De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1895 8 september pagina 7

8 september 1895 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

No. 950 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. En vorstelijk geschenk en een jaloersch minister. NIKITA VAN MONTENEGRO: «Dertig duizend geweren en vijftien millioen patronen. Dank, vadertje, dank!" MR. VAN HOUTEN (M den cxar): »Als Uwe Majesteit nog een partijtje over heeft, denk dan eens om mijn schutterij!" imiMiiiMiMtMiiMimimiiiiiiitmiiiiuiiliHiiiiiiiiui Dan moet ge van tyd tot tijd hier komen en my «w werk toonen. Gaston. Wanneer? Als ge uw »jour" hebt ? Ik zal 't niet Ut\jd zoo gelukkig treffen als nu. En met welk recht zou ik op andere tyden komen ? Uw man .... Susanne. Mjjn man is goed. Hy zalbegrypen ... Gaston. En de wereld ? Die is niet goed. 8 u s a n n e. Die zou niet begrijpen, dat is -waar. Gaston (op smeekenden toon). Als ge werke lijk sympathie voor me hebt, weet ge wat ge ? dan moest doe n? S u s a n n e ? Nu ? Gaston. Omgekeerd, ge moest b'j mij komen. S u s a n n e. Wa'? e»n jonje getrouwde v rouw... liy een ongehuwd heer.... waar zy geheel alleen net hem is? Gaston. Juist.... daar zou zij voor onaan gename ontmoetingen beveiligd zijn. Susanne. Maar oader wiens bescherming? Gaston, De nujne Susanne (weifelend). Neen, dat niet. Gaston. Ge zoudt een goed werk doen. Hoe gelukkig zou ik zyn! EQ dan de litteratuur. . .. Susanne. Maar.... Gaston (nog steeds mtt Smanne's hinA in de zyne). Wat houdt u terug ? Susanne. Werke'ijk.... Ik ben een weinig bang. Hebt ge niet gezegd, dat ge nog altijd van mij houdt ? Gaston (week). Daarover zullen wy niet spreken; al leen over litteratuur, (treurig) Maar, overigens, -waarvoor behoeft ge bang te zijn... daar ge toch niet van mij houdt. Susanne. Ik ? Ik ! (na een lange zucht) Och, Gaston ! Ook ik heb misgetast. Gaston (ixn haar voeten). O! Susanna, Susanna! Is het toch waar? Houdt ge een weinig van mij ? (haar de handen kussend). Maar dan kunnen wij nog gslukkig zijn. Een hartstocht als de onze, die zoo lang is ingehouden, zal ook den weerstand der vooroordeelen kunnen over winnen. S u s a n n e (buiten zichzelve). Stil ! Zwijg toch.... Gaston. Je behoort mij ! Als wij maar eerst van hier zijn. .. . («oor zich). Als zij miar eerst bjj mij is. Susanne (half onmachtig). Wat? Wil je weg? Gaston. Met jou ja, tot aan het eind der wereld als het moet. Naar Zweden, naar Rus land ! Waarheen je wilt. Alle plaatsen zullen my heerlyk voorkomen, als ik ze in jouw oogea zie weerspiegelen. Susanne (zwik). O ! breng mij toch niet zoo in verzoeking.... Ik gevoel dat ik niet de kracht bezit om neen te zeggen. Gaston («oorhaarnederk.ii.elMi). Nu, dan ja? Wanneer kom je? Wanneer mag ik je ver wachten ? (de telefoon schelt, hij richt het hoofd op, en roept icsrktuigelvjk) hallo, hallo ! Susanne (die zich plotseling opgericht heeft.) Wat ? wat is er ? (gaat naar het toestel en roept) O ! ben ju het ? .... Zóó ! kom je toch dineeren ? O! Gelukkig. Je weet niet hoe heerlijk ik 't vind. Gaston, (die ook is opgestaan.) Je man .... Komt h^j thuis? Susanne. Ja. Gaston, (haar naderend en Ueder haar hemd grijpend.) Nu .... en wij ? Susanne (niet begrj/jpend.) Wij ? Maar.... (na een pauze, waarin, zy als uit een droom ant» waakt) O l ja! nu herinner ik mij (voor z>ah zel ve) Maar wat is er toch gebeurd ? Ik geloof dat ik n minuut dwaas geweest ben. Er is waarlijk niets beters dan een goede schel, die iemand op een bepaald oogenblik wakker maakt. Gaston, (een weinig verlegen) Nu ge ant woordt niet S u s a n n e. O, Ja ! Zweden, Rusland ? dat's wel ver van Mar.... maar met welk do«l ?. Gaston, (ontnuchterd). Dus .... Je geeft mij mijn afscheid ? Susanne. O neen ! Ge kunt zelfs hier blijven, zoolang ge wilt.... De betoovering is gebroken. Gaston, (op de telephoon wyzend.) De red dingsboot ? Susanne. Ja, de reddingsboot (pauze) Ge hebt daar straks toch gelijk gehad en ik denk dat ge de oude Engelsche dame er in kunt laten, ge behoeft haar niet te schrappen. Hans en Grietje. Op de tram voorop werd er al over ge sproken, over de allereerste voorstelling in dit seizoen van het thans unieke operagezel schap. Maar er waren nog plaatsen te krijgen. 't Is even vóór half negen. De ouverture begint. Hoorns, die hun best doen; 't is machtig, er gebeurt is; het is de inleiding; alles even zwaar. Eilieve, daar gaat het geval plotseling over in een luchtig dansje. Waarom ook niet ? De muziek heeft uit. Om velen in de stemming te houden wordt braaf geapplaudisseerd. Van der Linden buigt ettelijke malen. Dan gaat het scherm op. Hans en Grietje waarom niet Jan en Grietje; kan dat niet om het metrum? je kan tegenwoordig niet weten Hans en Grietje in hun ouderlijk huis, gemoedelijk als kinderen van een armen houtvester, d. w. z. als mevrouw Tijssen eri mevrouw Engelen. De ouders, die op het programma staan, hebben gewild, dat beiden zullen werken ; de jongen moet met een hamer ergens op slaan, vooral met de muziek mee; het meisje behoort kousen te breien. Beiden zijn echter te veel vol van de idee, dat vermaak den vleesche pleizieriger aandoet dan arbeid. Het werk wordt gestaakt. Ze zingen luchtige liedjes en dansen genoegeIjjk, tenminste zoo wil de muziek het. Daar komt plotseling in den vorm van mejuffrouw Kempees de moeder. Deze merkt al heel spoedig, dat heur beide spruiten weinig uit gevoerd bebben. Changement de musique, zelfs a vue, want van der Linden ziet men het koper allesbehalve zachte wenkjes geven. Er heerseht op het tooneel hevige ruzie. Jo Kempees vliegt de getrouwde mevrouwen driftiglijk met een roede na. Gevlieg om een tafel. Een onheil. Een pot, waarin men aard appelen pleegt te koken, valt van de tafel op den grond in diggelen. Nog zwaarder muzikaal dramatisch muziek. Het po t-motief Helaas, het moet er van komen, dat de kin deren der moeder ontvluchten. De moeder beseft tweeërlei zaken: de op-den-loop-zijnde kinderen en de gebroken pot. Vooral het laatste. Isolde van »ïristan en Isolde" is bij deze moeder, wat de stemming betreft die de muziek aangeeft, nog maar een kind. Want het is toch verschrikkelijk. De tekst, zooals dat behc ort, daarbij passend: Daar ligt mijn mooie pot in scherven, Ja, de drift kan je ook alles bederven. Filosofie in de muziek. Hoe en waarom ook, de moeder valt in slaap. De vader, die van een slap-bitter houdt is in aantocht. Luchtige muziek. Deze houtvester, de heer Poons heeft geluk onder vonden. Hij heeft verschillende spijzen in een mand. Hoe hij er aan gekomen is zegt de muziek niet, maar er spreekt uit haar: höchtste Glüekseligkeit". Zijn gemalin slaapt maar door. Hij denkt: ze ziet er niet onbil lijk uit. Een zoen. Groote goden, ze wordt wakker. Veel stof voor beiden om over te confereeren. Aan den eenen kant het eten de familie verkeert in hoogst hulpbehoe vende omstandigheden; men zet dus maar vast de nieuwe aardappelen op het vuur aan den anderen kant de weggeloopen kin1 deren en de gebroken pot. De vader, die 'm een beetje om heeft, weet de moeder te bewe gen, het leven lustiglijk in te zien. Vóór het vallen van het scherm is reeds hun stem ming: nveten we veel"! Veel applaus. Kleine pauze. Eerst muziek, dan tweede tafereel, waarom niet bedrijf'? De kinderen verdwaald in een mooi bosch. Daar heb je 't nu al. De zon gaat in de muziek en op het tooneel eleclriseh onder. In de _zaal blijft het dag. Dwaallichtjes, hoe griezelig! de kleintjes worden bang. Daar komt Klaasvaak mej. Fransman met een baard, welk meubel haar blijkbaar hindert, ze morrelt er tenminste aldoor aan deze Klaas Vaak geeft den kleinen den raad te gaan slapen. De kinderen gehoorzamen en zijn zoet, evenals de componist, die Wagner zijn meester indertijd beloofde nooit stollen a la Nibelungen te behandelen. De kinderen slapen. Zware witte muggengordijnen komen naar beneden om de kleintjes, die arm in arm op een mosplank uitgestrekt liggen, te beschermen. Van der Linden, zwaar henge lende, als een zwarte silhouet, komt mooi uit tegen de witte gordijnen. In de zaal fel licht. Een boer achter me zegt: nou begint het hocus pocus- Heel veel muziek. De muggenhorren weer de hoogte in. Wat een schouwspel! De kinderen droomen, wat het publiek ziet. Een mooie breede trap van geel satijn, welke ten hemel voert. Op die trap een heirleger 14 stuks koorjuffies in nachtponnen met aangeplakte veeren van schapendons. Maar de illuzie is groot. Op zijde andere engelen met primitieve bazuinen. Mooie groepeeringen van al die engelen om mevrouw Engelen. Veel muziek zonder zang. Het scherm zakt heel langzaam. Razend veel applaus. Maan dag 't is pas Zondag op 't tooneel. Groote pauze. In de koffiekamer: Timmner, Dan. de Lange, Venverloo, van der Linden, Bosmans, Cornelia van Zanten, Ilichard Hol, van der Manderen en veel publiek. Men spreekt over Wagner, de Groot, Sullivap. en Saalborn. Er heerseht animo. De pauze duurt lang. Een electrisch schelletje. We zullen de werkelijkheid weer verlaten. Derde tafereel. De kinderen nog altijd in het bosch- Een vreemdsoortig villaatje op den achtergrond. Daar komt de heks, precies de ooliicke koockelaer van Oud-Holland. Ze is gekleed in de kamerjapon van Bamberg. De heks krijgt lust om n der kindertjes te braden in een kalkoven links. Het vuur slaat er van alle kanten uit. Nu komt de truc. ListigUjk draaien de twee kleinen de oude heks in het vuur. De muziek hierbij wild en prachtig. Dan het intermezzo met al de kinde ren. Dansen, springen, hoep, la, la! Daarna de vader die inmiddels van den drank af is en lid werd van het leger des heils en de moeder. die nu niet meer treurt om den gebroken pot. Veel gedans, veel vreugde. Het scherm valt; het sprookje is uit. Ik heb 's nachts best geslapen. MOL. Een onjuist verslas yan een feestviering, De heer de S au vage Nolting zendt ons de volgende verklaring: Ik weet niet of' in het Vreemdelingenboek van het hotel Vossen te Valkenburg (of in eenig ander vrecmdelingenboek in eenig ander hotel) aan mijn naam de woorden zijn toege voegd : »lid van den Gemeenteraad te Am sterdam" ; maar is dat zoo, dan zijn die woor den noch door mij, noch met mijn medeweten geschreven." De heer Brommeijer wien wij inzage van dit schrijven verleenden, zond ons tot eenig antwoord een exemplaar van liet Oi'fivicel Weekblad coor l'alkciibut'y at I/rl ficuldul, waarin de lijst der hotel bezoekers is opgeno men. Dat dit geen afdoend bewijs mag heeten, is zeker. Het blijkt nu, dat de mededeelingen van den heer Brommeijer niet in elk opzicht vertrouwen verdienen en zoo vreezen wij, dat ook de geheele Valkenburgsche feestviering zich volstrekt niet zal hebben toegedra gen, gelijk hij het in zijn opgewonden schrijven heeft voorgesteld. Gelukkig dat bij dit alles, het bestaan van den heer de S. Nolting en. van zijn uitnemende qualiteiten niet in twijfel getrokken kan worden. RED.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl