Historisch Archief 1877-1940
No. 951
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
De uitnoodiging van den Lord Mayor.
Sir JOSEPH RENALS: Wat dunkt u van een toertje door Londen in mijn gala koets?"
President FJÉLIX FAURE : U bedoelt het heel vriendelijk, maar ik zal moeten wachten tot de hof-equipage voorkomt."
illlMllllllllllillllllllllllllimilllllllHIIIIIIMIIMIMIIIIimMimHIIIIHIIIIMIiniimlIimillMIUIMMMIMMIMIIMIIMIIIIII
IIIIIIMMlIMIIIMUJIMIIIIMIIIMIHIIimlII II
imiiMiiMUMMimi
HiiiiniiiiMiiiiuiMmiiirnt
Ritter hebben geleken. Voor ons waren de
prettigste uren van de week die van Woens
dag en Zaterdag, maar dan de uren na de
les, als niemand ons wat vertelde, en wij in
vrijheid ons oefenden in allerlei kattenkwaad.
Dat pleit niet voor ons, wél voor Ritter,
maar WÜmeenen hem toch in alle
vriendachappelijkheid onder het oog te moeten bren
gen, dat hij te veel generaliseert; hij had
behooren te onderscheiden tus=ichen de zoete
en de stoute kinderen, want hij heeft in zoo
verre gelijk: voor de heel heel zoete kinderen
was een yertelseltje uit de Vaderlandsche
geschiedenis het prettigste, waarop men hen
kon tracteeren!
Een ander punt van verschil tusschen mij
en Ritter zit in de reden, waarom hij en ik
onze taal niet vergeten zullen. En wij voelen
een groote liefde voor onze taal. taal die wij
nooit, neen nooit kunnen vergeten, wijl wij
in die taal hebben leeren bidden en danken,
taal onzer vrienden, taal onzer moeder," zoo
schrijft Ritter. Daar is nu wel iets van aan,
maar het gros der Nederlanders heeft, als het
de rekening goed opmaakt, in zijn taal nog
meer gevloekt dan gebeden of gedankt, en al ben
ik zelf nu zóó slecht niet, ik geloof toch, dat
ik mijn taal niet zal vergeten, minder wijl
ik er in heb leeren bidden en danken, maar
omdat ik er in heb leeren praten, en ze zoowel
de taal van mijn vader als van mijne moeder
was. Een derde kleine opmerking, die ik me
zou willen veroorloven onder zijn aandacht
te brengen, betreft zijn verzekering, dat hij
aan de toekomst van ons volk, van zijn kin
deren, denkend »vragend staart in het onbe
kende verschiet, waarvan wij evenwel dit
weten, dat het groot zal zijn, naarmate het
gevoel van volkseenheid meer zal leven in
aller hart". Daar nu het gevoel van volks
eenheid wel het krachtigst zal leven in aller
hart, juist als een vreemde natie ons komt
tergen of onderdrukken, ben ik er niet zoo
zeker van, dat de toekomst het grootst zal
zijn, wanneer de volkseenheid het diepst
wordt gevoeld. Een vierde kantteekening
geldt het volgende: »0p dien dag
(Koningins verjaardag) storten millioenen har
ten hun teederste wenschen uit voor uwe toe
komst". Met die teederste wenschen des harten
is niets te veel gezegd, dat is waar, maar bij die
»millioenen" zou ik een vraagteeken willen
zetten; heeft, zoo zeg ik bij mezelf, onze
Ritter wel goed geteld ? En dan nog, als het
mij wordt ^toegestaan, een vijfde bedenkin g,
of bedenking is het woord niet een zweem
van twijfel geuit bij een overigens zoo schoone
slottirade: »En het oog van den grijsaard,
die niet weet of hij het nog beleven zal, dat
Gij bezit neemt van den troon uwer vaderen
wordt vochtig, als hij Uw lief gelaat aan
schouwt en hij zegt: nu kan ik ia vrede
heengaan, want van den dag der toekomst
heb ik het morgenrood zien lichten Uw
glimlach".
Een herhaling dus van de geschiedenis van
den vromen Simeon uit den bijbel, wiens oogen
de zaligheid hadden aanschouwd. Nu spreekt
het van zelf, dat de kring, waarin de zoete
Ritter leeft, die als kind nos; liever leerde
dan speelde; die een groote liefde voor zijn
taal gevoelt, omdat hij er zooveel in heeft
gebeden en gedankt; die zich de millioenen
Nederlanders en Javanen niet anders kan
(denken dan vervuld van de teederste wenschen,
ook wel in zijn omgeving de grijsaards zal
ontmoet hebben, voor wie de dood geen ver
schrikking meer is, omdat zij het koninginnetje
hebben zien glimlachen, maar eerlijk gezegd,
zoo'n grijsaard ben ik tot dusverre niet tegen
gekomen. Mijn societeitsvrienden, waaronder
een vijf en zeventiger, die dagelijks trouw het
Nieuws leest, wilde daar niets van weten en
maakte zich zelfs een beetje boos, omdat hij, zoo
als hij zich zeer oneerbiedig uitdrukte, nooit had
verwacht, dat Ritter hem en zijn
ruedegrijsaards met zoo'n kluitje in het riet wilde
sturen. Een ander, die pas de zeventig had
bereikt, noemde dit kortweg proi'anie; hij
voor zich vond Wilhelmina een lieve ver
schijning, gunde, gelijk ik zelf' en onze
heele bittertafel, haar niets dan goeds, maar
om nu den glimlach, van een Koninginnetje
op n lijn met de geboorte van onzen
Zaligmaker te stellen, dat was hem te kras. Ik
heb daarop eens geïnformeerd in eenigeoude
mannen- en oude vrouwenhuizen o f'daar ook
personen werden aangetroffen, die Wilhelmina
hadden zien glimlachen en die daarop in de
stemming waren gekomen van Ritters grijs
aard, maar algemeen luidde het antwoord,
dat de indruk, dien Hare Majesteit had
achter gelaten, alleraangenaamst was. doch
dat bij geen enkele deze zóó diep kon heiten,
dat het sterven daardoor in een vredig heen
gaan veranderen zou.
_ Ik vrees dus dat de heer Ritter hier een
tikje overdreven heeft; en zoo is het misschien
ook bij al de vijf punten, die ik even aanroerde;
met een haast onmerkbare wijziging van het
een of ander woord zouden ziin ontboezemin
gen onberispelijk zijn geweest. Toch nu nog ben
ik geneigd mij zelf at' te vragen, ge meent wel
dat er iets niet in- den haak is, maar zijn die
zinnetjes, als ge ze in den zachten e-toon van
den titel leest, niet volkomen juist? Trouwens
ik weet te goed, dat Ritter de man er niet
naar is om een woordje uit zijn pen te
laten vloeien, dat niet weloverwogen is
en staat waar het behoort. Ik onthoud mij
dus van het beslist uitspreken van een oordeel.
In elk geval, al hadden onze opmerkingtjes
eenigen grond, zij zullen toch den. luister niet
verduisteren van dit machtig talent. Hoogstens
zijn en blijven het eenige pluisjes op een
schitterend rein gewaad. Wat beteekenen vijf
zulke puntjes in een artikel van meer dan een
halve kolom ? Want, laat dit mijn laatste woord
zijn, Neerlands Hope is en blijft een ju
weeltje, zooals men er zelden een ont
moet, en indien wij Nederlanders voor iets
dankbaar behporen te zijn, dan is het wel
voor de genadige beschikking der Voorzienig
heid, dat onze nationale deugden dagelijks
den steun mogen genieten van Ritters pen,
aan welk gelukkig bestel ik het dan ook
toeschrijf, dat in het bijzonder onze dienst
boden-wereld boven alle dienstboden-werelden
op dit benedenrond, door zulk een uitmunten
den geest zich onderscheidt.
In de aanst. jaarvergadering van den
Protestantenbond zal de heer Dr. H. IJ.
Groenewegen te Rotterdam, de vraag beant
woorden : Welke houding voegt den vrijzinni
gen protestant tegenover de Wetenschap onzer
dagen ? Daar ik ook een zeer vrijzinnig
protestant ben, en ik zelf in den laatsten tijd
wel een weinig verlegen zit met mijn houding
tegenover de wetenschap, niet die van 't jaar
nul, of van 't jaar duizend, maar de weten
schap onzer dagen, en toch. volstrekt nog geen
lust gevoel om mij in te laten met de weten
schap der toekomende dagen, ben ik zeer
nieuwsgierig naar hetgeen Ds. Groenewegen
ons in deze raden zal.
Tot vóór een paar jaar had ik geen bezwaar
tegen een cor/liaie houding. Ik en mijn heele
familie liepen met de wetenschap arm in arm,
en ik heb nooit gemerkt, dat iemand daar
iets bedenkelijks in vond ; <le menschen waren
zeer beleefd tegen ons en kwam ik ergens
met de wetenschap, dan had het er dikwijls
iets van of' ik een adellijken neef' van me
presenteerde, of een bankier uit de Bocht.
Maar dat is nu heel anders geworden. De
heele wereld weet maar al te goed dat de
wetenschap bankroet is, heeft de annonce van
zijn faillissement gelezen onderteekend door
de Brunetière als curator. Verschijn nu maar
eens met haar in het publiek!
Welk een houding zal Groenewegen dan
aanbevelen ? Ik vermoed een zeer gereser
veerde. Want zelfs al wordt ze nog eens
gehomologeerd, de aardigheid, dat wil zeggen .
het pleizier van de bluf is er nu toch voor
goed af.
Maar ik wil niet meer zeggen dan ik
verantwoorden kan. Dr. H. IJ. Groenewegen
bestudeert de qiiïistie! Ik zie dus zij a gemo
tiveerd advies, en dat niet zonder spanning,
tegemoet. En voor mij is dat wachten nog
zoo erg niet. B j gebrek aan ds wetenschap,
die nog al taai kon zijn, kies ik mij
pleizieria;er gezelschap tot korting van den tijd.
Maar de Wetenschap zelf!! Wat zal zij bran
dend van verlangen wezen naar de beslissing,
die de Protestantenbond neemt Uit on Ie
relatie hoop ik, dat zij niet al te bar j agens
haar zal zijn.
Het is reeds geruiin3n tijd bekend, dat
generaal Vetter over land naar M-irssille gaat,
om van daar per Soa/nbing van de Rotterd.
Lloyd de reis naar Incliëte vervolgen. Dit
stoomschip vertrekt Zaterdag van
RotterdamHet plan heeft bestaan den generaal uit te
noodigcn bij het vertrek van het schip van
de Wilhelminakade tegenwoordig te zijn, ten
einde in hem en de aan boord aanwezige
troepen het Indische leger ing eens te hul
digen. Men was zelfs op het denkbeeld geko
men, om, teneinde de illusie volkomen te
maken, den generaal aan boord ta doen gaan,
om aan den Hoek van Holland het schip
weer te verlaten, waardoor hem een uitgeleide
in optima forma gegeven had kunnen wonlsn.
Van al dsze plannen komt intusschea niets,
daar de Svsm'iiiiy, naar wij ver^emsn a.s.
Zaterdag zonder eenig ceremonieel zal ver
trekken."
Dit is wel jammer. Maar zou er niet nog
iets op te vinden zijn? Heeft men al ge
dacht aan de boot op de wereldtentoostelling?
Wanneer de generaal daar eens aan boord
ging; om door zijn bewonderaars voor het
laatst gecomplimenteerd te worden. En zou
dat niet tevens een kleine welverdiende ver
goeding voor de tentoonstellings-comrnissie
kunnen wezen, nu de natuurgetrouwe ver
tooning van onze nederlagen en overwinnin
gen op Lombok haar bleef ontzcgi
Het
verwondert mij inderdaad dat zoo'n vinding
rijk lichaam als het Uitvoerend Comitézicbx
nog niet heeft laten hooren.