist aan; en het was zoo, je kondt het aan den portier, en een kellner, die in de vesti bule waren, duidelijk merken, dat daar een zeer gewaaideerde gast naderde, en toen ik ook een paar pas naar voren deed, om er het mijne van te hebben, zag ik een keurig net gekleed heer, die de twee punten van zijn uiterst goed verzorgden snor uitstreek, verge zeld door een paar andere logees passeeren. terwijl _het personeel, waaronder ook het kamermeisje dat nieuwsgierig was toegeschoten, een heel diepe buiging maakte, en ik den por tier eerbiedig hoorde zeggen: Goeden dagMijnheer het raadslid! Ik stapte daarop in de voorzaal, waar voor de ramen een groepje gasten stond, die het op straat zich verwijderend drietal nakeken. en herhaaldelijk hoorde ik de woorden fluiste ren : Amsterdamsen raadslid ; de dames vooral schenen zich bizonder te intresseeren vooi den bekleeder dezer hooge waardigheid. De oberkellner kwam, zooals 't behoort, een praatje met mij maken over het weer en liet Geuldal, eji daar ik wat kortaf was, speelde hij maar dadelijk zijn hoogste troef uit en zei: U treft het mijnhter, dat u juist van daag is gekomen, u krijgt iets zeer bijzonders van avond hier in het hotel. De huldiging van zijn edelachtbare hoogheid het raadslid van Amsterdam ! De vent vergiste zich niet in de uitwerking van zijn mededeeling, want ik moest nu wel vragen : wat be doel je daarmee? En daar vertelde hij mij. dat de portier dat eerst over het hoofd had gezien; dat hij de eerste was die gemerkt had; dat in Vossen een raadslid van Amsterdam zijn naam in hel boek had geschreven ; dat hij toen den propriétaire had in kennis gesteld van het feit; dat het daarop verder was ge komen en dat nu eindelijk heel Valkenburg wist, dat het een lid van den Gemeenteraad van Amsterdam binnen zijn poorten had U moet maar eens opletten, zoo ging hij voort, en aan de deur gaan staan, dan zal u Na de vertellen in Engeland, Lord S\MMII:Y (tot Artliur Balfou,- en JOL Chnnibcrlain): »\Ve hebben de nice gewonnen, jongens: nu kunnen wc er ons gemak van nemen.'"

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl