Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
Na. 952
karakter hebben soms heel anders op dan wy.
HJJ doet het minder los en legt er meer gevoel,
meer droomerigheid in dan wy. Het woord
*schalks" beteekent voor hem heel wat anders
dan voor ons.
Doch laten wy' billyk zyn. Ook wij zijn anders
geworden. Onze nieuwere dichters slaan ook
niet meer dien onbezorgden, blijmoedigen toon
aan die bij de oudere dichters zoo vaak te
vinden is. Het leven geeft meer strijd, meer
zorg, en zou dat niet van invloed zijn op den
toon van onze dichters en componisten ? En onder
vinden wy niet dsgelyks dat maar zeer weinige
zangeressen en zangers die een guitig liedje te
vertolken hebben, den lossen, schalkschen toon
weten te vinden. Wy stuiten dan vaak op te zware
accenten, te veel of onjuist aangebracht pathos.
Wie de blijmoedige liedjes uit die periode
weer geheel in zich wil opnemen, moet m. i. zich
weer eens gaan verdiepen in de schetsjes en
versjes van de belletristen uit die dagen. Ik ge
loof o. a. dat Justus van Effen hem daarbij wel
dienst kan bewijzen.
Dit heb ik vooraf laten gaan om eenigszins te
doen gevoelen hoe ik over de als muziekstukken
voortreffelijk gecomponeerde liederen van Wil
helm Berger denk. Ik zie er iets van anachronisme
in, behalve hetgeen ik opmerkte omtrent het
verschil in opvatting van twee volken.
Ik heb vooral het oog op de liedjes: Egoïsmus
en Liedje m den Maneschijn. By Dolce far
niente heeft de componist iets wazigs weten te
verkrygen dat vooral met betrekking tot de eerste
twee regels hoogst gelukkig getroffen is. Doch
wanneer men den geest van het geheele liedje
neemt, stuit men hier ook weer op te zware
expressie.
Deze opmerkingen gelden echter niet voor Zoo
gaat het, want hier is de stemming werkelyk aan
wezig, zooals ik die in de andere liederen wel
meer zou gewenscht hebben. Doch afgescheiden
van de gemaakte opmerkingen over opvatting,
doet het goed compositiën onder de oogen te
krygen van iemand, die zoo begaafd blijkt als
deze componist. Dat hij de Genestet m. i. niet altijd
gevat heeft is alleen een bewijs dat deze dichter
verder van hem afstaat dan hy zelf meende.
Doch een verbiedend verschynsel is het, dat
deze begaafde duitscher (die echter door hechte
banden aan ons land verbonden is) zich tot de po
tische bloemen van onzen bodem aangetrokken
heeft gevoeld. Ik hoop zeer dat hij daarmede
zal voortgaan, en wanneer hy' dan met onze
nieuwere dichters kennis heeft gemaakt, geloof
ik dat hy ons iets kan geven waarin men gevoelt
dat dichter en componist n zy'n wat stemming
en gedachte betreft.
In de technische wyze van behandeling toch
is zooveel meesterschap en de muziek wanneer
men die onaf hankely k van de woorden beschouwt
is meestal zoo gedistingeerd dat men de waarde
van den heer Berger als liederencomponist leert
hoogschatten.
Deze liederen zyn uitgegeven bij W. Wolters
te Groningen.
Een opus I is altijd iets waar de beoordeelaar
met meer dan gewone belangstelling naar grijpt,
want daarin hoopt hij te vinden eene belofte
voor de toekomst. En hoewel er nu vrij wat
eerstelingen zijn die nog niet gedrukt hadden
moeten worden, hoopt men toch in ieder nieuw
opus I weer eene belofte te ontdekken.
Thans liggen voor my' 4 Bagatellen pour Piano
van W. F. Siep opus L Poème d'Amour. Petite
Marche funebre. Béoerie. Impression.
Het is my aangenaam te kunnen verklaren in
deze korte stukjes werkelyk eene belofte te heb
ben gevonden. Vooral als melodist is de heer
Siep begaafd, en dit is dan ook in deze stukjes
ruimschoots op te merken.
Vooral de Marche Funebre acht ik gelukkig
gevonden, doch hier komt ook tevens uit dat de
componist zich tevreden stelt met zijne invallende
gedachten op te schryven zonder er lang over te
denken of hy' van zy'ne vinding ook wat meer party
had kunnen trekken. Nu geven Bagatellen voor
zeker geen aanleiding tot groote uitwerking, doch
ook uit alle nummers heb ik bespeurd dat de
jonge componist tevreden is wanneer hy zijne
melodie gevonden heeft en dat de vorm voor hem
niet zooveel gewicht heeft.
De stukjes getuigen van te veel gave van vin
ding om niet met nadruk hierop te wijzen, want
zelfs in Bagatellen moet men, in hoe beknopten
vorm ook, kunnen bespeuren dat een muziek
stukje wel op eene invallende gedachte kan ge
baseerd zijn, doch niet, dat zoodra de invallende
gedachte is neergeschreven het stuk ook uit is.
Doch eene warme aanmoediging om voort te
gaan geef ik gaarne en tevens voeg ik er bij dat,
behoudens een paar stroefheden in de stemvoe
ring, alles vloeiend klinkt en voor de uitvoering
practisch geschreven is.
Nu er deze week geen noviteiten op muzikaal
gebied in onze stad zijn ten gehoore gebracht,
maak ik van de plaatsruimte gebruik nog even
te wijzen op een ernstige onmuzikale toestand
die in de afgeloopen week weer opnieuw is aan
'het licht gekomen en wel bij gelegenheid van
een wedstrijd van Mannenzangvereenigingen te
Zwolle.
Er is in den laatsten tijd weer heel wat
gewedstrijd en hoewel hoe langer hoe meer wordt
ingezien hoe verderfelijk die concoursen zijn
voor den bloei van de zangvereenigingen, is er
nog niet veel verbetering te bespeuren.
Menige liedertafel is reeds ten grave gedaald
door de wedstrijdenjacht en menig directeur heeft,
tot loon voor zijne zwakheid dat hij toestemde
aan een concours deel te nemen, zijn ontslag
tehuis gekregen omdat de vereeniging geen
eersten prijs had behaald.
frj Dat alles is vroeger al eens gereleveerd. Doch
hoe langer hoe meer blijkt ook dat die wedstrijden
een demoraliseerenden invloed op de deelnemers
hebben. En worden over en weer beleedigingen
geuit, hetzij a&n het adres van de jury, of tusschen
twee concurreerende gezelschappen de elkander
den prijs niet gunnen. Men laat bovendien het
publiek mede beoordeelen, dat natuurlijk wel
eens iets als het beste toejuicht wat niet het beste
is, hetzy uit persoonlyke sympathie voor eene
vereeniging, hetzij uit verblinding door
effectbejag.
Het is niet my'n doel dezen strijd tegen de
wedstrijden dien ik vroeger reeds heb aangebonden.
weer zoo uitvoerig te behandelen, doch wel wil
ik nog eens met nadruk protesteeren tegen dien
kwaden hartstocht die niet verzadigd zal zijn voor
de laatste mannenzangvereeniging heeft opgehou
den te bestaan. En nu moge men het bestaan
van die vereenigingen min of meer belangrijk
vinden, dat neemt niet weg dat het jammer zou
zy'n wanneer de malaise die reeds zoo lang op
dit gebied ten onzent heerscht belet werd tot
eene gezonde oplossing te komen door die scha
delijke sport.
Wie een wedstrijd medemaakt gevoelt dadelijk
dat de schoone regels : Wo man singt da lass
dich rutvg wieder, böse Menschen haben keine
Lieder daar tot leugen worden, want nergens
kan een onschuldige gemakkelijker een pak slaag
oploopen dan bij een concours. Vooral jury-leden
en leden van vereenigingen die een eersten prijs
gewonnen hebben, zijn daar meermalen mede
bedreigd. 3Ü8
Dat bovendien een volkomen juiste uitspraak
van eene jury haast onmogelijk schijnt omdat de
goede en slechte kwaliteiten van zoo verschil
lenden en uiteenloopenden aard kunnen zijn, dat
het een hoogst ondankbare taak blijft te moeten
zeggen welke uitvoering als technische en
kunstvoordracht hooger staat, heb ik vroeger reeds
uitvoerig (ook met cy'fers) aangetoond.
Het is duidelijk dat de onmogelykheid die zich
zoo vaak voordoet om een juisten paralel te
trekken, door de medewerkenden gevoeld wordt,
en dat geeft wellicht den sleutel tot zooveler
ontevredenheid met uitspraken Doch het kwade
van de zaak is altijd de verdachtmaking van de
beoordeelaars aan wie altijd onedele bedoelingen
worden toegeschreven, omdat zij of het land hebben
aan een of andere vereeniging die een minderen
of geen prijs gekregen heeft, f>f uit wraak
zoo en niet anders gestemd hebben.
Waarlyk wanneer men zoovele deelnemers
wilde gelooven dan zou men tot de conclusie
komen dat vele juryleden minstens zes maanden
eenzame opsluiting verdiend hadden. Te ver
wonderen is het dan ook dat onze goede musici
er niet al lang genoeg van hebben om als jury
lid te fungeeren.
Het is te Zwolle al weer gebleken voor ieder
die het opmerken wil dat de wedstrijden
behooren te hebben afgedaan.
Moge dit spoedig waarheid worden.
VAN MlLL[GEN.
Pulcinello bedreigd.
Te Napels is nog zeer bemind de Pulcinello,
die in kleine theaters zijn anker heeft
nedergelegd. Maar Pulcinello werd te onzedelijk: de
prefect heeft een aantal van die kleine schouw
burgen gesloten, en wil ze niet meer openen, dan
na oprechte belofte van beterschap, en onder
strenge censuur. Arme Pulcinello !
O^k de marionettentheaters hebben de hand
van den prefect moeten voelen. Zij geven voor
stellingen uit den tijd van Charlemagne en Roland;
werklieden en bedelaars vormen het gehoor. Het
zou jammer zijn, als dit brokje volksleven moest
verdwijnen terwille van de mo-ra-li-teit, in het
prude Italië!
Laube.
Er wordt nu te Sprottau, Laube's geboorte
stad, een standbeeld voor hem gezet. De stad
zelf heeft trouwens maar een armelijke paar
honderd mark daarvoor gegeven; zij heeft nim
mer haar zoon gewaardeerd. Toen hij nog theo
loog was, en eens zou preeken, het was voor de
eerste maal in zijn leven, zeide de burgemeester:
»Die: wat kan die preeken; hoogstens kan die
van paarden preeken!" want Laube was een
aartsruiter. Op den preekstoel staande had hij het
over den ezel van Biliam; hij begon in eens te
stotteren: »Ja my'ne geliefden, ook het lieve vee komt
in den hemel, als het zalig heeft geleefd en za
lig is gestorven want ook het vee is zalig ....
het is zalig "
»Heb ik het niet gezegd," vroeg de
burgemeesaan zijn buurman.
Laube heeft de Fransche school in het Burg
theater gebracht, Augier, Sardou, Feuillet zijn
door hem te Weenen bekend geworden. Wel,
zegt de Débats, hebben wij het aan hem te dan
ken, dat nog vaak in Duitschland Belle-Maman
of Les surprises du divorce worden gecommenta
rieerd met aanhalingen uit Herder, Lessing en
Goethe, maar dankbaar blijven wij hem toch.
Als tooneelschrijver heelt Laube echec gemaakt;
maar hij wist stukken te kiezen, te bezetten, in
te studeeren en te monteeren, een directeur te
zijn, kortom, gelijk men niet beter kan verlangen.
NiiiiimiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiniiHl
Portretten in Arti, en flat van Josef Israëls,
door JAN Virnr.
Wanneer men heel hooge eischen gaat stellen
is van deze Arti-tentoonstelling weinig goeds te
vermelden.
Want men kan van een portret iets meer ver
langen dan dat de gelijkenis goed getroü'en, de
teekening juist, de kleur en de wijze van schil
deren voldoende zullen zijn.
AI deze kwaliteiten maken nog geen bezield
portret, en handigheid moge een oppervlakkigen
schijn geven, alleen een fijn voelend artiest, zal
vermogen te vergeestelijken het teere der expressie
in de oogen en de subtiele essence der gelaats
trekken, zoo, dat het conterfeitsel hebbe eene
ziel en een wezen en in sterke evocatie de per
soon voor ons doet opleven.
Hoe dit bereikt wordt doet weinig ter zake
en al is een verzorgde factuur gewoonlijk het
equivalent van een scherper bestudeerde beeltenis,
zoo kan daarentegen impressionistiesch in spon
tane inspiratie iets bemachtigd zijn, wat hem,
die langzaam zijn werk opbouwt, zoo hij het al
mocht bereiken, niet altijd gegeven zal zijn te
behouden.
Deze expositie dan geeft wel uitsluitend staaltjes
van portretkunst naar den impressionistischen
kant, en ware er niet Israëls met zijn vier por
tretten, dan zoude haar interesse zeker al zeer
gering zijn.
Naar ik meen waren ze alle vier in den Haag
geëxposeerd bij de onlangs te zijner eere ge
houden tentoonstelling.
Thorbecke, de schrandere fijne hoekige kop,
die als een houten pop achter de omlijsting staat
is wel de meest levende, en wordt waardig ge
flankeerd door de robuuste beeltenis van prof.
Goudsmit en het Rembrandtieke rechtsche.
Dat van Neuhuys is met diens eigen meesterlijk
gedane teekening hier de eenige aquarel.
In wonderlijke techniek heeft hij hier prachtig
het modeléweergegeven en het is een lust die
knoeierig gezette toontjes en vreemd gesleepte
lijntjes te volgen.
Aan den linkerwand vormt een groot doek van
den landschapschilder Jansen het middenstuk, a]
is het daar niet tevens het pièce de résistance.
Deze heeft hier meer getracht naar een schilder
achtige opzet, dan naar de eischen, die men aan
een portret stelt en aldus noch het een noch het
ander bereikt.
Haverman er naast is fijn van expressie, maar
minder fijn coloristiesch dan hy gewoonlijk vermag.
Meer picturaal van streven is het kloek ge
schilderde doek van Van der Maarel.
Mej. Schwartze is hier ruim vertegenwoordigd
en wel het best in het portret van prof. Hoekstra
en in een pastei van hare moeder.
Blommers zond twee wat vluchtig behandelde
kinderportretten, die ook niet weinig van hun
charme aan het model ontleenen.
Het kleine portretje van Oldewelt links van
de de Israëlsen is in zijn pretentielooze eenvou
dige factuur een bizonder gelukkig staaltje, in
zijn zelfportret werkt de fond bepaald storend.
Frankfort is minder geslaagd in zijn meisjes
portret dat eenigzins cru doet en hem niet toont
van den harmonieus coloristischen kant, die hem
in beter werk eigen is.
De inzending van Izaak Israëls is niet zooals
we van hem mogen verwachten.
De portretten van mevr. Mesdag van Houten
zy'n weinig gepousseerd; zij bezit voor stilleven
zeker grooter capaciteiten.
In die van mej. Kool en mej. van der Pek
zijn fijne kwaliteiten aan te wijzen.
Dit alles hangt daar aan de wanden van Arti
en geniet in ruime mate de belangstelling, die
men daarbij mag verwachten, maar heel kalm,
zonder eenige plechtigheid heeft het portret van
Israëls door Jan Veth in het nieuwe museum
zijn intrede gemaakt. Dit moge zoo de wensch
zijn van den schilder en van hen, die als een
hulde aan Israëls hem dit opdroegen; voor mij
is deze nieuwe aanwinst der Vereeniging tot het
vormen van een verzameling van hedendaagsche
kunst zeker van niet minder interesse.
De meester is afgebeeld in zijn werkplaats
turende naar een voor hem op den ezel staand
doek. De armen voor het lijf gevouwen, in zijn
stoel leunend, is hij daar met zijn fijnen
intelligenten kop en de droomerig kijkende oogen wel
echt de schilder zooals we hem uit zijn werk
kennen, de gevoelige vertolker van bet lief en
leed van eenvoudige boeren en visschers.
Als een aanduiding hiervan is de achtergrond
gevormd, zoo, dat we door de geopende deur een
visschersvrouwtje zien.
Uit alles blijkt een strenge studie en straf
aankijken en nadat dit alles verwerkt en bezonken
was, gelukte het hem dit meesterlijke werk te
scheppen, dat niet minder om den geportret
teerde dan door den maker, zal blijven boeien
de komende geslachten.
J. W. v. D.
IIIIIIIIIIMMIIIEIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIlUflIMimllMmilltlllllllllllllltlllUlllmillllll
Alfred Verwee,
Gisteren, Dinsdag, vergezelde een drokke schaar
kunstgenooten en vrienden zijn door een maan
denlange ziekte nauwelijks gesloopte lichaam naar
het graf.
Zondag morgen was hij, pas terug uit een
FranEche badstad, waar hij gehoopt had de genezing
te vinden, in zijn woning, Trooststraat. Schaar
beek, overleden.
Verwee was een echte Brusselaar. In de hoofd
stad geboren in 18,'!7 sprak hij, sappig en kleurig
als niemand, het meer zonderlinge dan schilder
achtige Brusselsch-Vlaamsch, en bezat Lij niet
alleen al de wel- en breedbespraaktheid, maar
mede de gulrond- en hartelijkheid van den geboren
hoofdstedeling.
Weinigen zijn ons, onder alle Belgische kun
stenaars bekend, wier uiterlijk en karakter zoo
geheel en al met hun werk overeenstemmen.
Zooals Alfred Stevens er bij de nog open groeve
aan herinnerde, zag Verwee er in zijn jeugd
eenigszins uit als die jonge stieren uit de vettige
Vlaamschen weiden, wier portretten hij met zoo
veel voorliefde voltooide; kloekgebouwd, eer
klein dan groot van gestalte, met bijzonder breed
karruur en machtigen nek, was hij rondborstig
recht voor de vuist tot brutaal wordens toe, ver
zot op krachtige, desnoods gewaagde, weinig
fashionable uitdrukkingen, zettend niet ongaarne
zijn kranig woord nog grooter kracht bij door
een ronkend «verdomme" wat niet verhinderde
dat onder die ruwe korst een even teeder hart
huisde, dat weliswaar noch gauw noch gaarne
zijn innigste gewaarwordingen mededeelde, doch
wellicht juist daarom des te dieper gevoelde.
In zijn groot, stoutkijkend oog, waarvan de
Ilias-dichter zeker zou gezegd hebben dat het
een stierenoog geleek, neen, was, wasemde
soms, als het gesprek zoo liep over iets heel
moois of iets heel roerends, een vlug verdreven
vochtigheid, getuigend van een diep en oprecht
enthousiasme of een ongehuicheld medelijden.
Heel juist was het woord, door Eugène
Delacroix in 18(59 vóór een schilderij van Verwee
uitgesproken: »Dat is de stier .... door den stier
zelf geschilderd ! L'E alon peint par lui-même!"
Verwee was met de Braekeleer en Asten, deze
lieve groote dooden, met Stobbaerts en Alfred
Stevens, beiden nog in het leven, een der schit
terendste vertegenwoordigers onzer moderne
schilderschool.
Van 18ü3, toen hij te Brussel zijn eerste
gouden medaille verwierf, tot 1889, toen hij te
Parijs vereerd werd met de medaille van eerste
klas, loopt n lange keten van artistieke zege
pralen.
Met de hooger genoemden gaf hij aan het aange
boren instinkt van den Vlaming voor de mooie;
krachtige kleur en de gezonde, volontwikkelde
vormen, de allerhoogste uitdrukking.
Zeker onderging hij evenals de beste in
onze Nederlanden sedert 1830 den invloed
der meesters van het Fransche landschap, die
zelf, deels van Constable en Gainsborough, deels
van Hobbema en Ruysdael, zooveel geleerd hadden,
maar van eerst af ging hij met vaste stap zijn
eigen gang, verhoogende het van anderen over
genomen en in zich geassimileerde met iets op
vallend eigenaardigs en persoonlijks.
Verwee was een even groot landschap- als
dierschilder, al wordt hij, van alle Zuid-Neder
landers, in deze laatste hoedanigheid alleen ge
venaard door Jan Stobbaerts, wiens honden en
koeien Europa door ategen goud opwegen". Wel
hapert er wel een enkelen keer iets in zy'n tee
kening, dan, namelijk, als hij, de geboren realist,
een enkelen keer vergat naar de natuur te werken,
doch in zijn beste werken, en deze beste zijn velen,
is er van dit gebrek geen spoor. De zware rossen
van zijn Zeeuwsshe Vrachtivagen in het Brusselsen
Museum, zijn Paarden in dat van Antwerpen,
zijn Stieren in de Wei nu te Gent tentoongesteld
en zijn onvergetelijke Dravende Stier uit het
wonderschoone tafereel: Les Eupatoires, zij zijn
niet alleen even voortreffelijk geteekend als
superb geschilderd, maar vooral zy' leven. Zij
vertoonen, als bij niemand anders misschien, in
houding en gebaar, staan en gaan, in de wijze
waarop zij stampen, staartslaan, kijken of geeuwen
dat schuwe, domme, brutale en ongegeneerde,
dat bij al zulke dieren direkt opvalt.
Zelfs in de rij van Verwee's werken is, in dit
opzicht, de laatstbedoelde Dravende Stier onver
gelijkbaar eenig, en steeds zal ik blijven betreu
ren dat het Antwerpsen Museum ondanks
mijn in de dagbladpers luid uitgesproken wensch
de gelegenheid niet heeft waargenomen om dit
weergalooze juweel van Vlaamsche schilderkunst
aan te koopen.
En zijn landschappen nu !
Het mooie Vlaamsche landschap uit Oost- of
West-Vlaanderen, weiden, en nog weiden, strek
kende, horizonloos ver, in hun frissche groente
onder een blauwen zomerhemel, weiden, vet en
malsch als de kudden die er in grazen, bezaaid
met een weelde van gele boter- en blanke
kersouwbloemkens hij wist ze, waar tot
begoochelens toe, weer te geven in den mooien deeg van
zijn sappig weelderige verven.
Breedvoeriger dan ik het hier doen kan en ...
mag hoop ik elders de verdiensten van den pas
overledene te doen uitschijnen.
Dit weinigje zal, hoop ik, volstaan om te be
wijzen wat een meester onze Vlaamsche
kunstschool ontvallen is in den goeden en grooten
ALFIIKD VERWEE.
POL DE MONT.
Bij den heer A. l'reijer, lokaal Pictura,
Wolvenstraat l!), is geëxposeerd een aquarel van
J. II. Weissenbruch, -^Landschap."
De reparatie der Eusebiuskerk
te Arnhem.
Bij de firma J. B. lullen, meubelfabrikanten
alhier, is in haar kolossale vitrine een artistiek
werk tentoongesteld, bestemd voor de St. Euse
biuskerk te Arnhem en door de firma Hillen in
haar werkplaatsen alhier door Nederlandsche
werklieden vervaardigd.
Ieder, die bet ziet, zal met genoegen erkennen,
dat onze Nederlandsche meubel-industrie groote
stappen voorwaarts doet en zich voordeelig met
de buitenlandsche kan meten. Eere dus aan de