Historisch Archief 1877-1940
No. 950
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
En vorstelijk geschenk en een jaloersch minister.
NIKITA VAN MONTENEGRO: «Dertig duizend geweren en vijftien millioen patronen. Dank, vadertje, dank!"
MR. VAN HOUTEN (M den cxar): »Als Uwe Majesteit nog een partijtje over heeft, denk dan eens om mijn schutterij!"
imiMiiiMiMtMiiMimimiiiiiiitmiiiiuiiliHiiiiiiiiui
Dan moet ge van tyd tot tijd hier komen en my
«w werk toonen.
Gaston. Wanneer? Als ge uw »jour" hebt ?
Ik zal 't niet Ut\jd zoo gelukkig treffen als nu.
En met welk recht zou ik op andere tyden
komen ? Uw man ....
Susanne. Mjjn man is goed. Hy zalbegrypen ...
Gaston. En de wereld ? Die is niet goed.
8 u s a n n e. Die zou niet begrijpen, dat is
-waar.
Gaston (op smeekenden toon). Als ge werke
lijk sympathie voor me hebt, weet ge wat ge
? dan moest doe n?
S u s a n n e ? Nu ?
Gaston. Omgekeerd, ge moest b'j mij komen.
S u s a n n e. Wa'? e»n jonje getrouwde v rouw...
liy een ongehuwd heer.... waar zy geheel alleen
net hem is?
Gaston. Juist.... daar zou zij voor onaan
gename ontmoetingen beveiligd zijn.
Susanne. Maar oader wiens bescherming?
Gaston, De nujne
Susanne (weifelend). Neen, dat niet.
Gaston. Ge zoudt een goed werk doen. Hoe
gelukkig zou ik zyn! EQ dan de litteratuur. . ..
Susanne. Maar....
Gaston (nog steeds mtt Smanne's hinA in
de zyne). Wat houdt u terug ?
Susanne. Werke'ijk.... Ik ben een weinig
bang. Hebt ge niet gezegd, dat ge nog altijd
van mij houdt ?
Gaston (week). Daarover zullen wy niet
spreken; al leen over litteratuur, (treurig) Maar,
overigens, -waarvoor behoeft ge bang te zijn...
daar ge toch niet van mij houdt.
Susanne. Ik ? Ik ! (na een lange zucht)
Och, Gaston ! Ook ik heb misgetast.
Gaston (ixn haar voeten). O! Susanna,
Susanna! Is het toch waar? Houdt ge een weinig
van mij ? (haar de handen kussend). Maar dan
kunnen wij nog gslukkig zijn. Een hartstocht
als de onze, die zoo lang is ingehouden, zal ook
den weerstand der vooroordeelen kunnen over
winnen.
S u s a n n e (buiten zichzelve). Stil ! Zwijg
toch....
Gaston. Je behoort mij ! Als wij maar eerst
van hier zijn. .. . («oor zich). Als zij miar eerst
bjj mij is.
Susanne (half onmachtig). Wat? Wil je weg?
Gaston. Met jou ja, tot aan het eind der
wereld als het moet. Naar Zweden, naar Rus
land ! Waarheen je wilt. Alle plaatsen zullen
my heerlyk voorkomen, als ik ze in jouw oogea
zie weerspiegelen.
Susanne (zwik). O ! breng mij toch niet
zoo in verzoeking.... Ik gevoel dat ik niet de
kracht bezit om neen te zeggen.
Gaston («oorhaarnederk.ii.elMi). Nu, dan
ja? Wanneer kom je? Wanneer mag ik je ver
wachten ? (de telefoon schelt, hij richt het hoofd
op, en roept icsrktuigelvjk) hallo, hallo !
Susanne (die zich plotseling opgericht heeft.)
Wat ? wat is er ? (gaat naar het toestel en roept)
O ! ben ju het ? .... Zóó ! kom je toch dineeren ?
O! Gelukkig. Je weet niet hoe heerlijk ik 't vind.
Gaston, (die ook is opgestaan.) Je man ....
Komt h^j thuis?
Susanne. Ja.
Gaston, (haar naderend en Ueder haar hemd
grijpend.) Nu .... en wij ?
Susanne (niet begrj/jpend.) Wij ? Maar....
(na een pauze, waarin, zy als uit een droom ant»
waakt) O l ja! nu herinner ik mij (voor z>ah zel
ve) Maar wat is er toch gebeurd ? Ik geloof dat
ik n minuut dwaas geweest ben. Er is waarlijk
niets beters dan een goede schel, die iemand op
een bepaald oogenblik wakker maakt.
Gaston, (een weinig verlegen) Nu ge ant
woordt niet
S u s a n n e. O, Ja ! Zweden, Rusland ? dat's wel
ver van Mar.... maar met welk do«l ?.
Gaston, (ontnuchterd). Dus .... Je geeft mij
mijn afscheid ?
Susanne. O neen ! Ge kunt zelfs hier blijven,
zoolang ge wilt.... De betoovering is gebroken.
Gaston, (op de telephoon wyzend.) De red
dingsboot ?
Susanne. Ja, de reddingsboot (pauze)
Ge hebt daar straks toch gelijk gehad en
ik denk dat ge de oude Engelsche dame er in
kunt laten, ge behoeft haar niet te schrappen.
Hans en Grietje.
Op de tram voorop werd er al over ge
sproken, over de allereerste voorstelling in
dit seizoen van het thans unieke operagezel
schap. Maar er waren nog plaatsen te krijgen.
't Is even vóór half negen.
De ouverture begint. Hoorns, die hun best
doen; 't is machtig, er gebeurt is; het is de
inleiding; alles even zwaar. Eilieve, daar gaat
het geval plotseling over in een luchtig dansje.
Waarom ook niet ? De muziek heeft uit. Om
velen in de stemming te houden wordt braaf
geapplaudisseerd. Van der Linden buigt
ettelijke malen. Dan gaat het scherm op.
Hans en Grietje waarom niet Jan en
Grietje; kan dat niet om het metrum? je kan
tegenwoordig niet weten Hans en Grietje in
hun ouderlijk huis, gemoedelijk als kinderen van
een armen houtvester, d. w. z. als mevrouw
Tijssen eri mevrouw Engelen. De ouders, die
op het programma staan, hebben gewild, dat
beiden zullen werken ; de jongen moet met
een hamer ergens op slaan, vooral met de
muziek mee; het meisje behoort kousen te
breien. Beiden zijn echter te veel vol van
de idee, dat vermaak den vleesche pleizieriger
aandoet dan arbeid. Het werk wordt gestaakt.
Ze zingen luchtige liedjes en dansen
genoegeIjjk, tenminste zoo wil de muziek het. Daar
komt plotseling in den vorm van mejuffrouw
Kempees de moeder. Deze merkt al heel
spoedig, dat heur beide spruiten weinig uit
gevoerd bebben. Changement de musique,
zelfs a vue, want van der Linden ziet men
het koper allesbehalve zachte wenkjes geven.
Er heerseht op het tooneel hevige ruzie.
Jo Kempees vliegt de getrouwde mevrouwen
driftiglijk met een roede na. Gevlieg om een
tafel. Een onheil. Een pot, waarin men aard
appelen pleegt te koken, valt van de tafel
op den grond in diggelen. Nog zwaarder
muzikaal dramatisch muziek. Het po t-motief
Helaas, het moet er van komen, dat de kin
deren der moeder ontvluchten. De moeder
beseft tweeërlei zaken: de op-den-loop-zijnde
kinderen en de gebroken pot. Vooral het
laatste. Isolde van ȕristan en Isolde" is bij
deze moeder, wat de stemming betreft die de
muziek aangeeft, nog maar een kind. Want
het is toch verschrikkelijk. De tekst, zooals
dat behc ort, daarbij passend:
Daar ligt mijn mooie pot in scherven,
Ja, de drift kan je ook alles bederven.
Filosofie in de muziek.
Hoe en waarom ook, de moeder valt in
slaap. De vader, die van een slap-bitter
houdt is in aantocht. Luchtige muziek. Deze
houtvester, de heer Poons heeft geluk onder
vonden. Hij heeft verschillende spijzen in
een mand. Hoe hij er aan gekomen is zegt
de muziek niet, maar er spreekt uit haar:
höchtste Glüekseligkeit". Zijn gemalin slaapt
maar door. Hij denkt: ze ziet er niet onbil
lijk uit. Een zoen. Groote goden, ze wordt
wakker. Veel stof voor beiden om over te
confereeren. Aan den eenen kant het eten
de familie verkeert in hoogst hulpbehoe
vende omstandigheden; men zet dus maar
vast de nieuwe aardappelen op het vuur
aan den anderen kant de weggeloopen
kin1 deren en de gebroken pot. De vader, die 'm
een beetje om heeft, weet de moeder te bewe
gen, het leven lustiglijk in te zien. Vóór
het vallen van het scherm is reeds hun stem
ming: nveten we veel"! Veel applaus. Kleine
pauze. Eerst muziek, dan tweede tafereel,
waarom niet bedrijf'?
De kinderen verdwaald in een mooi bosch.
Daar heb je 't nu al. De zon gaat in de
muziek en op het tooneel eleclriseh onder.
In de _zaal blijft het dag. Dwaallichtjes, hoe
griezelig! de kleintjes worden bang. Daar
komt Klaasvaak mej. Fransman met een
baard, welk meubel haar blijkbaar hindert,
ze morrelt er tenminste aldoor aan deze
Klaas Vaak geeft den kleinen den raad te
gaan slapen. De kinderen gehoorzamen en
zijn zoet, evenals de componist, die Wagner
zijn meester indertijd beloofde nooit stollen
a la Nibelungen te behandelen. De kinderen
slapen. Zware witte muggengordijnen komen
naar beneden om de kleintjes, die arm in
arm op een mosplank uitgestrekt liggen, te
beschermen. Van der Linden, zwaar henge
lende, als een zwarte silhouet, komt mooi uit
tegen de witte gordijnen. In de zaal fel licht.
Een boer achter me zegt: nou begint het hocus
pocus- Heel veel muziek. De muggenhorren
weer de hoogte in. Wat een schouwspel! De
kinderen droomen, wat het publiek ziet. Een
mooie breede trap van geel satijn, welke ten
hemel voert. Op die trap een heirleger
14 stuks koorjuffies in nachtponnen met
aangeplakte veeren van schapendons. Maar
de illuzie is groot. Op zijde andere engelen
met primitieve bazuinen. Mooie groepeeringen
van al die engelen om mevrouw Engelen.
Veel muziek zonder zang. Het scherm zakt
heel langzaam. Razend veel applaus. Maan
dag 't is pas Zondag op 't tooneel.
Groote pauze. In de koffiekamer: Timmner,
Dan. de Lange, Venverloo, van der Linden,
Bosmans, Cornelia van Zanten, Ilichard Hol,
van der Manderen en veel publiek. Men
spreekt over Wagner, de Groot, Sullivap.
en Saalborn. Er heerseht animo. De
pauze duurt lang. Een electrisch schelletje.
We zullen de werkelijkheid weer verlaten.
Derde tafereel. De kinderen nog altijd in het
bosch- Een vreemdsoortig villaatje op den
achtergrond. Daar komt de heks, precies de
ooliicke koockelaer van Oud-Holland. Ze is
gekleed in de kamerjapon van Bamberg. De
heks krijgt lust om n der kindertjes te
braden in een kalkoven links. Het vuur slaat
er van alle kanten uit. Nu komt de truc.
ListigUjk draaien de twee kleinen de oude
heks in het vuur. De muziek hierbij wild en
prachtig. Dan het intermezzo met al de kinde
ren. Dansen, springen, hoep, la, la! Daarna
de vader die inmiddels van den drank af is
en lid werd van het leger des heils en de moeder.
die nu niet meer treurt om den gebroken
pot. Veel gedans, veel vreugde. Het scherm
valt; het sprookje is uit. Ik heb 's nachts
best geslapen. MOL.
Een onjuist verslas yan een feestviering,
De heer de S au vage Nolting zendt ons de
volgende verklaring:
Ik weet niet of' in het Vreemdelingenboek
van het hotel Vossen te Valkenburg (of in
eenig ander vrecmdelingenboek in eenig ander
hotel) aan mijn naam de woorden zijn toege
voegd : »lid van den Gemeenteraad te Am
sterdam" ; maar is dat zoo, dan zijn die woor
den noch door mij, noch met mijn medeweten
geschreven."
De heer Brommeijer wien wij inzage van
dit schrijven verleenden, zond ons tot eenig
antwoord een exemplaar van liet Oi'fivicel
Weekblad coor l'alkciibut'y at I/rl ficuldul,
waarin de lijst der hotel bezoekers is opgeno
men. Dat dit geen afdoend bewijs mag
heeten, is zeker. Het blijkt nu, dat de
mededeelingen van den heer Brommeijer niet in elk
opzicht vertrouwen verdienen en zoo vreezen
wij, dat ook de geheele Valkenburgsche
feestviering zich volstrekt niet zal hebben toegedra
gen, gelijk hij het in zijn opgewonden schrijven
heeft voorgesteld. Gelukkig dat bij dit alles,
het bestaan van den heer de S. Nolting en.
van zijn uitnemende qualiteiten niet in twijfel
getrokken kan worden.
RED.