De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1895 22 september pagina 2

22 september 1895 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOK NEDERLAND. No. 952 Niemand eischt, dat het officier-Kamerlid een ongehoord privilegie erlange; de eisch van het constitutioneele leven is alleen, dat in de beslissing over zijn lot de %m of wil van den Minister ophoude ingrediënt te zijn. Laat bepaald worden, dat een officier al ware het de twee laatste jaren, vlak voor elke promotie, effectieven dienst heeft te doen, en zelfs de scherpte van zulk een bepaling zou het constitutioneele leven niet deren. Mits het maar vooruit vaststa, en het «gelijke monniken gelijke kappen", door wettelijke bepaling, gewaarborgd zij. Zelfs de mogelijkheid van het arbitraire oordeel des Ministers moet zijn buitenge sloten." Hiermede zijn wij het eens. Maar met deze uiteenzetting komt, d. o., de Standaard nog verder van huis. Immers juist de Minister, wien het niet bevorderen van den heer Seret zoo euvel wordt geduid, heeft door zijn wetsontwerp ! de mogelijkheid van het arbitraire willen buitensluiten, doch de Kamer heeft dat niet gewild. De Standaard is het dus met den Minister en met ons in principe geheel eens. Nu kan, meenen wij, de Standaard in haar redeneering niet verder komen, dan door ronduit te verklaren: ik geloof, dat deze Minister, die het tot wettelijken regel heeft willen verheffen, dat geen enkel kapiteinKamerlid tot majoor bevorderd kan worden, arbitrair heeft willen handelen, toen hij een kapitein, die twintig jaar buiten het leger heeft doorgebracht, den majoorsrang heeft onthouden. Immers beslist dat geloof niet hoe zou men het dan in deze voor het bevorderen van zulk een kapitein kunnen opnemen ? De Standaard mag dat arbitraire, na het geen de Minister, geheel in overeenstemming met des Standaard's en ons principe, heeft trachten tot stand te brengen, niet onderstel len. Op haar en ons standpunt voegt het allerminst den Minister in verdenking te brengen, zonder eenigen grond, en vierkant tegen allen schijn in. Integendeel: wij behooren te erkennen, dat Seret niet bevorderd werd is volkomen in den haak; nu zou zich echter later het geval kunnen voordoen, dat er twijfel rees omtrent het al of niet in rang verhoogen van een officier-kamerlid, als uit deeling van belooning of van straf, het is dus noodig dat dit punt wettelijk geregeld worde. Dr. Kuyper noodige daarom den Minister uit, een dergelijke wet, als die welke te kwader ure door de Kamer verminkt werd, j nog eens in te dienen of hij of een ander der volksvertegenwoordigers neme daartoe het initiatief. Want nog eens: juist de mogelijkheid om arbitrair te zijn, heeft de Minister trachten buiten te sluiten, hem nu met die mogelijkheid te willen vervolgen, is niet zooals het behoort. Intusschen, op het persoonlijk element, op de verdienste van den heer Seret en zijn doorworsteld lijden, is de Standaard niet teruggekomen, en de hemel die aanvankelijk storm voorspelde, ziet er veel minder ver ontrustend uit. In de laatste veertien dagen O hebben verscheidene organen der pers hun afkeer, of zeer geringe ingenomenheid met de demonstratie vóór Seret of tegen den Minister aan den dag gelegd. Ook het Handelsblad dat aanvankelijk de niet-bevordering van den heer Seret afkeurde, en de «inmenging" der Kamer wilde, heeft later duidelijk uitgesproken, dat het met de in menging alleen het vragen van inlichtingen bedoelde. Zoo kwam dus de barometer reeds van »Storm" op »Regen en Wind." Het ge vaar schijnt geweken. Een \Mliouderscrisis. Amsterdam heeft in zijn gemeentebestuur een crisis doorleefd, die een zeer eigenaardig karakter droeg. Een wethouderscrisis heeft men haar genoemd, die niet het gevolg was van de moeilijkheid om den man te vinden, bereid en geschikt de openstaande plaats in te nemen, maar van den duidelijk gebleken toeleg van het Dag. Bestuur zelf, om iemand daaruit te weren, die reeds bij de verkiezing tot gemeenteraadslid als aanst. wethouder was aangewezen. Dr. Blooker, zoo scheen men het in het Dag. Bestuur te hebben begrepen, moest geen wethouder worden. Waarom ? Dr. Blooker werd door de burgerij be schouwd als de man. De groote meerder heid van den Raad meende, dat hij in het Dag. Best. zitting behoorde te nemen. Dr. Blooker had zich na rijp beraad bereid ver klaard zijn drukke praktijk neder te leggen, hij zou zich geheel aan zijn nieuwe betrekking wijden. Dr. Blooker had zich gedurende den tijd, dien hij op het Prinsenhof' doorbracht, betoond een onafhankelijk, een ernstig, een nauwgezet, een bekwaam raadslid te zijn, iemand gewoon zijn eigen weg te gaan na nadenken en onderzoek. Welk een voorrecht voor een zooveel zorg eischenden tak van dienst, als het Lager, Middelb. en Hooger Onderwijs in de hoofdstad vormen, een wet houder van die hoedanigheden te kunnen vinden. Ieder scheen het daarover eens te zijn maar de heer Blooker moeltt geen wethouder worden. Neen, zoo heette het van de tafel van het D. B., de heer Blooker ivilde geen wethouder worden. Hij had het immers kunnen zijn, als hij de afdeeling Armwezen tot dusverre aan Onderwijs verbonden, maar had willen over laten aan een zijner arnbtgenooten. Maar dat juist wenschte de heer Blooker niet. Geenszins om de geheele afdeeling Armwezen was het hem te doen; doch wel om een onderdeel daarvan: de beide gast huizen, een klein koningrijk op zichzelf' in onze gemeentelijken staat: want zij verschij nen op de begrooting met een raming aan uitgaven van ruim een half millioen! En waarom de heer Blooker juist dit deel der gemeenschappelijke huishouding onder zijn beheer wenschte te zien gesteld 'f Het is, dunkt ons, nog al duidelijk, dat hij, als medicus, de eenige deskundige in het college meende te zijn, die met vrucht over zulk een veel omvattende, tonnen gouds verslindende in richting het toezicht kon houden; de eenige van wien verwacht mocht worden, dat hij, indien daar de noodige zuinigheid eens niet werd betracht, de oorzaken van de kwaal of van de kwalen zou kunnen vinden. Daar komt bij, dat de Heer Blooker bij de behandeling van de voordracht tot het aan stellen van een chirurg voor het Wilhel minagasthuis het bewijs reeds had geleverd, dat hij de belangen van de ziekenverpleging niet wenschte op te offeren aan de eischen van hen, die meer letten op de belangen van het medisch onderwijs; en ofschoon men dit alles wist, en de gasthuizen in de nauwste be trekking staan tot de medische faculteit, welke laatste naar de mate harer belangrijk heid de halve universiteit vertegenwoordigt, moest daar toch scheiding van beheer in deze worden ingevoerd, al zou dan ook Blc-vker mede voor het wethouderschap van onderwijs bedanken. Dit stond bij B. en W. zóó vast, dat zij dit plannetje doorzetten ook waar men wist, dat Blooker de eenige aangewezen candidaat voor het wethouderschap was; op gevaar af' dat een zoo gewichtige betrekking in handen zou komen van een novitius als de heer Sauvage Nolting! En zóó weinig ging het het Dag. Bestuur ter harte wat er van het depar tement onderwijs moest terecht komen, dat het, toen de Raad ten tweede male met groote meerderheid dr. Blooker voor dezen zetel aan wees, hem nogmaals noopte te bedanken, door hem het beheer over de gasthuizen opnieuw te onthouden. Wij spreken van het Dag. Bestuur, maar bedoelen natuurlijk de oude leden daarvan, den voorzitter, en de heeren Treub en Schölvinck, welke laatste nu de gasthuizen mede voor zijn rekening heeft genomen, zich daartoe meer geschikt achtende dan Dr. Blooker! Waarom dit aldus geschied is blijft men vragen. Zeker is het, dat de antwoorden, die men tot dusverre ontvangen heeft niet de geringste inlichting geven. Dat de verdeeling der werkzaamheden ra tioneel is, springt allerminst in het oog. De heer Treub, de financier, als financier gekozen en dezen zomer als financier herkozen, laat zonder voor financiën nog iets van beteekenis te hebben kunnen verrichten, z;jn zetel open en verhuist naar Publieke Werken. De heer v. Leeuwen, neemt Financiën, maar zijn voor ganger behoudt de Handelsinrichtingen en hij, Secretaris van de Commissie voor de Rijnvaart, den kiezers aanbevolen als bekend met handels belangen, wordt tot heer gesteld over de straatreiniging,die, zoo zou men denken,wel het meest onafscheidelijk van Publieke Werken zal zijnWanneer men deze regeling der onderdeelen aanschouwt, is men geneigd te vragen of het samenvoegen van onderwijs en armenzorg, of van onderwijs en de gasthuizen, misschien den heeren heeft toegeschenen als iets, dat al te logisch was bij een overigens zoo onlogisch samenstel; en ook of' men mr. Schölvinck niet capabel achtte om zich gelijk mr. van Leeuwen met het beheer van den reinigingsdienst te belasten, altoos indien hij mocht gevreesd hebben, dat zijn werkkrachten niet tot haar recht zouden komen, als hij die niet aan nog iets anders dan den burgerlijken stand wijdde. In elk geval zal iemand niet licht begrijpen, dat bij zulk een onredelijke splitsing van het gemeentelijk beheer, er een bezwaar tegen dr. Blookers verlangen heeft kunnen bestaan, ontsproten aan de liefde voor eenig systeem! En toch, (1-! Voorzitter, sprekende uit naam van het Dagelijksch Bestuur, was theoretischer dan ooit. Zoo vernam het publiek, dat het college eigenlijk niet bestond uit Wethouders, elk voor een zeker deel van den dienst ver antwoordelijk, maar uit vier leden, die met den Burgemeester te samen als n geheel over alles raadpleegden en beslisten. Een redeneering alleen voor deze gelegenheid op. gedischt. Hield men b.v. den Heer Veiling Meinesz eens aan zijn woord en wilde men hem en zijn geheel college de schuld geven voor de zeer zeker ergerlijke verwaarloozing van het gemeentebelang in zake de telefoonquaestie, hij zou de eerste zijn om te verkla ren, dat deze zaak zoo goed als geheel uit sluitend den wethouders van publieke werken en financiën moet worden aangerekend. Dat Amsterdam minstens een jaar te laat zich tot de telefoonmaatschappij richtte en daar door de stad belangrijk geldelijk nadeel berokkende, zullen de burgers niet wijten aan Mr. Schölvinck of' aan Mr. van Lennep; zij hebben het, wel wat onbillijk, uitsluitend den heer Serrurier als een verzuim aangewreven, ofschoon een onderwerp, dat zulk ten groot financieel belang betrof, van den beginne af natuurlijk zal zijn behandeld in gestadig overleg niet den gemeente-financier. Toch, al meenen wij, dat de heeren Serrurier en Treub, zij 't ook al niet in gelijke mate, in deze te samen verantwoordelijk zijn het college van B. en W. als rje/teel draagt niet de schuld. Een tweede hiermede samenhangende the oretische verklaring was, dat de Raad volstrekt niets te maken had met de verdeeling van de werkzaamheden door B. en W. Men deed het voorkomen als sprak dit van zelf, als vloeide het rechtstreeks voort uit de gemeen tewet. Een feit echter is, dat op dit oogenblik B. en W. de verdeeling is toegestaan door den Raad, welke indertijd goedkeurde het thans vigeerend huishoudelijk reglement. Een regle ment, voor wijziging vatbaar. Maar natuurlijk heeft destijds de Raad dat reglement goedgekeurd, niet verwachtende dat B- en W. ooit de aanvaarding van het wethouderschap een raadslid, tweemaal door den Raad met groote meerderheid van stem men gekozen, onmogelijk zouden maken, een voudig door een verdeeling der werkzaamhe den te handhaven tegen 's Raads uitgedrukten wil. Doch al ware dit niet het geval, de theoretische verklaring verkeert geheel in strijd met den feitelijken toestand. De kiezers toch zijn wel gedwongen onder de candidaten óók dezulken te zoeken, die bekwaam zijn tot het wethouderschap voor een bepaalden tak van dienst. Hoe menigmaal beheerscht juist deze noodzakelijkheid een verkiezing' Daarom is het in de praktijk dwaasheid te beweren, B. en W. mogen de rollen precies verdeelen zooals zij willen, de gemeenteraadsleden be noemen slechts een wethouder en wij leden van het Dagelijksch Bestuur kunnen hem zijn werkkring aanwijzen, onverschillig hoe de Raad daarover denkt. Een niet minder potsierlijke, officieel juiste, maar ten opzichte van de feiten volstrekt onjuiste verklaring, was de herhaaldelijk ge uite mededeeling, dat alleen in het volledig college van B. en W. de regeling der werk zaamheden is geschied. Reeds weken vóór de officieele vergadering van B. en W. ter aanwij zing van ieders deel in het beheer, liep het ge rucht, zelfs door de dagbladen verspreid, dat de heer Treub de afdeeling Publieke Werken zou nemen, en de heer Gerritsen wist in de jongste raadszitting dan ook te vertellen, dat hij reeds lang van te voren van ambtenaren van het stadhuis en van raadsleden had gehoord, dat de rolverdeeling had plaats gehad vóór de keuze der nieuwe wethouders. En al ware dit niet duidelijk geconstateerd, wie zal in gemoede kunnen aannemen, dat de Heeren Vening Meinesz, Treub en Schölvinck, te zamen wachtende op de nieuwe medeleden, die de Raad hun zou geven, niet als een meerderheid, geenszins officieel natuurlijk, maar in gedachte, den heer Treub P. W., de Con cessies en de Handelsinrichtingen, en aan den heer Schölvinck naast den .Burgerlijken Stand het Armwezen hadden toebedeeld ; en ook dat zij, alweder zonder er notulen van te houden, niet eens sprekend, zelfs zonder eenig gebaar, met hun drieën gezworen hadden wat Blooker, die men ons zenden zal, ook moge willen, Schölvinck staat, zijn Armwezen niet weder af'; zooclat later het behouden van Arm wezen onder Mr. Schölvinck's leiding voor hen ? om zoo te zeggen onwillekeurig was geworden een quaestie van ttlgnnecii Itdruuj ! Waarlijk het overgebleven deel van het oude Dag. Bestuur heeft de scherpzinnigheid van Dr. Blooker, van den Raad en van het publiek een weinig onderschat. Zij zouden alle te samen wel kinderen hebben moeten zijn, om niet te vatf,en welk spelletje in zeer wettelijken vorrn en met de noodige hoogheid van toon met hen werd gespeeld. Toen de heer Gerritsen in de Raadszitting van verleden Woensdag het woord over de hou ding van B en W. voerde, was hij ongetwijfeld de tolk van de groote meerderheid van Raad en Publiek. Wel waagde de heer Hugo Muller nog een poging om B. en W. eenigszins uit de moeilijkheid te redden, door de onderstelling uittespreken, dat de Raadsleden, toen zij Bloo ker voor de tweede maal kozen, daarmede ook hadden kunnen bedoelen, dezen te ver zoeken zijn standpunt prijs te geven, maar niemand stemde den heer Muller bij, en Dr. Blooker zelf wees zulk een interpretatie beslist af. Het feit valt niet te ontkennen, dat B. en W. de herhaalde afkeuring van den Raad, als van geenerlei waarde hebben beschouwd; ook dat zij zelf wel gevoelden, hoe dicht zij hierdoor genaderd waren tot een con flict; want reeds vóór de vraag aan de leden was gericht of deinotie van den heer Gerritsen werd ondersteund, achtte de Voorzitter het oorbaar met verheffing van stem tegen de motie zelf'te waarschuwen, en oefende Z.Edelachtbare hiermede een pressie uit, die zeker niet van overgroote gerustheid getuigde. 1)3 heer Ger ritsen had op dat oogenblik, bij deze onbehooilijke pressie, zijn motie moeten intrekken. Want dat de Raad den moed niet zou betoonen een zoo ernstig conflict, als nu dreigde, aan te durven, was te voorzien. Maar het spreekt van zelf', dat het conflict, thans ver meden, op den duur niet te ontgaan zal zijn, als B. en W. in de houding tegenover den Raad blijven volharden, welke zij nu bij de rolverdeeling hebben aangenomen. Dat dit in het gemeentebelang zou zijn, zullen wei nigen gelooven. Gelukkig heeft Amsterdam, dat een wet houder voor onderwijs niet missen kan, den heer v. Hall bereid gevonden, een proef te nemen met de vervulling dier betrekking. Voorloopig zijn we dus uit het gedrang. Maar mocht mr. v. Hall weldra zich gedrongen gevoelen den wethouderszetel weder te ver laten, zou het dan opnieuw moeten blijken, dat B. en W. liever het beheer over het lager, middelbaar en hooger onderwijs in zeer ge brekkige handen gesteld zien, dan te vol doen aan de wenschen van den Raad en aan het verlangen van een degelijk man als Dr. Blooker, die ter vervulling van die betrekking bereid is en bekwaam ? l" l HIIIIIIIIIIIIIUIIIIIIIIIIII iiimiimiiuiii iminimiii Sociale, Het congres van den R. K, Volksbond. Is er uit de ongeveer tachtig conclusies, genomen omtrent ruim veertig onderwerpen op te maken wat de R. Katholieke Volksbond wil? De manier van vergaderen heeft dat onmogelijk gemaakt. Iets zakelijks is in de algemeeue vergaderingen niet geschied, tenzij men een afschudden van mogelijke sociaaldemocratische pluizen van het kleed van den Volksbond zakelijk wil noemen. Maar be raadslaging over de belangen van den werkman had alleen plaats in de secties : het in vak groepen enkele weinig samenhangende gescheiden congres. Daar is veel behandeld, wat alleen plaatselijke, of slechts voor n vak beteekenis heeft, veel ook, wat in zijn algemeenheid over de strekking van een congres van werklieden uitvliegt. En na schifting van het groot getal conclusies, blijft er een verzameling over van somtijds tegen strijdige uitspraken. Maar enkele lijnen zijn toch aangegeven, en een vage schets vaneen ideaal ontwikkelt zich wel uit het resultaat van de samensprekingen der Volksbonders. Waar ik die hier tracht neder te zetten, gelieve de lezer te bedenken, dat wij telkens te doen hebben met de uitspraak van een enkele, soms van eenige secties; maar n verlangen is door den geheelen Volksbond mot algemeen applaus begroot, en wel, in de laatste algemeene vergadering van het con gres: de oprichting door den Boud van een arbeidssecretariaat. Dat er iets niet in orde is in onze hedendaagsche maatschappij, staat vast ook voor de leden van den 11. K. Volksbond. Kr wordt niet genoeg verdiend; er wordt te lang ge werkt; vrouwen worden genoodzaakt in de werkplaats het loon van den man te druk ken ; kinderen worden naar de fabriek ge bracht inplaats van naar de school. Hier en daar schijnt de meerling ingang te hebben gevonden, dat de machine van dit alles de schuld is; de volgende motie doet het ver moeden : »De vergadering draagt het Centraal Bestuur op, zoo spoedig mogelijk maatregelen te nemen, dat de machine in het belang der geheele maatschappij worde benuttigd, opdat zij niet

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl