De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1895 29 september pagina 1

29 september 1895 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

N°. 953 DE AMSTEKDAMMEK 1895, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Dit Nummer bevat een Bijvoegsel. Onder Redactie van J. DE KOO en JÜSTÜS VAN MAÜRIK Jr. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Verschijnt eiken Zaterdagavond. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, te Amsterdam, Singel bij de Vijzelstraat, 542. Zondag 29 September Abonnement per 3 maanden ?1.50, fr. p. post/" 1.65 Voor Indiëf>er jaar mail 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar . . . 0.125 Advertentiën van 1?5 regels ?1.10, elke regel meer . . . 0.3) Reclames per regel 0.41* INHOUD: VAN TEEEE EN VAN NABIJ: De parlementaire lijn. ??Logisch. Een nieuwe koers ? Madagascar SO CIALE AANGELEGENHEDEN: Voor Eusland's pro letariaat, door P. M. C. Signalementen uit den Utrechtsehen Gemeenteraad, dooi1 Jan van 't Sticht. TOONEEL EN MUZIEK: Muziek in de hoofdstad, door Van Milligen. Eduard Hanslick, fmet por/rrl). KUNST EN LETTEREN: Het eeuwfeest dor litho grafie, Een dorpsgeschiedenis, geen idylle, door F. J. v. M. FEUILLETON: Augustin Robespierre, door Dr. Jan ten Brink. XXIII. SCHAAKSPEL. VOOR DAMES, door E-e. INGEZONDEN. RE CLAMES. SCHETSJES : Op reis naar Kaap Landsend. VAEIA. ALLERLEI. PEN- EN POT. LOODKEASSEN. ADVERTENTIËN. ifimiiiMiiiHiiiiiiiminiiiiiiKiitMiiiiiitimmiriiimiiiiiii Wat is er al zoo moeten gebeuren om de natie langs de constitutioneel-parlementaire lijn zóó ver te brengen, dat zij bekend werd met het plan der Regeering, om in dit zit tingjaar het personeel en de kieswet in be handeling te doen nemen, en een ontwerp tot regeling der gemeentefinancien in te dienen ? Om dit doel langs constitutioneel-parlementairen weg te bereiken hebben den 17en dezer de leden der Staten-generaal des middage om 12 uur zich naar het Binnenhof begeven; hebben de ministers, de kanselier der Orden en de leden van den Raad van State zich om l uur daar vereenigd; zijn terzelfder ure onder salvo's van het geschut van het Paleis afgereden een commando cavalerie, een hoffourier en twee rijknechts te paard; de ceremoniemeester in een koets gestegen met een lakei naast elk portier; acht kamerheeren, in twee rijtuigen, met een lakei naast elk portier; acht groot-officieren, in hun rijtuigen met twee lakeien naast elk portier; een commando cavalerie; de opperceremoniemeester in een rijtuig met vier paarden en twee lakeien naast elk portier; de grootmeesteres van H. M. en de dienstdoende dame du palais in een rijtuig met vier paarden en met twee lakeien naast elk portier; H. M. de Kon.-Regentes gezeten in een staatsie-koets met acht paarden bespan nen, een koetsier naast elk paard en vier lakeien naast elk portier; de Chef van het Militaire Huis rijdende achter de staatsiekoets ; de gouverneur der residentie te paard, de officieren van het Muit. Huis en nog een commando cavalerie ... Daartoe, vervolgens, heeft H. M. zich geplaatst achter den koninklijken zetel, de kamerheeren rechts en de heeren van het Mil. Huis links van den troon, en werd eenige oogenblikken later, H. M. en haar gevolg uitgeleide ge daan om naar het paleis onder salvo's uit het geschut terug te keeren. Verder moest een commissie worden benoemd tot het ont werpen van een antwoord; een voor de Eerste Kamer en een voor de Tweede Kamer; zaten twee commissies, samengesteld uit Volksvertegenwoordigers, een wedstrijd te houden in het uitdenken van banaliteiten ; moesten deze ontwerp-antwoorden in de onderscheidene Kamers worden behandeld en vastgesteld, om eindelijk elk weder door eene commissie naar H. M. ten paleize te worden gebracht en zoo wist men dan ten slotte voor goed, dat het Personeel en de Kieswet op de agenda zouden staan en misschien, een ontwerp tot regeling der gemeentefinanciën daaraan zal worden toe gevoegd. Dat de constitutioneel-parlementaire weg gelijk de rechte lijn, de kortste weg is tusschen twee punten, zal men niet licht kunnen beweren. Welk een toestel, welk een tijd verlies voor iets, dat men in een minuut zou kunnen uitspreken en waarvan men den we zenlijken inhoud in twee regels van de Staats courant zou kunnen afdrukken ! Want, nog eens, met den besten wil ter wereld valt er uit de geheele troonrede niets zakelijks op te diepen, dan de eene door ons genoemde mededeeling; al het overige is frase, de ver melding van iets dat van zelf spreekt, of van iets dat eenvoudig erbij gehaald wordt om het den schijn van eene »rede" te geven. Voor hen, die het niet wenschelijk achten, dat de troon en het parlement beiden lijden onder de noodwendige gevolgen van het uitspreken van al te zinledige woorden en het plegen van ai te onbeduidende hande lingen, moest het de vraag zijn, of het niet noodig wordt langzamerhand een eind te maken aan die wanverhouding tusschen uiterlijk vertoon en innerlijk ffezen. Ons dunkt, nu de grondwet gedoogt, dat de Ka mers worden gesloten en geopend niet door koning of koningin in eigen persoon, maar door een commissie van zijnent- of ha rentwege, zou het alleszins de overweging verdienen, die plechtige opening »alleen dan door de Koningin" in persoon te doen ge schieden, als H. M. in de gelegenheid is, eene troonrede uittespreken, die, naar haren inhoud, eenigermate in overeenstemming ver keert met de hooge waardigheid van het gekroonde hoofd en het indrukwekkend ceremonieel, waarvan de opening vergezeld gaat. Of zijn er dan geen troonreden inderdaad in strijd met de achting en het ontzag, welke naar den geest der grondwet van de raads lieden der kroon voor eene Majesteit gevor derd worden ? Is een troonrede, de eenige rede, die nooit kan dalen beneden peil? Over een paar jaar zal Wilhelmina mondig zijn en zal deze jeugdige koningin geroepen worden, elk jaar een troonrede uit te spreken, gelijk nu de Regentes zich van die taak kwijt. Welnu, behoort men niet vóór dien tijd deze gewoonte te herzien ? En ligt het dan niet voor de hand, nu reeds H. M. de Re gentes vóór zij het besluit neemt in persoon de zitting der Kamers te openen, te doen weten of er iets valt mede te deelen, den plechtigen tocht van een gekroond hoofd naar het Binnenhof waard ? Waarlijk vóór de troonsbestijging van Wilhelmina, moest men breken met de sleur om elk jaar met een quasi-rede te komen, waarin steeds eenige zinnen terugkeeren niet minder stereotyp dan het bekende begin en slot in de correspondentie's van onze goede dorpelingen: »deze is dienende u te melden ik nog frisch en gezond ben," en: »ik eindig wel met de pen maar niet met het hart." Het constitutioneel koningschap geeft nogal eens iets te aanschouwen, waarvan een gewoon menschenverstand niet maar zoo dadelijk het rationeele inziet, doch waarom zou men het der natie, niet in het staatsrecht tehuis, nog moeielijker maken dan noodig is, door haar getuige te doen zijn van handelingen, die bewijzen hoe ge ring vaak de afstand tusschen het verhevene en het belachelijke is ? Men stelle zich voor, dat een jeugdige regeerende Koningin, gelijk Wilhelmina wel dra zal zijn, jaarlijks gedwongen wordt, om geven van de pruikerigste praal een rede te gaan uitspreken, waarin altijd hetzelfde wordt gezegd uitgezonderd misschien een paar woorden, inderdaad het opvangen waard. Brenge men dus die troonrede-geschiedenis alvast een weinig in overeenstemming met de frischheid van het jeugdig leven, dat men weldra op den troon hoopt te zien. LOGISCH. De Standaard meent, dat we op den goeden weg komen" nu we met haar erken nen, dat wettelijke regeling van de bevor dering der officieren buiten dienst, dus ook van officieren-kamerleden, noodig is. Wij wenschen alleen nog haar te doen opmerken, dat wij op dien goeden weg ons steeds bevon den hebben, en juist om het streven door den Minister in deze richting betoond, Z. Exc. verdedigd hebben tegen elke poging, om hem nu van het plegen eener arbitraire hande ling verdacht te maken. Hiermede kunnen wij dit debat sluiten. Een nieuwe koers? De Heer v. d. Wall Bake, die tijdens zijn lidmaatschap van den Raad, zijn streven te weinig beloond zag, om zich verder dat lid maatschap te willen laten welgevallen, heeft daarmede niet zijn belangstelling in dat college verloren. Reeds vóór de verkiezingen, dezen zomer gehouden, deed hij zijn licht schijnen ; en ook thans, na de wethouderscrisis, geeft hij een verdediging van de weigering van het Dag. Best. om Dr. Blooker met Armwezen te belasten. Een blijk van belangstelling in de algemeene zaak, dat allen op prijs zullen moeten stellen: zijn gewezen mederaadsleden, die te weinig naar hem luisterden, toen hij hun nog als raadslid den weg wilde wijzen, en ook zij, die, gelijk wij, als getuige op de publieke tribune, het meestal niet met hem eens konden zijn. Dat wij ook ditmaal zijn goedgeschreven pleidooi geenszins als afdoend beschouwen, zal den heer Bake, zoo weinig aan instem ming gewoon, niet kunnen verwonderen. In zijn artikel »Het college van Burgemees ter en Wethouders", Handelsblad 20 Sept., tracht hij in het licht te stellen, dat er een verandering in de wijze van werken van het Dag. Bestuur is gebracht, welke hij meent te mogen aanduiden als het kiezen van een nieuwen koers. Deze nieuwe koers kenmerkt zich dan hier door dat het college van B. en W. niet be staat uit Wethouders, elk voor een zeker deel verantwoordelijk, maar uit vier leden, die met den Burgemeester te zamen als n geheel over alles raadplegen en beslissen. Is die verklaring de aanduiding van een nieuwen koer?, dan mag Amsterdam zich stellig gelukwenschen met de handhaving er van tegenover hen die in dr. Blooker wilden zien den aangewezen minister van het departe ment der gasthuizen. Deskundigheid in een oi ander onderdeel der gemeente-administratie maakt niemand ongeschikt voor Wethouder, integendeel kan het college van die gelukkige omstandigheid in veel gevallen een nuttig gebruik maken ; maar geheel anders wordt het als een lid van het college, op grond zijner deskundigheid, het beheer wenscht van eenig onderdeel. Dan staat die deskundigheid de goede werking van het college in den weg wegens het ge vaar dat meer zal worden afgegaan op het compas van den persoonlijk niet verantwoorde lijken wethouder, dan op dat van de verant woordelijke deskundige ambtenaren. Zooals bekend, zijn deskundigen het zelden met elkander eens en op het gebied van gast huizen" ligt die oneenigheid nog versch in ieders geheugen. Zou het nu verstandig wezen om boven de doctoren, directeuren der gast huizen, die reeds onder toezicht van een ge deeltelijk uit deskundigen samengestelde com missie van beheer en toezicht werken, een hunner oud-collega's als »den deskundige" te stellen ? Juist de omstandigheid dat dr. Blooker geen wethouder wilde zijn als hij niet belast werd met het beheer der gasthuizen moest voldoende zijn geweest om ergen twijfel te doen rijzen of dr. Blooker, niettegenstaande zijn bekwaam heid, zijn als Raadslid getoonden ernst en on afhankelijkheid, wel de meest geschikte man was voor het lidmaatschap van het Dagelijksch Bestuur. Hoe interessant de gasthuizen ook zijn, in verhouding tot het complex der belangen, welke aan B. en W. zijn toevertrouwd, vor men zij slechts een klein onderdeel. Hetzelfde wat zich nu bij dr. Blooker heeft voorgedaan, zou zich kunnen voordoen bij ieder der andere wethouders. Amsterdam zou dan voor vier kleine onderdeelen vier deskundige wethouders hebben, die zich bovendien zooveel hun tijd zulKs zou toelaten ook wel met andere hen niet bijzonder aantrek kende onderdeelen van gemeentezorg wilden belasten." Dat die nieuwe koers, waarbij de leden van het D. B. als n geheel niet over het allerbelangrijkste maar over alles raadplegen en beslissen, een voor de praktijk onvoordeelige koers zal zijn, springt, dunkt ons, in het oog, eenvoudig omdat die wijze van werken wel in schijn kan gevolgd worden, maar onmogelijk metterdaad. En alle schijiivertooning werkt nadeelig. Het beheer van een stad als Amsterdam betreft zulk een grootaantal ondeideelen van den meest uiteenloopenden aard, dat men wel in theorie kan zeggen : wij willen met ons vijven «over alles raad plegen en beslissen," maar dat raadfikgen en beslissen zou in de meeste gevallen, voor de meerderheid van het college, neerkomen op gissen en beslissen. De heer v. Hall heeft onder de noodige reserve het departement Onderwijs onder zijn beheer genomen. Hij weet nog niet zeker of de werkzaamheid daar aan verbonden, meer tijd in beslag zal nemen dan waarover hij beschikken kan; is het nu ook van hem te vorderen, dat hij over publieke werken, handelsinrichtirigen, con cessies, armwezen, reinigingsdienst, over tle tientallen van quaesties, die zich daarbij voordoen, in de hoedanigheid van lid van het alles overziend college, mede raad verstrekt en beslist, om ook daarvoor mede verantwoordelijk te zijn ? Men kan zulke gedachtedingetjes uitdenken, maar heel veel beter dan onzin schijnt ons dat niet. Natuur lijk de heeren zullen in ernstige gevallen wel eens en misschien zeer dikwijls met elkaar praten, maar bij een beheer van den omvang als de Amsterdamsche gemeen tehuishouding, komt men vanzelf, niet alleen tot een verdeeling van werkzaamheden, maar ook tot een ver deeling van de verantwoordelijkheid, al zijn er dan ook enkele zaken, waarover men ge meenschappelijk kan oordeelen en waarvoor men dus gemeenschappelijk verantwoordelijk gesteld kan worden, omdat daarbij niet een zekere mate van bekwaamheid of studie wordt vereischt. Wilde men zulk een nieuwen koers uitgaan, dan zoude het College van B. en W- moeten worden samengesteld uit vijf per sonen, die allen door een bijzonderen aanleg uitmuntten, tot het gemakkelijk begrijpen van alle mogelijke zaken van den meest verschil lenden aard, en dan zou de wethouderskeuze niet door den Ilaad, maar door het D. B. zelf dienen te geschieden, daar B. en W. als n college toch moeielijk allen te samen ge lijkelijk verantwoordelijk kunnen worden ge acht voor beslissingen, genomen doorpersonen, waaronder er allicht n of meer kunnen zijn, door hen ongeschikt geacht en dus niet begeerd. Bij de laatste zitting van den ge meenteraad deed zich het volgende voor: Er waren adressen van de heeren Alberts en Weissman over de restitutie van een zekere som aan de aannemers van het Museum Suasso. De heeren Alberts vroegen in deze het be noemen van een scheidsgerecht. B. en Wadviseerden op dat verzoek afwijzend te be schikken, maar de aannemers nog ?8000 aan

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl