De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1895 22 september pagina 4

22 september 1895 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Na. 952 karakter hebben soms heel anders op dan wy. HJJ doet het minder los en legt er meer gevoel, meer droomerigheid in dan wy. Het woord *schalks" beteekent voor hem heel wat anders dan voor ons. Doch laten wy' billyk zyn. Ook wij zijn anders geworden. Onze nieuwere dichters slaan ook niet meer dien onbezorgden, blijmoedigen toon aan die bij de oudere dichters zoo vaak te vinden is. Het leven geeft meer strijd, meer zorg, en zou dat niet van invloed zijn op den toon van onze dichters en componisten ? En onder vinden wy niet dsgelyks dat maar zeer weinige zangeressen en zangers die een guitig liedje te vertolken hebben, den lossen, schalkschen toon weten te vinden. Wy stuiten dan vaak op te zware accenten, te veel of onjuist aangebracht pathos. Wie de blijmoedige liedjes uit die periode weer geheel in zich wil opnemen, moet m. i. zich weer eens gaan verdiepen in de schetsjes en versjes van de belletristen uit die dagen. Ik ge loof o. a. dat Justus van Effen hem daarbij wel dienst kan bewijzen. Dit heb ik vooraf laten gaan om eenigszins te doen gevoelen hoe ik over de als muziekstukken voortreffelijk gecomponeerde liederen van Wil helm Berger denk. Ik zie er iets van anachronisme in, behalve hetgeen ik opmerkte omtrent het verschil in opvatting van twee volken. Ik heb vooral het oog op de liedjes: Egoïsmus en Liedje m den Maneschijn. By Dolce far niente heeft de componist iets wazigs weten te verkrygen dat vooral met betrekking tot de eerste twee regels hoogst gelukkig getroffen is. Doch wanneer men den geest van het geheele liedje neemt, stuit men hier ook weer op te zware expressie. Deze opmerkingen gelden echter niet voor Zoo gaat het, want hier is de stemming werkelyk aan wezig, zooals ik die in de andere liederen wel meer zou gewenscht hebben. Doch afgescheiden van de gemaakte opmerkingen over opvatting, doet het goed compositiën onder de oogen te krygen van iemand, die zoo begaafd blijkt als deze componist. Dat hij de Genestet m. i. niet altijd gevat heeft is alleen een bewijs dat deze dichter verder van hem afstaat dan hy zelf meende. Doch een verbiedend verschynsel is het, dat deze begaafde duitscher (die echter door hechte banden aan ons land verbonden is) zich tot de po tische bloemen van onzen bodem aangetrokken heeft gevoeld. Ik hoop zeer dat hij daarmede zal voortgaan, en wanneer hy' dan met onze nieuwere dichters kennis heeft gemaakt, geloof ik dat hy ons iets kan geven waarin men gevoelt dat dichter en componist n zy'n wat stemming en gedachte betreft. In de technische wyze van behandeling toch is zooveel meesterschap en de muziek wanneer men die onaf hankely k van de woorden beschouwt is meestal zoo gedistingeerd dat men de waarde van den heer Berger als liederencomponist leert hoogschatten. Deze liederen zyn uitgegeven bij W. Wolters te Groningen. Een opus I is altijd iets waar de beoordeelaar met meer dan gewone belangstelling naar grijpt, want daarin hoopt hij te vinden eene belofte voor de toekomst. En hoewel er nu vrij wat eerstelingen zijn die nog niet gedrukt hadden moeten worden, hoopt men toch in ieder nieuw opus I weer eene belofte te ontdekken. Thans liggen voor my' 4 Bagatellen pour Piano van W. F. Siep opus L Poème d'Amour. Petite Marche funebre. Béoerie. Impression. Het is my aangenaam te kunnen verklaren in deze korte stukjes werkelyk eene belofte te heb ben gevonden. Vooral als melodist is de heer Siep begaafd, en dit is dan ook in deze stukjes ruimschoots op te merken. Vooral de Marche Funebre acht ik gelukkig gevonden, doch hier komt ook tevens uit dat de componist zich tevreden stelt met zijne invallende gedachten op te schryven zonder er lang over te denken of hy' van zy'ne vinding ook wat meer party had kunnen trekken. Nu geven Bagatellen voor zeker geen aanleiding tot groote uitwerking, doch ook uit alle nummers heb ik bespeurd dat de jonge componist tevreden is wanneer hy zijne melodie gevonden heeft en dat de vorm voor hem niet zooveel gewicht heeft. De stukjes getuigen van te veel gave van vin ding om niet met nadruk hierop te wijzen, want zelfs in Bagatellen moet men, in hoe beknopten vorm ook, kunnen bespeuren dat een muziek stukje wel op eene invallende gedachte kan ge baseerd zijn, doch niet, dat zoodra de invallende gedachte is neergeschreven het stuk ook uit is. Doch eene warme aanmoediging om voort te gaan geef ik gaarne en tevens voeg ik er bij dat, behoudens een paar stroefheden in de stemvoe ring, alles vloeiend klinkt en voor de uitvoering practisch geschreven is. Nu er deze week geen noviteiten op muzikaal gebied in onze stad zijn ten gehoore gebracht, maak ik van de plaatsruimte gebruik nog even te wijzen op een ernstige onmuzikale toestand die in de afgeloopen week weer opnieuw is aan 'het licht gekomen en wel bij gelegenheid van een wedstrijd van Mannenzangvereenigingen te Zwolle. Er is in den laatsten tijd weer heel wat gewedstrijd en hoewel hoe langer hoe meer wordt ingezien hoe verderfelijk die concoursen zijn voor den bloei van de zangvereenigingen, is er nog niet veel verbetering te bespeuren. Menige liedertafel is reeds ten grave gedaald door de wedstrijdenjacht en menig directeur heeft, tot loon voor zijne zwakheid dat hij toestemde aan een concours deel te nemen, zijn ontslag tehuis gekregen omdat de vereeniging geen eersten prijs had behaald. frj Dat alles is vroeger al eens gereleveerd. Doch hoe langer hoe meer blijkt ook dat die wedstrijden een demoraliseerenden invloed op de deelnemers hebben. En worden over en weer beleedigingen geuit, hetzij a&n het adres van de jury, of tusschen twee concurreerende gezelschappen de elkander den prijs niet gunnen. Men laat bovendien het publiek mede beoordeelen, dat natuurlijk wel eens iets als het beste toejuicht wat niet het beste is, hetzy uit persoonlyke sympathie voor eene vereeniging, hetzij uit verblinding door effectbejag. Het is niet my'n doel dezen strijd tegen de wedstrijden dien ik vroeger reeds heb aangebonden. weer zoo uitvoerig te behandelen, doch wel wil ik nog eens met nadruk protesteeren tegen dien kwaden hartstocht die niet verzadigd zal zijn voor de laatste mannenzangvereeniging heeft opgehou den te bestaan. En nu moge men het bestaan van die vereenigingen min of meer belangrijk vinden, dat neemt niet weg dat het jammer zou zy'n wanneer de malaise die reeds zoo lang op dit gebied ten onzent heerscht belet werd tot eene gezonde oplossing te komen door die scha delijke sport. Wie een wedstrijd medemaakt gevoelt dadelijk dat de schoone regels : Wo man singt da lass dich rutvg wieder, böse Menschen haben keine Lieder daar tot leugen worden, want nergens kan een onschuldige gemakkelijker een pak slaag oploopen dan bij een concours. Vooral jury-leden en leden van vereenigingen die een eersten prijs gewonnen hebben, zijn daar meermalen mede bedreigd. 3Ü8 Dat bovendien een volkomen juiste uitspraak van eene jury haast onmogelijk schijnt omdat de goede en slechte kwaliteiten van zoo verschil lenden en uiteenloopenden aard kunnen zijn, dat het een hoogst ondankbare taak blijft te moeten zeggen welke uitvoering als technische en kunstvoordracht hooger staat, heb ik vroeger reeds uitvoerig (ook met cy'fers) aangetoond. Het is duidelijk dat de onmogelykheid die zich zoo vaak voordoet om een juisten paralel te trekken, door de medewerkenden gevoeld wordt, en dat geeft wellicht den sleutel tot zooveler ontevredenheid met uitspraken Doch het kwade van de zaak is altijd de verdachtmaking van de beoordeelaars aan wie altijd onedele bedoelingen worden toegeschreven, omdat zij of het land hebben aan een of andere vereeniging die een minderen of geen prijs gekregen heeft, f>f uit wraak zoo en niet anders gestemd hebben. Waarlyk wanneer men zoovele deelnemers wilde gelooven dan zou men tot de conclusie komen dat vele juryleden minstens zes maanden eenzame opsluiting verdiend hadden. Te ver wonderen is het dan ook dat onze goede musici er niet al lang genoeg van hebben om als jury lid te fungeeren. Het is te Zwolle al weer gebleken voor ieder die het opmerken wil dat de wedstrijden behooren te hebben afgedaan. Moge dit spoedig waarheid worden. VAN MlLL[GEN. Pulcinello bedreigd. Te Napels is nog zeer bemind de Pulcinello, die in kleine theaters zijn anker heeft nedergelegd. Maar Pulcinello werd te onzedelijk: de prefect heeft een aantal van die kleine schouw burgen gesloten, en wil ze niet meer openen, dan na oprechte belofte van beterschap, en onder strenge censuur. Arme Pulcinello ! O^k de marionettentheaters hebben de hand van den prefect moeten voelen. Zij geven voor stellingen uit den tijd van Charlemagne en Roland; werklieden en bedelaars vormen het gehoor. Het zou jammer zijn, als dit brokje volksleven moest verdwijnen terwille van de mo-ra-li-teit, in het prude Italië! Laube. Er wordt nu te Sprottau, Laube's geboorte stad, een standbeeld voor hem gezet. De stad zelf heeft trouwens maar een armelijke paar honderd mark daarvoor gegeven; zij heeft nim mer haar zoon gewaardeerd. Toen hij nog theo loog was, en eens zou preeken, het was voor de eerste maal in zijn leven, zeide de burgemeester: »Die: wat kan die preeken; hoogstens kan die van paarden preeken!" want Laube was een aartsruiter. Op den preekstoel staande had hij het over den ezel van Biliam; hij begon in eens te stotteren: »Ja my'ne geliefden, ook het lieve vee komt in den hemel, als het zalig heeft geleefd en za lig is gestorven want ook het vee is zalig .... het is zalig " »Heb ik het niet gezegd," vroeg de burgemeesaan zijn buurman. Laube heeft de Fransche school in het Burg theater gebracht, Augier, Sardou, Feuillet zijn door hem te Weenen bekend geworden. Wel, zegt de Débats, hebben wij het aan hem te dan ken, dat nog vaak in Duitschland Belle-Maman of Les surprises du divorce worden gecommenta rieerd met aanhalingen uit Herder, Lessing en Goethe, maar dankbaar blijven wij hem toch. Als tooneelschrijver heelt Laube echec gemaakt; maar hij wist stukken te kiezen, te bezetten, in te studeeren en te monteeren, een directeur te zijn, kortom, gelijk men niet beter kan verlangen. NiiiiimiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiniiHl Portretten in Arti, en flat van Josef Israëls, door JAN Virnr. Wanneer men heel hooge eischen gaat stellen is van deze Arti-tentoonstelling weinig goeds te vermelden. Want men kan van een portret iets meer ver langen dan dat de gelijkenis goed getroü'en, de teekening juist, de kleur en de wijze van schil deren voldoende zullen zijn. AI deze kwaliteiten maken nog geen bezield portret, en handigheid moge een oppervlakkigen schijn geven, alleen een fijn voelend artiest, zal vermogen te vergeestelijken het teere der expressie in de oogen en de subtiele essence der gelaats trekken, zoo, dat het conterfeitsel hebbe eene ziel en een wezen en in sterke evocatie de per soon voor ons doet opleven. Hoe dit bereikt wordt doet weinig ter zake en al is een verzorgde factuur gewoonlijk het equivalent van een scherper bestudeerde beeltenis, zoo kan daarentegen impressionistiesch in spon tane inspiratie iets bemachtigd zijn, wat hem, die langzaam zijn werk opbouwt, zoo hij het al mocht bereiken, niet altijd gegeven zal zijn te behouden. Deze expositie dan geeft wel uitsluitend staaltjes van portretkunst naar den impressionistischen kant, en ware er niet Israëls met zijn vier por tretten, dan zoude haar interesse zeker al zeer gering zijn. Naar ik meen waren ze alle vier in den Haag geëxposeerd bij de onlangs te zijner eere ge houden tentoonstelling. Thorbecke, de schrandere fijne hoekige kop, die als een houten pop achter de omlijsting staat is wel de meest levende, en wordt waardig ge flankeerd door de robuuste beeltenis van prof. Goudsmit en het Rembrandtieke rechtsche. Dat van Neuhuys is met diens eigen meesterlijk gedane teekening hier de eenige aquarel. In wonderlijke techniek heeft hij hier prachtig het modeléweergegeven en het is een lust die knoeierig gezette toontjes en vreemd gesleepte lijntjes te volgen. Aan den linkerwand vormt een groot doek van den landschapschilder Jansen het middenstuk, a] is het daar niet tevens het pièce de résistance. Deze heeft hier meer getracht naar een schilder achtige opzet, dan naar de eischen, die men aan een portret stelt en aldus noch het een noch het ander bereikt. Haverman er naast is fijn van expressie, maar minder fijn coloristiesch dan hy gewoonlijk vermag. Meer picturaal van streven is het kloek ge schilderde doek van Van der Maarel. Mej. Schwartze is hier ruim vertegenwoordigd en wel het best in het portret van prof. Hoekstra en in een pastei van hare moeder. Blommers zond twee wat vluchtig behandelde kinderportretten, die ook niet weinig van hun charme aan het model ontleenen. Het kleine portretje van Oldewelt links van de de Israëlsen is in zijn pretentielooze eenvou dige factuur een bizonder gelukkig staaltje, in zijn zelfportret werkt de fond bepaald storend. Frankfort is minder geslaagd in zijn meisjes portret dat eenigzins cru doet en hem niet toont van den harmonieus coloristischen kant, die hem in beter werk eigen is. De inzending van Izaak Israëls is niet zooals we van hem mogen verwachten. De portretten van mevr. Mesdag van Houten zy'n weinig gepousseerd; zij bezit voor stilleven zeker grooter capaciteiten. In die van mej. Kool en mej. van der Pek zijn fijne kwaliteiten aan te wijzen. Dit alles hangt daar aan de wanden van Arti en geniet in ruime mate de belangstelling, die men daarbij mag verwachten, maar heel kalm, zonder eenige plechtigheid heeft het portret van Israëls door Jan Veth in het nieuwe museum zijn intrede gemaakt. Dit moge zoo de wensch zijn van den schilder en van hen, die als een hulde aan Israëls hem dit opdroegen; voor mij is deze nieuwe aanwinst der Vereeniging tot het vormen van een verzameling van hedendaagsche kunst zeker van niet minder interesse. De meester is afgebeeld in zijn werkplaats turende naar een voor hem op den ezel staand doek. De armen voor het lijf gevouwen, in zijn stoel leunend, is hij daar met zijn fijnen intelligenten kop en de droomerig kijkende oogen wel echt de schilder zooals we hem uit zijn werk kennen, de gevoelige vertolker van bet lief en leed van eenvoudige boeren en visschers. Als een aanduiding hiervan is de achtergrond gevormd, zoo, dat we door de geopende deur een visschersvrouwtje zien. Uit alles blijkt een strenge studie en straf aankijken en nadat dit alles verwerkt en bezonken was, gelukte het hem dit meesterlijke werk te scheppen, dat niet minder om den geportret teerde dan door den maker, zal blijven boeien de komende geslachten. J. W. v. D. IIIIIIIIIIMMIIIEIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIlUflIMimllMmilltlllllllllllllltlllUlllmillllll Alfred Verwee, Gisteren, Dinsdag, vergezelde een drokke schaar kunstgenooten en vrienden zijn door een maan denlange ziekte nauwelijks gesloopte lichaam naar het graf. Zondag morgen was hij, pas terug uit een FranEche badstad, waar hij gehoopt had de genezing te vinden, in zijn woning, Trooststraat. Schaar beek, overleden. Verwee was een echte Brusselaar. In de hoofd stad geboren in 18,'!7 sprak hij, sappig en kleurig als niemand, het meer zonderlinge dan schilder achtige Brusselsch-Vlaamsch, en bezat Lij niet alleen al de wel- en breedbespraaktheid, maar mede de gulrond- en hartelijkheid van den geboren hoofdstedeling. Weinigen zijn ons, onder alle Belgische kun stenaars bekend, wier uiterlijk en karakter zoo geheel en al met hun werk overeenstemmen. Zooals Alfred Stevens er bij de nog open groeve aan herinnerde, zag Verwee er in zijn jeugd eenigszins uit als die jonge stieren uit de vettige Vlaamschen weiden, wier portretten hij met zoo veel voorliefde voltooide; kloekgebouwd, eer klein dan groot van gestalte, met bijzonder breed karruur en machtigen nek, was hij rondborstig recht voor de vuist tot brutaal wordens toe, ver zot op krachtige, desnoods gewaagde, weinig fashionable uitdrukkingen, zettend niet ongaarne zijn kranig woord nog grooter kracht bij door een ronkend «verdomme" wat niet verhinderde dat onder die ruwe korst een even teeder hart huisde, dat weliswaar noch gauw noch gaarne zijn innigste gewaarwordingen mededeelde, doch wellicht juist daarom des te dieper gevoelde. In zijn groot, stoutkijkend oog, waarvan de Ilias-dichter zeker zou gezegd hebben dat het een stierenoog geleek, neen, was, wasemde soms, als het gesprek zoo liep over iets heel moois of iets heel roerends, een vlug verdreven vochtigheid, getuigend van een diep en oprecht enthousiasme of een ongehuicheld medelijden. Heel juist was het woord, door Eugène Delacroix in 18(59 vóór een schilderij van Verwee uitgesproken: »Dat is de stier .... door den stier zelf geschilderd ! L'E alon peint par lui-même!" Verwee was met de Braekeleer en Asten, deze lieve groote dooden, met Stobbaerts en Alfred Stevens, beiden nog in het leven, een der schit terendste vertegenwoordigers onzer moderne schilderschool. Van 18ü3, toen hij te Brussel zijn eerste gouden medaille verwierf, tot 1889, toen hij te Parijs vereerd werd met de medaille van eerste klas, loopt n lange keten van artistieke zege pralen. Met de hooger genoemden gaf hij aan het aange boren instinkt van den Vlaming voor de mooie; krachtige kleur en de gezonde, volontwikkelde vormen, de allerhoogste uitdrukking. Zeker onderging hij evenals de beste in onze Nederlanden sedert 1830 den invloed der meesters van het Fransche landschap, die zelf, deels van Constable en Gainsborough, deels van Hobbema en Ruysdael, zooveel geleerd hadden, maar van eerst af ging hij met vaste stap zijn eigen gang, verhoogende het van anderen over genomen en in zich geassimileerde met iets op vallend eigenaardigs en persoonlijks. Verwee was een even groot landschap- als dierschilder, al wordt hij, van alle Zuid-Neder landers, in deze laatste hoedanigheid alleen ge venaard door Jan Stobbaerts, wiens honden en koeien Europa door ategen goud opwegen". Wel hapert er wel een enkelen keer iets in zy'n tee kening, dan, namelijk, als hij, de geboren realist, een enkelen keer vergat naar de natuur te werken, doch in zijn beste werken, en deze beste zijn velen, is er van dit gebrek geen spoor. De zware rossen van zijn Zeeuwsshe Vrachtivagen in het Brusselsen Museum, zijn Paarden in dat van Antwerpen, zijn Stieren in de Wei nu te Gent tentoongesteld en zijn onvergetelijke Dravende Stier uit het wonderschoone tafereel: Les Eupatoires, zij zijn niet alleen even voortreffelijk geteekend als superb geschilderd, maar vooral zy' leven. Zij vertoonen, als bij niemand anders misschien, in houding en gebaar, staan en gaan, in de wijze waarop zij stampen, staartslaan, kijken of geeuwen dat schuwe, domme, brutale en ongegeneerde, dat bij al zulke dieren direkt opvalt. Zelfs in de rij van Verwee's werken is, in dit opzicht, de laatstbedoelde Dravende Stier onver gelijkbaar eenig, en steeds zal ik blijven betreu ren dat het Antwerpsen Museum ondanks mijn in de dagbladpers luid uitgesproken wensch de gelegenheid niet heeft waargenomen om dit weergalooze juweel van Vlaamsche schilderkunst aan te koopen. En zijn landschappen nu ! Het mooie Vlaamsche landschap uit Oost- of West-Vlaanderen, weiden, en nog weiden, strek kende, horizonloos ver, in hun frissche groente onder een blauwen zomerhemel, weiden, vet en malsch als de kudden die er in grazen, bezaaid met een weelde van gele boter- en blanke kersouwbloemkens hij wist ze, waar tot begoochelens toe, weer te geven in den mooien deeg van zijn sappig weelderige verven. Breedvoeriger dan ik het hier doen kan en ... mag hoop ik elders de verdiensten van den pas overledene te doen uitschijnen. Dit weinigje zal, hoop ik, volstaan om te be wijzen wat een meester onze Vlaamsche kunstschool ontvallen is in den goeden en grooten ALFIIKD VERWEE. POL DE MONT. Bij den heer A. l'reijer, lokaal Pictura, Wolvenstraat l!), is geëxposeerd een aquarel van J. II. Weissenbruch, -^Landschap." De reparatie der Eusebiuskerk te Arnhem. Bij de firma J. B. lullen, meubelfabrikanten alhier, is in haar kolossale vitrine een artistiek werk tentoongesteld, bestemd voor de St. Euse biuskerk te Arnhem en door de firma Hillen in haar werkplaatsen alhier door Nederlandsche werklieden vervaardigd. Ieder, die bet ziet, zal met genoegen erkennen, dat onze Nederlandsche meubel-industrie groote stappen voorwaarts doet en zich voordeelig met de buitenlandsche kan meten. Eere dus aan de

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl