Historisch Archief 1877-1940
N*. 950
DE AMSTEEDAMMER
A°. 1895.
WEEKBLAD VOOK NEDERLAND
Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTÜS VAN MAÜRIK Jr.
Dit Nummer bevat een Bijvoegsel.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Verschijnt eiken Zaterdagavond.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, te Amsterdam,
Singel büde Vijzelstraat, 542.
Zondag 8 September
Abonnement per 3 maanden ?1.50, fr. p. post ? 1.65
Voor Indiëjtór jaar mail 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar . . . 0.125
Advertentiën van 1?5 regels ?1.10, elke regel meer . . . 0.20
Reclames per regel 0.40
I N H O 17 Di
VAN YEBKE EN TAN NABIJ: Algemeen en persoon
lijk belang. Een vorstelijk geschenk. SOCIALE
AANGELEGENHEDEN: Humor in casa, door F. M. C.
MUZIEK in de hoofdstad, door Van Milligen.
KUNSTEN LETTEREN: Veiling der collectie
Steengracht van Moyland, door r. D. FEUILLETON:
Angnstin Robespierre, door Dr. Jan ten Brink. XX.
SCHAAKSPEL. VOOR DAMES, door E-e.
INGEZONDEN. RECLAMES. SCHETSJES : Van
Java's blauwe bergen, door Wongso. VARIA.
ALLERLEI. PEN- EN POTLOODKRASSEN.
ADVERTENTIËN.
iiiiiiiiiiiiiiiiimi
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiinHi
Algemeen en persoonlijk belang.
Het kamerlid Seret, kapitein bij de artillerie,
's niet bevorderd tot majoor en geheel
Holland is in rep en roer.
Trouwens niet alleen daar over.
Kapt. Seret werd niet majoor, ofschoon
dezelfde Minister majoor v. Vlijmen, die ook
nooit een bataljon commandeerde, wel tot
luit.-kol. heeft willen bevorderen;
Schimmelpenninck v. d. Oye, lid van de Ie Kamer,
generaal heeft gemaakt; majoor Sirtema van
Grovestins, lid van 't Mil. Huis, tot
luitenantkolonel heeft gepromoveerd en majoor
Engelbrecht heeft genoopt zijn pensioen te vragen
als inspecteur bij het Militair Onderwijs, op
dat hij in rang verhoogd zou kunnen worden.
Begrijpe wie het kan, de consequentie van
dezen Minister! roept het Handelsblad uit.
De Tweede Kamer moet zich de zaak aan
trekken en leidende gedachte bij die inmen
ging zij, »dat ook buiten de gelederen
de officier zich verdienstelijk kan maken en
aanspraak op de hoogere rangen behoudt."
Het geval verwekt veel opzien. Zelfs het
Nieuws is er dermate van ontdaan, dat het
verzekert, deze handeling van den Minister
niet met den mantel der liefde bedekt te
willen zien. De Tijd vindt de handelwijs van
den Minister niet politiek, zij gelooft echter
niet aan een onbillijke bejegening of persoon
lijke wraakneming, ten aanzien van den heer
Seret; het Centrum, almede niet zoo harts
tochtelijk als het Nieuws, acht het de vraag
of de Kamer geen middel zal zoeken, om
den Minister zijn gebrek aan deferentie be
taald te zetten en houdt het voor niet onmo
gelijk, dat dit een gedeeltelijke ministerieele
crisis ten gevolge zal hebben. Alleen de
Arnh. Crt. stelt de vraag van practischen
aard:
»Kan een officier, die een paar jaar buiten
het leger heeft geleefd, geacht worden de
geschiktheid te hebben behouden om zijne
militaire taak naar behooren waar te nemen ?
De heeren Kool en Rooseboom dachten er
indertijd anders over. Is hun oordeel ook dat
des Ministers, dan moet deze, die als Mini
ster van Oorlog in de eerste plaa s voor een
goed weerbaar leger heeft te zorgen, daarnaar
zich regelen.
»Doet het er niet toe, of een officier langer
of korter tijd buiten het leger stond, dan zou,
hetgeen de Minister thans eischt, een vorm
zijn, waarbij het belang van het leger, dus
het belang des lands, niet is betrokken."
Wij leven toch in een aardig land.
