De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1895 22 september pagina 6

22 september 1895 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No.952 lachend, met de vlinder des doods reeds op de lippen. 't Was een kleine page, aan mevrouw de her togin brengende confituren, biscuits en verster kende dranken op een zilveren schotel, namens de koningin. »Ach, h\j komt niet, zeide zij met verstervende stem, hij zal niet komen ! Mariette, geef mij een dezer bloemen, dat ik haar geur kan inademen en haar kan kussen uit liefde tot hem !" Toen lag mevrouw de Montbazon, de oogen gesloten, onbewegelijk. Zij was van liefde gestor ven, haar ziel uitademend in de geur van een hyacint. Bertrand was arm, en hier en daar aan kleine bladen meewerkend versnipperde hij zijn talent. Tot het voortbrengen van een groot werk zijn vrienden verwachtten van hem een historische roman, die zijn geliefd Bourgogne tot onderwerp zou hebben kwam hij niet. Hij had de natuur in zich van Gringoire, plotseling verdween hij en geen zijner vrienden wist waar hij was. Intusschen had hij een uitgever gevonden voor zijn Gaspard de la Nuit. Eugène Renduel zou het drukken, doch wachtte er mee, begeerend een luxeuitgave met vignettes encadrementen,enz. Dat lange wachten enerveerde Bertrand, zijn teere leven was versleten. Door een borstziekte aangetast kwam bij in 't hospitaal, nog eens herstelde hij doch voor korten tp. Half-Maart 1841 kwam hij op nieuw in de ziekenzaal, waar hij in Mei stierf op de plaats waar ook Gilbert en Hégésippe Moreau hadden gelegen. Alleen de beeldhouwer David volgde zijn lijk. Het volgende jaar gaven SainteBeuve en Victor Pavie zijn Gaspard de la Nuit uit. Op Bertrand is volkomen van toepassing het droevige woord, dat haast den grondtoon uit maakt van Stello", Vigny's schoonste boek: »Ces hommes sont les plus grands, dont les noms aient téconservés, les Poètes, et si j'avais dit les plus malheureux, se seraient eux aussi". A. G. C. D. V. iimimiiniiniiiiiiiiiiiniiiiiiiiniiiiiiim Klassieke scMjyers. Plutos of Eerlijke Rijkdom. Blijspel van ARISTOFANES. Van Looy & Gerlings. Amsterdam, l Nr. In bovengenoemde serie heeft de geheele Herodotus naast verscheidene andere auteurs het licht gezien, maar is slechts n Grieksch blijspel niiiiiiuiiiiinii iimitiiiiimiimimimiiiiiiiiitiiiiii steld door Bernard de Saintes. De geheele stad Vesoul, waar men vroeger rustig en met inspanning van alle krachten werkte voor het dagelijksch brood, was nu in de uiterste bekommering. Vele hoofden van gezinnen zuchtten in eene kerkercel, zich kwellend met de gedachte, dat hunne vrouwen en kinderen armoede leden; vele in hechtenis genomen vrouwen weenden in hare gevangenis, omdat hare kinderen de onmisbare moederzorgen moesten derven. Madame Humbert zag Henriëtte met een smeekenden blik aan, en voegde er nog bij: »0, citoyenne Robespierre! Voeg uwe bede bij de onze we vragen alleen om recht.... geene genade!" Henriëtte glimlachte, en staarde met fieren trots naar haar Augustin. »Wees gerust, citoyenne Humbert! Mijn Augustin is billijk en rechtvaardig!" »En daarenboven ... een held ... een Caesar!" voegde Charlotte er aan toe. De oud-procureur Humbert knikte zeer tevreden en zei met zekeren schroom: »Wij weten wat Frankrijk aan hem ver plicht is. Als gedeputeerde bij het leger van Italiëheb ik hem met de meeste bewonde ring gevolgd... maar, burger-representant! u was toen met de volmacht der Conventie be kleed, en in den brief van mijn broeder lees ik, dat u nu vertrokken is met dezelfde vol macht voor het departement des Alpes Maritimes! Mag u als zoodanig ook in dit departement optreden ?" Augustin zocht in den zijzak van zijne lichtbruine houppelande, en bracht een offi cieel stuk te voorschijn, dat hij zijn gastheer overhandigde. De oude heer Humbert las: »Het Comitéde Sahttpublic, ingevolge informatiën ontvangen door de Sooietêpopulaire (Jakobijnen) te Vesoul omtrent den toestand in de departementen de la Haute-Saone, du Doubs en du Jura, besluit dat de burger Robespierre jeune, vertegenwoordiger des volks, gedu rende zijn verblijf in gezegde departementen de la Haute-Saone, du Doubs en du Jura zal bekleed zijn met dezelfde macht als de andere vertegenwoordigers des volks, die naar deze departementen zijn afgevaardigd, en dat hij in overeenstemming met dezen is geautori seerd alle maatregelen van salut public te nemen, die hij noodig zal achten, zullende hij zich later naar zijne eerste bestemming, het departement des Alpes Maritimes, moeten begeven." Dit stuk was gedagteekend: »Parijs 20 Nivose van het tweede jaar der eene en ondeelbare Republiek" en voorzien van de handteekeningen: Collot d'Herbois, Barère, J. B. Saint-André, Robespierre, BillaudVarenne. Boven aan, en marge, las men opgenomen, nl. Plutos van Aristofanes, den comicus bij uitnemendheid. De Nieuwe Groninger besprak terstond na de verschijning met waar deering dit werk van dr. A. Halberstadt. Terwijl vroeger slechts een enkel meer wijsgeerig stuk van Aristofanes in een onzer tijdschriften was overgebracht, is door de uitgaaf van Plutos ieder in de gelegenheid om kennis te maken met het talent van een dichter, wiens werken inAlexandriëen in Byzantium als de bron voor de kennis van het Attisch Grieksch en van het blijspel ijverig bestudeerd en bewerkt werden. Tot voor weinige jaren werd van de elf behouden stukken Plutos het geschiktst geacht om als inleiding tot de kennis van Aristofanes te dienen; dit stuk, dat de dichter op zijn ouden dag vervaardigd, of hoogstwaarschijnlijk omgewerkt heeft, staat aan onzen tijd nader dan een der anderen. Op die gronden heeft dr. H. vermoedelijk besloten den Plutos het eerst in de serie klassieke schrijvers te brengen. Daar de vertaling in vloeiend metrum is gebracht en de aanteekeningen slechts sober zijn zou men ook vermoeden dat het boekje niet bestemd is om gymnasiasten bij het huiswerk te hulp te komen, al zal het ook daarbij vrij wat dienst kunnen bewijzen. De in de voorgaande jaren geleden rampen hadden de staat der Atheners uitgeput; de bur gerij was verarmd en menigeen had in troebel water gevischt. Wie rijk verdiende te zijn was arm, volksleiders maakten misbruik van de zwak heid hunner medeburgers, door valsche aanklachten verwierf zich menigeen een deel der verbeurd verklaarde goederen, het vertrouwen in de goden was geschokt, zucht naar verandering heerschte alom, een omkeer in de maatschappij scheen on vermijdelijk. Dien omkeer en zijn gevolgen heeft Aristofanes op de planken gebracht, en met al den humor, die hem tot op zijn ouden dag bijgebleven was, de verandering zoo aan zijn toeschouwers voorgesteld, dat dezen ten slotte het wenschelijk achtten dat de God van den Rijkdom maar weer een plaats vond in den tempel, van de Godin van den Staat. Men zag met eigen oogen dat een verwisseling van geldelijke vermogens wel een enormen omkeer en groote verwarring zou te weeg brengen, maar dat een eerlijke bedeeling van goederen in een menschelijke maatschappij on mogelijk is en het algemeen welzijn er niet door bevorderd wordt. Het ligt niet aan den God, dat de volksleider, de valsche aanklager, de baatzuch tige vrijer zich in overvloed verheugen, maar aan de onnoozelheid der lieden, die zich door dezen laten overtuigen, dat door dat slag van menschen de woorden: »Terhand gesteld aan den burger Robespierre ainé." De gastheer, die het stuk luid had voor gelezen, riep vroolijk uit: »De zaak is volmaakt in orde! De burger Robespierre jeune heeft geheel dezelfde autoriteit als Bernard en Bassal. Het zou een uitmuntend effekt hebben, burger-repre sentant ! indien u zelf dit stuk zou willen mededeelen aan de leden onzer Sociétépopu laire, die over een uur vergaderen in de stad niet ver van hier!" »Wij allen gaan mee"! - riep Char lotte. Henriëtte stond op, en fluisterde Augustin iets in 't oor. Het geheele gezelschap verliet de tafel. Augustin wendde zich tot gastheer en gast vrouw : »Ik ben gaarne bereid te doen, wat u verlangt, en tevens nadere opheldering te geven over mijne voornemens, maar ik moet daartoe mijn costuum van Gedeputeerde aandoen! U zal mij wel voor eenige oogenblikken verontschuldigen." De gastheer ontstak eene kaars, om den burger-representant naar zijne kamer te ver gezellen. Henriëtte had haar arm in dien van Augustin gelegd. Ze wilde hem bijstaan, nu hij een zoo gewichtigen arbeid als het ontpakken van zijn koffer ging ondernemen. De oud-procureur Humbert bracht beiden langs een breeden wenteltrap naar eene groote logeerkamer, even als het salon beneden voor zien van ouderwetsche, maar zeer soliede, meubels. Met zekere plechtigheid bracht hij beiden binnen, en stak terstond de vier kaarsen van een luster op den schoorsteen mantel aan. Toen hij de deur achter zich sloot, keken de jonggehuwden elkander zwijgend aan. Ze spraken het niet uit, maar beiden herin nerden zich plotseling, dat zij dien geheelen langen dag nog geen enkel oogenblik alleen hadden doorgebracht. Augustin naderde Henriëtte haastig, en klemde haar met zachte jubelkreten aan zijne borst. Hij keek haar telkens in de zonnige, donkere oogen, en kuste den kleinen rooden mond, die hem trouw beloofd had voor het leven in de kleine kapel te Passy. En Henriëtte hield de armen om zijn hals geslagen en zuchtte zacht van zalige voldoening. Augustus hield het mooie kopje in zijn beide handen gevangen, en be wonderde zwijgend de hem zoo dierbare trek ken. Zacht trok Henriëtte zich terug »O, booze Augustin!" zei ze zacht, als vreesde ze, dat iemand hare woorden zou verstaan. »O, onhandige Augustin! je hebt heel mijn kapsel los gemaakt!" En terwijl ze de hand aan het hoofd bracht, hunne belangen uitstekend behartigd worden. Is trouwens armoede niet de bron van het ware geluk, van wezenlijke welvaart ? Men leze en men herleest dien aardig opgezetten dialoog in de Plutos dan zeker het betoog van Penia, de godin der armoede. Het »arbeid adelt" staat daarin tusschen de regels; wie zich ooit beklaagt over zijn arbeid om den broode, zal door deze redeneering der godin met zijn toestand ver zoend raken. In den tempel van Asklepius wordt Plutos van zijn blindheid genezen een geestige scène, die ons de eigenlijke incubatie, ook al een soort van suggestie, doet kennen; maar nu houdt hem een zeer gewoon burgerman in zijn huis opge sloten, zoodat de brave god evenmin als vroeger hen bezoeken kan, die zijner waardig zijn. Toen die zaak eenmaal ruchtbaar geworden was, bleef geen oude vrouw aan het spinnewiel, geen pries ter wilde meer den eeredienst verrichten. Hermes zelf , den slimmert , die van alle markten thuis is, verliet den hemel; allen staken den arbeid en bestormen de woning van den man, die de Rijk dom huisvestte. Om kort te gaan, de nieuwe toestand is nog ondragelijker dan de vroegere. Grappige zetten en kwinkslagen kruiden deze be langrijke kwestie, elk oogenblik herinnert men zich het : »niets nieuw onder de zon", of »tout comme chez nous". De koren in anapaesten, de liederen, de mise-en-scène, enz. doen onsgelooven, dat een opvoering van de Plutos in steden van ons land , ten minste waar een akademie of een gymnasium gevestigd is, zeer loonend zal zijn : een aanbeveling tot kennismaking met dit boekje is zeker gerechtvaardigd. M. iiitiiiiiiiiiitiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiHiintiiiiiiiiiiiiitiiiitiiiiiii eens de spelling! estie. Naar aanleiding van het artiekel van dr. Ch. M. van Deventer, opgenomen in het Weekblad van l Sept. jl., zou ik wel graag een paar opmerkin gen willen maken : Vooreerst dat het me telkens en telkens weer treft, hoe onvolledig bijna ieder, die de voor gestelde vereenvoudigingen bestrijdt, op de hoogte is van de bedoelingen van de voorstellers. Ook hier weer. De heer v. D. verwijt »de heer Kollewijn en zijn vrienden" dat zij de geschreven taal als de botte nabootsing van de gesprokene beschouwen en niet inzien dat het »onwijsgeerig (is) de vrijhe den der gesproken taal met huid en haar in de voelde ze plotseling, hoe een stroom van los gaande haargolven haar om de schouders en over den rug vloeide. Augustin zag met schitterende oogen de ongemeene pracht van dit koninlijke, fluweelzachte hair, waarop het kaarslichteen regen van gouden vonken wierp. En wederom klemde hij haar in zijne armen. Maar Henriëtte weerde hem af, en zei plagend: Gauw den koffer openmaken, citoyen representant! Gauw je kostuum aandoen ? het zal wel tien minuten duren vóór ik mijn kapsel weer in orde heb." Toen ze een kwartier later in het salon verschenen, werd Madame Humbert levendig getroffen door de schoonheid van beide jongelieden. Augustin's gestalte kwam in den lichtblauwen rok met purperen revers op 't voordeeligst uit. Henriette's fonkelende oogen schenen van een hoogeren gloed te stralen. Terstond kwam de goede oude vrouw naar haar toe, legde de hand om hare leest, en fluisterde in haar oor: »Je bent een engel!" Henriëtte bloosde, maar zij wist niet, dat de babbelzieke Charlotte in de tusschenpooze bijna hare geheele geschiedenis aan madame Humbert onder het zegel der strikste geheim houding had medegedeeld. De gastheer trad binnen met een knecht, die eene brandende lantaarn droeg, omdat de straatverlichting van Vesoul nog zeer veel te wenschen over liet. Snel werden mantels en pélisses over de schouders geworpen, en weldra voerde de oud-procureur de drie jongelieden naar het groote plein van Vesoul, waar ze het gebouw der Socii'tépopulaire binnentraden. De Jakobijnen van Vesoul hielden hunne zittin gen in de gelagkamer van het grootste hotel der stad, waarin een spreekgestoelte voor redenaars geplaatst was, en eene kleine tafel voor het bestuur. Achter het gestoelte van den redenaar bevond zich de tribune van het publiek ettelijke rijen stoelen, dik werf' ledig, omdat men te Vesoul niet met den waren ijver voor staatkundige redekavelingen bezield was. Er waren maar weinig echte Jakobijnen Vesoul bestond meest uit zeer gematigde republikeinen, waaronder zich nog enkele heimlijke koningsgezinden verborgen. Toen de burger Humbert met Augustin en de beide citoyeiiiiex binnentrad, was een honderdtal leden aanwezig, en vertoonden zich een twintigtal bezoekers in de tribune. Humbert was voorzitter der club, en begon, terwijl alle aanwezigen opstonden, met Au gustin als Commissaris der Conventie voor te stellen. De beide Parijsche citoi/enncs wer den tot de honneurs de la sfance toegelaten en kregen stoelen naast den fauteuil van den voorzitter. Hierop verscheen Augustin in geschrevene te willen overbrengen." Voor de zoveelste keer verklaar ik plechtig dat ik die snode bedoeling nooit heb gehad. Integendeel. In het Handelsblad van de 30ste April 1893 (om maar eens een voorbeeld te noemen) kom ik op tegen die «beschuldiging, die men al tot vervelens toe heeft uitgebazuind en die toch volkomen ongegrond is," als zouden de »vereenvoudigers" slordig willen schrijven en plat. En ik liet er o. a. op volgen: »De schrijver, die over de constructie van zijn zinnen, over de keuze van het juiste woord meer kan nadenken, die kan veranderen en verbeteren, heeft in dit opzicht boven de spreker vóór." De heer v. D. is verder van mening dat het niet-schrijven van de buigingsuitgangen die de spreektaal niet meer kent, onduidelikheid zou veroorzaken. Dit punt, en vooral het verband tussen een vaste woordorde en 't verdwijnen van buigingsuitgangen, zal ik uitvoerig behandelen in een der volgende aflev. van Taal en Letteren. Hier alleen dit: Wij onderscheiden (in de spreektaal en in de schrijftaal zoals wij die wensen) de en het. Het Engels heeft alleen the, in alle naamvallen. Is het Engels nu onduidelik ? Of minder geschikt voor artistieke be handeling ? Voor het Nederlands kan ik verwijzen naar Marcellus Emants' Hen Nagelaten Bekentenis en Brandt van Doorne's Huiselilc Leed, waarin met de oude sleur gebroken is, zonder dat de duidelikheid er ook maar eenigszins door heeft geleden. Dr. van Deventer's hoofdbezwaar tegen de voorgestelde vereenvoudiging is echter van an deren aard: »Het behoud der uitgangen... ver meerdert ook het materiaal der artistieke uitdrukking, de stylistische uitdrukking van aandoening... De artisten gevoelen zelf(s ?) behoefte aan middelen van uitdrukking, die menig beschaafd man als stijf en gedwongen afkeurt." Ik wil grif aannemen dat dit allemaal waar is. Welnu, als onze artiesten behoefte gevoelen aan een bepaald middel van uitdrukking, zullen ze er ook zeker wel gebruik van maken. Een artiest weet wat hij doet en handelt als artiest op z'n eigen verantwoordelikheid. Maar moet nu een middel waar een artiest gebruik van kan maken, dag in dag uit worden gebezigd door honderdduizenden niet-artiesten ? Moet dat middel geleerd worden aan alle nederlandse kinderen, alsof het een onmisbaar bestanddeel uitmaakte van de gewone taal ? Als ieder, die beschaafd Nederlands spreekt, zeggen IHIIII iiiiiiiiiiimiiniiiiii iiiiiiiiiiiiminiiiii het spreekgestoelte. xdtoyens-frêres!" sprak hij.?? »Het heeft der Conventie en het Comitéde Salut public behaagd mij als buitengewoon Com missaris voor uw departement te benoemen. Ik heb mijne volmacht in handen van uw voorzitter gesteld, en verzoek, dat de inhoud aan u worde meegedeeld!" Humbert las met luider stem de aanstel ling van Augustin voor. Terstond deed zich een luid gejuich onder de aanwezigen hooren. Men begreep, dat men met den jongsten Robespierre den held van Toulon te doen had. Augustin begon nu te midden van aan dachtige stilte te spreken. »Citoyens ! De klachten van uwe soci teit over hetgeen er te Vesoul geschied is, hebben de leden van het Comitéde Salut public bewogen mij hierheen te zenden. Denk niet, dat al wat in naam der Conventie wordt bevolen de goedkeuring der Conventie weg draagt ! (Daverende bijval). Men betreurt het te Parijs, dat sommige ondoordachte maat regelen van onze volksvertegenwoordigers de bevolking in de departementen tegen de revolutionnaire regeering innemen. De Con ventie en het Comitébeoogen het welzijn van alle Fransche staatsburgers. Men is er van overtuigd, dat geweld en onverdraagzaam heid door geen enkel goed patriot mogen worden geduld.1' (Langdurige toejuiching). »Men heeft u om den tuin geleid met de bewe ring, dat de regeering dezer eene en ondeel bare Republiek zich verheugt in de vervol ging van hen, die trouw bleven aan de be lijdenis der christelijk katholieke kerk," (Onbeschrijfelijke geestdrift.) »De regeering ziet met leede oogen dat door onverdraag zame vervolging van rustige burgers onze Republiek in de oogen, van geheel Europa wordt onteerd. Stel u gerust, patriotten van Vesoul. Ik ben niet gezonden, om strijd en verdeelheid aan te wakkeren ik breng u den gouden palmtak des vredes!" Het is niet uit te drukken met welk een onstuimigen bijval deze woorden werden be groet. Allen waren van hunne stoelen opgegerezen. Allen riepen uit n mond: »Vive la R''puhlique,\ Vice Jiobespierre jeune!" En terwijl onder onafgebroken toejuiching de voorzitter Humbert den Commissaris der Con ventie dankt met l'accolade fratcnielle, parelt er een traan van hemelsche verrukking in Henriette's oogen, ruischt in haar hart de zegezang der triomfeerende liefde. (Wordt vervolgd).

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl