Historisch Archief 1877-1940
F. 951
DE AMSTERDAMMER
1895.
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
Dit Nummer bevat een Bijvoegsel.
Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTUS VAN MAÜRIK Jr.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
. Verschijnt eiken Zaterdagavond.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, te Amsterdam,
Singel bij de Vijzelstraat, 542.
Zondag 15 September
Abonnement per 3 maanden /l.50, fr. p. post/1 1.65
Voor Indiëf>sr jaar mail 10.
Afzonderlyke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar . . . 0.121
Advertentiën van l?5 regels /l.10, elke regel meer
Reclames per regel
0.20
0.40
I K H O V Dt
VAN VEBKE EN VAN NABIJ: Algemeen en
persoonly'k belang. Bewaar mij voor mijne vrienden!"
SOCIALE AANGELEGENHEDEN: Van het congres
der Trade-Unions, door F. M. C. MUZIEK in de
hoofdstad, door Van Milligen. Een
Beethovenreliek, door J. v. Santen Kolff. (ülot). KUNST EN
LETTEBEN: Tentoonstelling A. Mauve, door Ph. Z.
Internationale Fotografie-tentoonstelling, door Meinard
van Os. FEUILLETON: Augustin Bobespierre, door
Dr. Jan ten Brink. XXI. SCHAAKSPEL. - VOOB
DAMES, door E-e. BECLAMES. SCHETSJES:
Jong Amerika, I, door J. M. Bittner Bos. VABIA.
ALLEBLEI. PEN- EN POTLOODKBASSEN.
ADVEBTENTIEN.
iiiiiiimiiiiiuiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiii iiiiiitiiiiiiiiiiuiniH
Algemeen en persoonlijk belang.
Mede naar aanleiding van onze opmerking,
dat in het ijveren voor Serets bevordering
niet anders is te zien, dan het op den achter
grond dringen Van een algemeen belangvoor
een persoonlijk belang, heeft de Standaard
geantwoord:
»Is deze voorstelling juist?
»0ns dunkt, dit hangt er maar van af, of
de handhaving van onze constitutioneel e vrij
heden, in casu n van de zelfstandigheid
der Kamerleden, n van den ernst van het
gemeen overleg tusschen Kabinet en Kamer,
al dan niet geacht wordt te behooren tot
die niet particuliere belangen, waarbij heel
de natie betrokken is, en die uit dien hoofde
van ^algemeen 'belang" zijn.
»Stond het, gelijk men van die zijde de
zaak voorstelt, tusschen de validiteit van het
leger en het persoonlijk belang van den
gepasseerden kapitein, zoo hield de opmerking
steek.
»Nu niet.
«Voor het persoonlijk belang van den heer
Seret komt niemand op ; maar wel voor het
constitutioneel recht, dat in de krenking van
zijn persoonlijk belang bedreigd wordt."
De Standaard ziet hier voorbij, dat wij
wel degelijk als haar bezwaar hebben mede
gedeeld, dat zulk een nieuw stelsel (het stelsel,
van een kapitein, die 20 jaren als Kamerlid
buiten het leger heeft doorgebracht, niet te
bevorderen) wordt «binnengesmokkeld". Maar
wij hebben daarop doen gevoelen, dat dit
stelsel reeds bestond, getuige het gebeurde
met kapitein de Eanitz. Het al of niet be
vorderen is de zaak des Ministers, die de
geschiktheid van den officier, welke voor
verhooging in rang in aanmerking komt,
heeft te wegen, en daar deze Minister zich
niet heeft willen laten dwingen een kamerlid,
dat twintig jaren buiten het leger heeft door
gebracht, tot een hoogeren rang te doen op
klimmen, heeft hij dan ook zijn wetsontwerp
op de bevordering van officieren bij de land
macht ingetrokken, toen het
amendementSchaepman, hem, indien hij zijn ontwerp
handhaafde, daartoe zou verplicht hebben.
De zaak staat dus als volgt:
De Minister behield zich zijn vrijheid voor ;
dadelijk heeft hij der volksvertegenwoordiging
doen weten, ik ben niet bereid kamerleden,
twintig jaren buiten dienst in rang te bevor
deren en nu zou men dezen ministe^
die zijn wet juist daarom introk, er een ver
wijt van willen maken, dat hij zich aan zijn
beginsel hield. Van een Minister, die door
de daad der intrekking de verklaring aflegt,
dat hij liever zijn vrijheid van niet te bevor
deren handhaaft, dan, met verlies van die
vrijheid voor zichzelf, zijn opvolgers ten deele
te binden, mocht men toch niet anders ver
wachten.
De Kamer wist, alzoo dat de minister het
amendement-Schaepman, met de consequen
tie daarvan, niet aanvaardde.
Van nu af stond het aan de Kamer te
beoordeelen of zij zulk een minister een por
tefeuille zou laten behouden. En de schoonste
gelegenheid, om in deze een beslissing te
nemen, doet zich thans voor.
De minister heeft Seret, twintig jaar bui
ten dienst, niet bevorderd.
Neen, zegt de Standaard, wij hebben het
niet over Seret en twintig jaar buiten
dienst, maar over de handhaving van onze
constitutioneele vrijheden, de zelfstandigheid,
der Kamerleden en den ernst van het gemeen
overleg tusschen Kabinet en Kamer.
Maar de vrijheid, die de Minister zich
heeft voorbehouden, door de intrekking van
het wetsontwerp, is toch ook een constitu
tioneele vrijheid ; de zelfstandigheid van de
Kamerleden, die een Minister willen dwingen
zijn zelfstandigheid in die mate prijs te geven,
dat hij er zich toe laat brengen een hunner,
die gedurende twintig jaar buiten het leger
heeft gestaan, tot majoor te bevorderen, ge
lijkt maar al te zeer koppigheid, en aan een
uiting van zulk een hoogheids gevoel de
beteekenis te verleenen als van iets dat de
rechten der geheele natie betreft wij
gunnen ieder ander de eer van deze zaak!
Zeker, geen oogenblik hebben wij er aan
getwijfeld of de theoretische formule te vin
den z ou zijn, waarmee men den Minister van
Oorlog te lijf kan gaan, maar wij gelooven
toch, dat een Kamer der volksvertegenwoor
diging, die er prijs op stelt het prestige der
Kamer bij het volk niet te doen dalen, zich
nog wel eens zal bedenken vóór zij die koe
bij de horens pakt. Want welke groote rede
naar of groote redenaars met zulk een theore
tische formule tegen den Minister uitkomen,
en hoe hun optreden zich ook moge ken
merken door gezag, statigheid en zwier, de
natie zal bij die principieele betoogen maar
altijd blijven denken aan kapitein Seret, het
Kamerlid, dat na twintig jaren vrij van
dienst en in het genot van een
non-activiteits-tractement te zijn geweest, niet door den
Minister van Oorlog, maar door zijn vrien
den en mede-Kamerleden tot majoor moet
worden bevorderd! Waarlijk het is wat al
te erg. Men mag het Nederlandsche volk
iets dergelijks niet vertoonen.
En dat het volk meer aan Seret dan aan
de theoretische waarheden zal denken, mag
de Standaard o. i. niet verwonderen. Immers
zelf gaf ze, op hare wijze, daar het voorbeeld
van. Of sprak zij niet van »een even ver
dienstelijk officier als Kamerlid" m. a. w.
trachtte zij niet te kennen te geven dat Seret,
twintig jaar buiten dienst toch nog verdien
stelijk als officier was ?! En pleitte zij niet
zijn bevordering door er op te wijzen, dat Seret
»de pijnlijkste teleurstelling ondergaat, die
aan een kapitein, die eindelijk zijn lange
dienstjaren doorworsteld heeft, overkomen
kan", geheel voorbijziende hoe een kapitein,
die twintig jaren achtereen het voorrecht
genoot in de Kamer zitting te hebben, meer
dan n zijner collega's in het leger des
worstelens vrij is gebleven? Na deze
herinnering zal ook de Standaard gevoelen,
dat er in de zaak van algemeen belang toch
wel iemand almede is opgekomen voor het
«persoonlijk belang van den heer Seret"!
De zaak Seret is op zichzelf van ge
ringe beteekenis. Maar dat Kamerleden, ja zelfs
Militairen-Kamerleden, een Minister zouden
aanzetten, tegen het legerbelang in, een
hunner collega's te bevoorrechten, en dat zij
zulk een Minister gaarne zouden doen vallen,
indien hij de verleiding daartoe mocht blijven
weerstaan zie daar iets de algemeene
belangstelling, om meer dan ne reden, waard.
Bewaar mij voor mpe vrienden!"
De Duitsche keizer is pijnlijk aangedaan
door het feit, dat socialistische bladen zich,
naar aanleiding van de Sedanfeesten, op
oneerbiedige wijze hebben uitgelaten over zijn
grootvader, Keizer Wilhelm I. Deze gevoe
ligheid van den keizer doet zijn hart alle
eer aan, maar bewijst tevens, dat hij de
zelfbeheersching, die hij in zijne hooge positie
meer dan anderen noodig heeft, nog slechts
in geringe mate bezit. Wij nemen aan, dat
de grenzen tusschen eene geoorloofde en eene
ongeoorloofde kritiek op historische personen,
grenzen die steeds zeer moeielijk aan te geven
zijn, door de bedoelde bladen naar 's keizers
overtuiging verre zijn overschreden. Maar
dit verklaart noch verontschuldigt zijne be
dreiging, de garde te zullen gebruiken tegen
hen die het aandenken van zijn grootvader
«beschimpen". In de Nation doet Dr. Barth
uitkomen, dat de bedreiging van den keizer
geheel overbodig was, daar het demonstratief
optreden van enkele socialistische bladen
tegen de nationale herinneringsfeesten bij de
1 overgroote massa der Duitschers geenerlei
instemming had gevonden. »De positie van
demonstranten, aan welke men geen aandacht
schenkt, is altijd bijzonder lastig; zij komt
overeen met die van den acteur, die in een
treurspel eene komische werking teweeg
brengt. Deze nuttige les is door de rede
van den keizer bijna geheel verloren gegaan;
de sociaaldemocratie is daardoor uit een
hoogst pijnlijken toestand bevrijd."
Dr. Barth wijst er verder op, dat het pro
gramma, door den keizer in zijn
Sedanspeech gegeven, voor praktische toepassing
zonder meer niet vatbaar is, maar zich juist
daardoor te beter leent voor een agitatorische
opvatting. »Het zal nu de taak der libera
len zijn" zoo schrijft hij »zich door
den te verwachten reactionairen aanloop niet
op sentimenteele zijwegen te laten lokken.
Niets zou voor Duitschland noodlottiger zijn,
dan het kwetsen van patriottische en andere
gevoelens te beantwoorden met nieuwe straf
paragrafen .... Wanneer de monarchie door
dergelijke demonstratiën gevaar kon loopen,
zou zij in Engeland reeds lang zijn afge
schaft. Toen bij het 50-jarig
regeeringsjubileum van koningin Victoria zich door
de straten van Londen de schitterende stoet
bewoog, waarin zich ook de prins van Wales
en de toenmalige kroonprins Friedrich Wil
helm van Pruisen bevonden, werden langs
de Via triumphalis eene ontzaglijke hoeveel
heid vliegende blaadjes verspreid, waarin de
invoering der republiek in Engeland dringend
werd aanbevolen. De Engelschen vonden
hierin echter geen aanleiding om de politie
aan het werk te zetten. Men wierp de
blaadjes achteloos weg, en daarmede was de
zaak uit. Een weinig minder zenuwachtig
heid bij de behandeling der Duitsche sociaal
democraten zou zeker geen kwaad kunnen/'
Keizer Wilhelm is nog tweemaal op het
zelfde onderwerp teruggekomen, doch van
de garde is daarbij gelukkig geen sprake
meer geweest en het oude spreukje »gegen
Demokraten helfen nur Soldaten" is niet
meer de leidende gedachte geweest van de
keizerlijke uitlatingen. De keizer wendt zich
thans meer tot »zijn volk'1, om het aanden
ken van keizer Wilhelm I tegen
beleedigingen te verdedigen en de Duitsche pers ver
heugt zich over de ontdekking, dat Zijne
Majesteit »met grooten takt" een onderscheid
maakt tusschen de sociaal-democratische
leiders en de overgroote meerderheid van de
volgelingen dier leiders. Intusschen luidt
het in de laatste proclamatie, die door den
Jleichsanxeiger is openbaar gemaakt en waarin
de keizer zijn dank betuigt aan het Duitsche
volk, dat »in bijna al zijn leden" de dagen
der wedergeboorte feestelijk heeft herdacht, op
nieuw: »Een volk, dat zoo zjn dooden eert en
zich zoo zijn verleden herinnert zal, naar ik
hoop en vertrouw altijd getrouwelijk staan
aan de zijde van keizer en rijk, en zich ook
weten te verdedigen tegen deze geen
vader'and kennende vijanden der goddelijke
wereld>rde, die zelfs in deze dagen van nationale
jeestdrift stoutmoedig het hoofd opsteken en
zich niet hebben ontzien om het aandenken
van den grooten keizer te smaden en daar
door het Duitsche volk in zijne edelste her
inneringen en gevoelens te kwetsen." Het
is, zooals men ziet, nog de oude klacht, maar
nu wordt aan het volk zelf overgelaten om
de aanvallen op het glorietijdperk af te
wijzen en het denkbeeld om Duitsche sol
daten te gebruiken tegen een
binnenlandschen vijand, niet meer uitgesproken.
Nog was deze storm niet bedaard, of er
stak een nieuwe op, en weder door toedoen
van de socialistische Vorwiirts. Dit blad
heeft eene reeks van brieven gepubliceerd,
welke in de eerste jaren na 's keizers troons
bestijging zijn geschreven door ultra conser
vatieven als Von Rauchhaupt en Stöcker,
en die bijzonder geschikt zijn om den keizer
een duidelijk inzicht te geven in de oprecht
heid der gevoelens van deze steunpilaren van
kroon en altaar. Zoo jammert de heer Von
Rauchhaupt: »De Kreuzzeitung en hare con
servatieven in den ban gedaan en Hintzpeter
de rechterhand des keizers! Als men dezen
laatsten kent, heeft men aan dit ne feit
genoeg. Ik voor mij zou er niets tegen
hebben als (de socialistische leider) Singer
hier gekozen werd, ook omdat een sterke
socialistische strooming het eenige genees
middel schijnt te zijn." Nog erger maakt de
beruchte hofprediker Stöcker het. Men moet,
zoo schrijft hij, den keizer, zonder dat deze
het bemerkt, van Bismarck en het Kartell
afkeerig maken. »Principieele vraagstukken,
zooals de jodenquaestie en de verkiezing
voor den Rijksdag in het zesde district, die
zeker uitloopt op een fiasco van de
antisocialistische elementen, moet men, zonder
Bismarck te noemen, op de
allerscherpstemanier gebruiken, om op den keizer den
indruk te maken, dat hem in die zaken geen
goede raad is gegeven; men moet het aan
hem zelf overlaten, de conclusie op Bismarck
te maken... Bemerkt de keizer, dat men
tusscheu hem en Bismarck tweedracht wil
zaaien, dan stoot men hem terug. Geeft
men in zaken, in welke hij instinctmatig aan
onze zijde staat, voedsel aan zijne ontevre
denheid, dan versterkt, men hem principieel,
zonder hem te prikkelen. Hij heeft onlangs
gezegd: nog zes maanden wil ik den ouden
(Bismarck) laten uitblazen, dan regeer ik
zelf. Bismarck zelf was van meening, dat
hij den keizer niet in de hand zou kunnen
houden. Wij moeten dus, zonder iets toe t&
geven, toch voorzichtig zijn..."
Waarlijk, een allerliefste intrige: uiterlijk
onvoorwaardelijke trouw aan den koning,.
onvoorwaardelijk buigen voor den wil van
den monarch, verontwaardigde afkeuring van
allen, die voor partijbelangen als het ware
»beslag willen leggen op de persoon van den
Allerhoogsten Heer'' en zich verstouten, dezen
wenken te geven, hoe hij moet regeeren;
achter de schermen allerlei slinksche pogin
gen, om den keizer door listige inblazingen
voor de ultra-conservatieven te winnen en
in hun macht te brengen.
De echtheid dezer brieven wordt door de
Kreuzzeitunc/ en het Volk (Stöcker's orgaan)
niet ontkend: tot verontschuldiging wordt
alleen aangevoerd, dat dergelijke vertrouwe
lijke mededeelingen niet voor openbaarheid
bestemd waren!
Als de keizer het nog niet wist, zal hij
nu wel begrijpen, dat hij zijn gevaarlijkste
vijanden niet moet zoeken onder de open
lijke tegenstanders, maar onder hen, die zich
met gehuichelde vereering zijn trouwste en
gehoorzaamste onderdanen noemen.
mm umiiiiim
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiniiiiiiHii
immiiiimiimiiiiiiiiiiiiiiiimiii
Van tiet congres oer We nioiis,
De vorige week gaf ik een kort verhaal
van den strijd der Bouderen" en jongeren"
op het congres der Engelsche
vakvereenigingen, en ik deelde mede, hoe de vertegen
woordigers van de meerderheid der Engelsche
werklieden op zeer willekeurige manier een
einde maakten aan de overheersching der min
derheid. Van des te meer belang is het, thans
uit eenige van de besluiten van het congres
te trachten op te maken, wat het streven is
van den Engelschen werkman. Allereerst
dient er dit van gezegd, dat het is
practisch; dat de trade-unionisten niet beklemd