Hoe lang heeft het leger zelf niet met
ergernis gezien, dat allerlei officieren buiten
dienet het van luitenant tot de hoogste rangen
brachten, met voorbijgang van hen, die het
eentonig en zooveel zeltbeheersching eischend
dienstleven onafgebroken moesten voort
zetten ; hoe sterk was niet de afkeuring
over een stelsel van bev>rdering, waarbij
hoogere rangen in het leger werden toever
trouwd aan personen, die hetzij in het Kon.
Militair Huis, hetzij in het parlement, hetzij
in speciale betrekkingen den dienst geheel
ontwend waren, mannen voor wie het soldaat
zijn bijbaantje of in het geheel geen baantje
meer was! En nu eindelijk komt er een
minister, die dat voor honderden
niet-bevoorrechten zeer grievend onrecht, althans ten
deelewil opheffen, maar wat hoort die man nu ?
Niet het verwijt, het volkomen verdiend
verwijt, dat hij maar half getrouw is aan
het wezenlijk belang van het leger, maar het
verwijt dat hij ook voor die andere helft
niet ontrouw is geworden. De toorn wordt door
hem gewekt, allerminst omdat hij
Schimmelpenninck v. d. Oye toch generaal heeft ge
maakt of Sirtema van Grovestins
luitenantkolonel, neen, omdat hij kapt. Seret niet
tot majoor heeft bevorderd! en dan komt
er nogal een militair-kamerlid, als De
Ras, met de veronderstelling, dat het zulk
een Minister in het hoofd is geslagen!
Foei, welk een spectakel!
Men behoeft immers waarlijk niet eens
het gezag van Kool en Rooseboom om er
zich op te beroepen, ten einde iemand tot de
overtuiging te brengen, dat het voor den
heer Seret, als hij militair wil blijven, tijd
wordt eerst weer eens bij den troep te gaan.
Verder weet men wel, dat de heer Seret,
zoo min als een ander militair, nu juist een
offer bracht, zoolang hij lid van de Kamer
was, in plaats van in actieven dienst te zijn.
Hij had eenvoudig jaren achtereen een bui
tenkansje. Misschien zeggen wij nog te weinig
als wij beweren, dat vijftig percent van de
kapiteins bij het leger graag een paar jaar
tjes zijn plaats op het Binnenhof zouden in
nemen, ten einde met evenveel kennis van
zaken, bij de begrooting een speech te houden
en nu en dan eens een opmerking te maken.
Welk landsbelang kan het eischen, dat
met het legerbelang de spot wordt gedre
ven ? Behoorden Seret, De Ras en de
overige militaire Kamerleden zelf niet, juist
met het oog op de defensie-belangen, die zij
bovenal in de Kamer moeten voorstaan, den
veel te zwakken minister in zijn pogen te
steunen, opdat niet weder als van ouds de
hand gelicht worde bij de bevorderingen en
practisch geheel onbekwame lieden bekleed
zullen worden met een waardigheid, die hun
niet toekomt, wijl ze van hen te eeniger
tijd een verantwoordelijkheid zoude moeten
vorderen, die zij geenszins in staat zijn
te dragen? Wanneer het kabaal, ter eere
van Seret thans gemaakt, succes heeft,
en de Minister zelfs bij deze daad van
rechtvaardigheid door de Kamer gedes
avoueerd wordt, is het hek weder geheel van
den dam, en het gevolg zal slechts zijn dat,
gelijk tot vóór korten tijd, het knoei- en
privilegie-stelsel vrij baan heeft. De heereu
Seret c. s. behoorden er toe mede te werken om
dit te voorkomen. Zeker, er zijn enkele speci
ale diensten, die den officier niet al te ver
van den actieven dienst verwijderen en die
bovendien een meer dan gewone bekwaam
heid vereischen, zoodat voor deze bepaald
aan te wijzen gevallen, een iiit*Mii<lcriii/j zou
kunnen worden gemaakt maar als regdl
moest toch gelden, dat een zekere tijd van
non-actief zijn directe bevordering buiten
sluit en dit mag dan wel in de eerste
plaats het geval zijn voor hen, die op het
Haagsche Binnenhof een jaar of wat een
parlementair leven leiden!
Hoe is het nu mogelijk, dat onze militaire
vertegenwoordigers, die over 's lands
legerzaken steeds zoo ernstig in de Kamer spreken,
juist deze in het oog springende
verwaarloozing van een legerbelang kunnen gedoogen
zonder protest, wat meer zegt, haar zelfs
durven verdedigen, als zagen zij alleen dat
legerbelang niet en ook als voelden zijzelven
niet hoe onbillijk het is, sommigen der officie
ren, die tot hun eigen onuitsprekelijk groot
genoegen volksvertegenwoordiger mogen zijn,
bovendien nog een bevordering in rang te
geven, zonder dat zij voor dien lust ook den
last hebben gedragen?
De Standaard erkent de wenschelijkheid
van een betere regeling der bevordering^
opdat geen bataillons-commando worde toe
vertrouwd aan wie niet practisch voor zulk
een commando bekwaam is, maar heeft er
bezwaar tegen, »dat zulk een nieuw stelsel
ob- en subreptief wordt binnen gesmokkeld,
ook al weet de minister, dat een even ver
dienstelijk officier als kamerlid er de pijn
lijkste teleurstelling door ondergaat, die aan
een kapitein, die eindelijk zijn lange kapiteins
jaren doorworsteld heeft, overkomen kan!"
Maar nieuw is dit stelsel, na hetgeen met
den heer de Ranitz is voorgevallen, geenszins,
en onze verdienstelijke officier is reeds zoo
lang buiten officiersdienst, dat men moeilijk
hem als zoodanig verdienstelijk kan noemen
of wel»even verdienstelijk" als kamerlid; maar
wat zeker meer schilderachtig dan juist is
opgemerkt, dat Seret zoo pijnlijk teleur
gesteld moet zijn, wijl hij niet verkrijgt
wat hij begeert nu hij zijn lange
kapiteinsjaren heeft doorgeworsteld. Zoo iemand niet
geworsteld heeft, er voor bewaard is gebleven
lange kapiteinsjaren te doorworstelen, dan
toch wel Seret, die, waar zijn tijdgenooten
worstelden om die lange jaren door te komen,
jaar in jaar uit non-actief in het parlement
mocht zitten !
Van welke zijde men de zaak ook
beschouwe, wij kunnen in het ijveren voor
Serets bevordering niet anders zien dan een
op den achtergrond dringen van een alge
meen belang voor een persoonlijk belang
en in dit geval voor sommigen niet alleen
het persoonlijk belang van den heer Seret,
maar ook van anderen, die een gelijke teleur
stelling zouden moeten wachten.
Zeker geen breede opvatting van het leger
en het landsbelang.
Wil men dezen Minister hard vallen, om
dat hij zijn wil tegenover de wenschen van
anderen heeft doorgezet, dan late men den
heer Seret den heer Seret, maar roepe Z.Exc.
ter verantwoording over het doen mislukken
van de oprichting eener Nederl. wapenfabriek.
Het schijnt nu zeker te zijn, dat geheel onnoodig,
de nieuwe geweren, bij eerste bestelling reeds
voor een bedrag van tien millioen gld., in
het buitenland zullen worden vervaardigd,
O '
en dit alleen, opdat de Minister eenige maan
den vroeger zal kunnen pronken met een
andere, het is voor velen de vraag
nog: met een betere bewapening van
een legertje, dat in de verste verte toch
niet in staat geacht kan worden 's lands
onzijdigheid naar eisch te verdedigen. Wordt
de heer Seret niet bevorderd dan zal er
inderdaad geen enkel algemeen belang zijn
geschonden, maar door dit bevoordeelen van
de buitenlandsche nijverheid, boven die
van het eigen land, veroorzaakt de Minister
een directe schade van eenige millioenen,
daar ook in de toekomst millioenen bij mil
lioenen guldens voor leverantie van geweren
over de grenzen zullen gaan; ongeacht nog
de indirecte schade, die het Rijk door dit
voorbeeld te geven, der vaderlandsche nijver
heid in het algemeen berokkent.
Hier toonen dus onze volksvertegenwoor
diging en onze pers zich zoo gestreng mo
elijk! Dit onderwerp is al hare krachten
waard. En blijkt het weldra ofjiiiecl, dat de
minister van oorlog zijn eigen liefhebberij
boven het algemeen belang heeft gesteld, dat
dan ook in de Kamer de motie niet
uitblijve, die zulk een Excellentie, beladen met de
afkeuring en verontwaardiging der volksver
tegenwoordiging, van zijn zetel verjaagt.
Een vorstelijk geschenk.
Nikita, de vorst van de Zwarte Bergen,
bestaat sedert jaren alleen bij de gratie van
Rusland. Zijne onderdanen, de schilderach
tige Montenegrijnen, munten uit in de kunst
van met waardigheid en gratie leeg te loopen
en laten het beetje huiswerk en veldarbeid
aan hunne echtgenooten over. De vorst zelf
heeft een zeer talrijk gezin; zijn spruiten zijn
als olijftakken om zijn disch, maar die disch
is schraal voorzien. Zijne Hoogheid is, naar
men beweert, een niet onverdienstelijk be
oefenaar der Montenegrijnsche letteren, maar
schrijvers honoraria en droüs d'auteur zullen
waarschijnlijk niet veel bijbrengen tot stijving
van zijne kas. Doch vorst Nikita is een wijs
i i ?
man en weet zijn vrienden te kiezen.
Als vorst Nikita in zijn leven een vol
komen gelukkig oogenblik heeft gehad, dan
is het dat geweest, waarop de czar
Alexander III hem den eenigen trouwen .vriend
van Rusland noemde. Onze teekenaar heeft
indertijd dit oogenblik treffend geïllustreerd.
De czar klopt, terwijl hij met den
Montenegrijnschen vriend klinkt, dezen goedig
vriendelijk op den schouder, en Nikita ziet
zijn beschermer en weldoener aan met een
gelukkigen, hoopvollen, maar tevens
eenigszins vragenden blik. Op den achtergrond aan
de eene zijde de triple alliantie, aan de andere
Frankrijk. De bondgenooten weten klaarblij
kelijk niet, of zij om het geval moeten lachen
of er zich boos over moeten maken; de
Fransche Maagd heeft een duidelijk
rnerkbaren aanval van jaloerschheid.
Waarom die vragende blik? Dat heeft
de teekenaar ons óók doen zien. De goede
Nikita houdt een papier achter zijn rug ver
borgen, waarop de namen zijner dochteren
geschreven staan. Zorka en Militza zijn
«geplaatst;" de eene kreeg een Servisch
kroonpreïendent men kan nooit weten
hoe een stuivertje zal rollen! de ander
een Russisch grootvorst. Maar Anastasia,
Sophia, Marika, knappe meisjes van 22, 21
en 20 jaar, zijn nog u prendre, om van de
dertienjarige Helena en de achtjarige Xenia
niet te spreken. Ze zijn, op kosten van den
czar natuurlijk, in Rusland opgevoed, goed
Grieksch-orthodox. En de Grieksch-orthodoxe
prinsessen zijn zeldzaam. En de czarewitch,
de vermoedelijke troonopvolger, mag alleen
met een Grieksch-orthodoxe prinses trouwen.
Lag het dus niet voor de hand, dat de toe
komstige czar eene keus deed uit de dochte
ren van Rusland's eenigen vriend ?
Dat was de schoone droom van Nikita,
de droom dien hij op allerlei wijzen, niet
altijd op de discreetste, trachtte te verwezen
lijken. De huwbare dochters werden suc
cessievelijk op bezien gezonden, maar de
koppige czarewitch nam niet de minste noti
tie van de bekoorlijke darnes. Romantische
menschen zeggen, dat het Hessische nichtje,
de tegenwoordige czarina, hem toen reeds
had ingepakt. In elk geval, hier waren en
bleven voor Nikita lovc'n labours lont. En
dairbij, misschien wel daarom, werden zijn
wisseltjes door den Russischen beschermer
niet meer zoo prompt gehonoreerd als vroeger.
Eindelijk maakte de verloving van den czare
witch een droevig einde aan den al te
schoonen droom.
Doch het zou nog erger worden. Czar
Alexander stierf, en Rusland's eenige vriend
spoedde zich naar St. Petersburg, om zijn
beschermer de laatste eer te bewijzen eu diens
zoon, den nieuwen czar, te huldigen. Maar
o bittere teleurstelling! van den vorst
der Zwarte Bergen, van den vroeger zoo
geeerden gast in het keizerlijk paleis, werd niet
meer notitie genomen dan van een ordinair
toerist. Men bood hem niet eens aan, zijn
hotelrekening te betalen.
Waarschijnlijk heeft Nikita op zijn terug
reis het plan ontworpen voor eene tragedie,
waarin het onbetrouwbare der vorstengunst
het hoofdmotief zou zijn. Maar als een wijs
man heeft hij gezwegen. Want het kan
verkeeren, en liet ('s verkeerd.
In de vorige week brachten de dagbladen
het bericht, dat het Russische oorlogschip
Eoslof van Kronstadt naar Antivari bad