De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1895 29 september pagina 2

29 september 1895 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 953 te bieden, ofschoon dezen recht meenden te hebben op meer voor nog gemaakte vloeren. In de Volksstem schreef Cu et La daarover onder anderen: Ook de heer Treub was niet volkomen op de hoogte, en ging af op zijn ... ambtenaren. Hij was bovendien van oordeel dat de aan nemer onvoorzichtig had gehandeld, toen deze, terwijl de quaestie van meer of minder werk nog hangende was, op last van de directie die vloeren maakte, zonder vooraf de goed keuring te hebben gevraagd van B. en W. Dit nu, en dit echijnt de heer Treub niet te weten, was niet noodig. Te allen tijde is de aannemer verplicht het werk of de levering uit te voeren naar de bepalingen van het bestek. Indien nu de directie, in deze de heer Weissman, eerst gelast die vloeren niet te maken, dan geeft de aannemer gevolg aan dat bevel en de post komt onder »minder werk": geeft de directie echter daarna weer last om toch het werk te maken, dan dient de aannemer het werk uit te voeren, omdat de vloeren in het bestek staan en de daar voor uitgetrokken post vervolgens weer van »minder werk" kan worden afgenomen. Het den aannemer tot een verwijt te doen strekken, dat hij, aleer hij tot de uitvoering van htt bestek overging, eerst B. en W. zou moeten gehoord hebben, miste bovendien allen grond. Volgens par. 20 van het bestek waren toch de Algemeene Voorschriften van waterstaat van 12 September 1882 No- 6, op dit werk van toepassing, en daarin staat in par. 453 duidelijk dat de aannemer verplicht is het werk uit te voeren naar de bepalingen van het bestek en volgens de bevelen en aanwij zingen, die hem door de directie worden ge geven." Nu zal wel niemand wij althans hebben allerminst zulk een bedoeling, het den be lastingspecialiteit Treub kwalijk nemen, dat hij niet op de hoogte was van parag. 20 van het Bestek, noch van den letterlijken inhoud van de Algemeene Voorschriften van Water staat van 12 Sept. 1882, No. O, par. 453, maar hieruit blijkt toch zeer zeker, dat men bij den nieuwen koers, waaronder die vergis sing is uitgesproken, als een argument om op het verzoek van de heeren Alberts afwij zend te beschikken, evengoed een ietwat des kundigen Wethouder van Publieke Werken noodig heeft als onder den ouden koers, in staat om hetgeen zijn ambtenaren hem vertellen, te controleeren; alsmede dat de Wethouder van Publieke Werken onder den nieuwsten koers zich moeilijk verontschuldigen kan met de verklaring: die vergissing was er niet een van mij persoonlijk, maar een die op rekening gesteld moet worden van het geheele Dagelijksch Bestuur. Naar onze meening verandert er in het wezen van het Wethouderschap niets: ook al wierd v. d. Wall Bake's wensch vervuld dat de verklaring omtrent het aannemen van den nieuwen koers" met gulden letters in iedere Wethouderskamer werd aangebracht. Zelfs met woorden in gouden letters kan men niet maken dat het onmogelijke mogelijk wordt. Zeker kan men zich een betere regeling van het gemeentebestuur eener groote stad denken, dan onder deze gemeentewet wordt geduld. Doch zoo lang wij onder deze wet leven, en alleen de wethouders in den Raad verschijnen, de hoofdambtenaren uitsluitend aan het Dag. Bestuur verantwoording schul dig zijn, is er van het wel houderschap hetzij men redeneere over een nieuwen of'over een ouden koers niets anders te maken, dan wat het thans is, weshalve dan ook juist dat soort van redeneeren ons ten opzichte van de quaestie-Blooker geen stap verder brengt. Wanneer de nieuwe koers, in de praktijk geheel zal moeten gelijken op den ouden koers, wijl er in deze, behoudens een zeer gewone variatie, slechts n koers mogelijk is, wordt hetgeen de heer Bake over de uitwerping van dr. Blooker schrijft, nog minder steekhoudend. Deskundigheid" in een lid van het D. B. is een gelukkige omstandigheid" maar zij is dat, volgens den heer Bake niet, als zulk een deskundige juist het beheer verlangt over dat deel ten opzichte waarvan hij deskundige is want dan ontstaat het gevaar dat het college meer zal afgaan op het compas van den per soonlijk niet verantwoordelijken wethouder, dan op dat van de verantwoordelijke des kundige ambtenaren. Wij hebben reeds op n feit gewezen bij P. W. waaruit, juist dezer dagen, gebleken is, dat die verantwoor delijke deskundige ambtenaren, icelke trouircns nooit voor het voetliclit komen, de controle van een wethouder niet kunnen missen, en we had den daarbij, een tweede feit, even recent, kunnen voegen, de veel besproken aanbesteding van het leggen eener buizenleiding voor liet tele foonnet, gelijk de heer Bake zal weten, geschied in drie tempo's: het gunnen, het weder intrek ken en het nog eens gunnen! En het gevaar bestaat zeker, dat in een college van B. en W. samengesteld uit vijf meesters in de rechten der gelijke blunders zich nog wel willen verme nigvuldigen ! We houden het er dan ook voor dat de Raad en de heer Bake zelf, ondanks het gevaar dat de deskundigheid met zich heet te brengen, het een groot voordeel zou den achten, als de heer Treub tevens de des kundigheid van den heer Hchut bezat; ja het zou ons niets verwonderen, als zelfs de Wet houder van P. W- in eigen persoon, de moei lijkheid erkende van zijn departement zonder eenige deskundigheid naar behooren te beheeren ! Hoe echter heeft de heer Bake, die zoo lang lid van den Raad is geweest, deze nieuwen koers durven te pas brengen juist om te betoogen, dat bij het wethouderschap over de gasthuizen deskundigheid geen voor deel maar een gevaar is ? Indien bij eenige inrichting, dan heeft men bij de gasthuizen verantwoordelijke ambtenaren; de heer Bake noemt ze zelf: men heeft directeuren der gasthuizen, die reeds onder toezicht van een gedeeltelijk uit deskundigen samengestelde commissie van beheer werken." Ja men heeft die; en weet de heer Bake dan niet, evengoed als wij, dat men die ook had, ! toen de gasthuis-schandalen de wei-eld in rep en roer brachten? Is de heer Bake vergeten, dat ondanks verantwoordelijke ambtenaren en commissies van toezicht op onze gasthuizen jaren lang toestanden hebben geheerscht, die maar niet waren uit te roeien, zoo lang niet Dr. Berns, het raadslid, zijn krachtige werk zaamheid had betoond; en zouden deze afschuwelijkheden hebben kunnen voortduren, indien er een deskundig wethouder, als Bsrns b. v., ware geweest om den Augiasstal onder zijn beheer te nemen ? En mi denken wij niet meer aan zekere misstanden, die wij te boven zijn gekomen, uu is het ook niet de quaestie van gasthuis bouw of van gasthuis-inrichting, waarover medici kunnen disputeeren, neen, maar die j beide gasthuizen vorderen jaarlijks een uitgaaf van fijf' tot zes ton gouds en terwijl daar zich een deskundige geroepen gevoelt in het belang der gemeente aan zulk een gewichtig onderdeel zijn zorgen te wijden, een man, die wethouder ook voor Hooger Onderwijs, toch reeds als zoodanig de gasthuizen op zijn weg zal ontmoeten zegt men : wat gaat het ons aan of de heele wereld u ook heeft begeerd als wethouder van onder wijs, blijf waar ge zij t, de gasthuizen zullen zijn toegewezen aan den niet-deskundigen nar. Scholvinck. Om zoo iets goed te prafén, komt de heer Bake ons de heerlijkheden van den nieuwen koers verkondigen, alsof onder dien koers deskundigheid sctiade ware, en wil hij ons de vraag voorleggen:, Zou het nu verstandig wezen om boven de doctoren, directeuren en de commissie van toezicht een hunner oud-collega's als den deskundige te stellen ?" j Een dokter boven de dokters ? De vraag zou nog vollediger gesteld kunnen worden : een dokter boven de dokters en boven de professoren ? Daar zit hem dus de kneep. Zelfs het hooger, middelbaar en lager onder wijs moesten bij de keus van het Wethou derschap aan het toeval worden overgelaten, opdat niet een dokter in de gemeentelijke hiërarchie boven eenige zijner oud-collega's zou komen te staan! Maar dit klinkt nu toch wat al te dwaas. In Staat en Maatschappij ziet men zoo dikwijls een oud-collega boven zich als deskundige geplaatst. Het kan toch niet zijn, dat juist de dokters daar niet tegen kunnen! We vermoeden dan ook dat het »onverstandige" dier benoeming minder moet gezocht worden in het dokterschap van den heer Blooker, dan in den persoon van deu heer Blooker, die in zekere kringen wel licht niet begeerd werd als wethouder. Indien dit het geweest is, dan hebben we allesbehalve te doen met een nieuimi koers integendeel, met een zeer ouden koers, een, helaas, ook in Amsterdam sedert onheuglijke tijden bekenden koers, waarbij l het algemeen belang moet wijken voor over! wegingen van zeer privaten aard. De heer Bake geeft ten slotte te kennen, ' dat de herhaalde benoeming van den heer Blooker niet de beteekenis had van een con' ilict. Dat Dr. Blookcr bij tweede vrije stem ming 13 stemmen verkreeg eu ten slotte de ; meerderheid, bewees eenvoudig, (hit men een nieuwe vrije stemming mogelijk wenschle te maken. Hier staat tegenover, dut Dr. Blooker zelf, door niemand weersproken is, toen hij in den Rand aan zij u verkiezing voor de tweede maal de beieekenis gaf', die ook wij en zoovele anderen daaraan hebbon ge| hecht. Dat er tusschen een gemeenteraad, die weigert den candidaat, door B. en \V. hem opgedrongen, te aanvaarden, en die tot twee maal toe den door B. en W. niet begeerden | candidaat de meerderheid verleent een incident maar geen conifict beslaat, dit kan men be weren, maar niet met kans van bij het pu bliek geloof te zullen vinden. Lieten K. en W. nog eens een handeling, die zoo weinig eerbied voor de opinie van den Raad ver raadt, volgen het conflict, dat nu nog in het duister is gebleven, zou zich spoe dig genoeg in alle klaarheid vertoonen. Mr, van Hall heeft, door op zijn vroeger besluit terug te komen, voorloopig den vrede gered. Was hij echter blijven weigeren het wethouderschap op zich te nemen, en had dus den Raad den heer de Sauvage Nolting moeten kiezen, n bij den Raad n bij het pu bliek, in de onderwijswereld zeker zelve niet het minst zou een afkeuring over B. en W.'s geringschatting van de belangen van het onderwijs zijn vernomen, die van den aanvang af de positie van het Dag. Best. niet weinig had verzwakt. Dit blijft waar, ook al zouden wij met den heer Bake dwepen met den nieuwen koers. Madagascar. Evenals andere groote en kleine mogend heden, is ook Rusland bij de Fransche najaarsinanoeuvres door eenige officieren ver tegenwoordigd geweest. Geen dezer militairen zal zich zeker te beklagen hebben over de ontvangst in het Fransche hoofdkwartier, maar allerminst de Russische generaal Dragomiroft', op wien zich natuurlijk de bijna hysterische geestdrift der Franschen voor al wat Russisch is heeft geconcentreerd. Zelfs Caran d'Ache. de welbekende RussischFransche teekenaar, neemt een loopje met die geestdrift. Als een blad heeft gemeld, dat het hoofd der Russische missie de wo ning en de tafel van den Franschen generalisismus zal deelen, toekent Caran d'Ache dezen bevelhebber bij zijn toilet. »Jean, waar is mijn flanellen vest ?"?«Generaal, dat heeft de Russische generaal aangetrokken." Een tweede prentje vertoont den heer Dragomiroff' in zijn slaapvertrek. »Mitrofan, waar zijn mijn sokken?'' «Excellentie " ant woordt de Russische bediende »Zijne Ex cellentie de Fransche generalissimus heeft zich verwaardigd die aan te trekken." Alles hebben de heeren gemeen: hun scheermes, ja zelfs hun tandenborstel. Ten slotte wor den zij beiden door president Félix Faure, die zich ook al in een primitief kostuum, maar toch met den monocle in het oog ver toont, uitgenoodigd om bij hem hun caf -aulait te komen gebruiken. Generaal Dragomiroff heeft, volgens de Fransche bladen, de interviewers verrast met enkele typische uitdrukkingen. Aan een vertegenwoordiger van den Figaro verzekerde de Rus, dat hij geen hekel had aan de Duitschers, eigenlijk aan niemand. Alles gaat bij hem op kommando. »Ik houd van iedereen. Maar wanneer Z. M. de Czar beveelt, dan voer ik zijne bevelen uit. Ik kost overigens aan de kroon zooveel geld, dat zij er aan spraak op mag maken, in mijn persoon een trouwen dienaar te vinden." Bescheidener kan het niet. Diezelfde man met zijn lief hebbend hart zegt echter, dat hij zich bij de manoeuvres heeft verbaasd over de overdrevene zorg voor het welzijn der manschappen. Is dit alleen maar Russische opvatting, of wil generaal Dragomiroff in dit bijzonder geval zijn gastlieeren troosten over de jam merlijke berichten omtrent de Madagascarexpeditie, waarbij de zorg voor de manschap pen alles te wenschen overlaat ? Inderdaad is de wijze, waarop deze expeditie is georga niseerd, een waar schandaal te noemen en zijn de berichten, welke de Fransche bladen van alle richtingen daarover mededeelen, in hooge mate bedroevend. Niet de inlandsche vijanden, die zich bijna niet verdedigen en wier kogels slechts /eer enkele slachtoffers maakten, maar ziekte en onvoldoende ver pleging doen het expeditie-corps versmelten als sneeuw voor de zon. Er is gebrek aan alles, aan doctoren, aan verpleegsters, aan geneesmiddelen, aan hospitalen, aan vervoer middelen voor de zieken, ja zelfs aan dood kisten ! In het moorddadig klimaat der moe rassige kuststreek, waar de kwaadaardige koortsen bijna iedercn Europeaan aantasten, werden uit de trage transportstoomers, die maanden te laat (ie plaats hunner bes'.emming bereikten, allerlei noodige en onnoodige /aken ontscheept en laml\vaurl.s gezonden, maar do bidon chinine liet men ongebruikt liggen, i L)e regeering heeft over den (ocstand op Madagnscar een deel der waarheid toe gegeven,1' /egt de liiii'iiiisii/fnit/ - maar lang niet alle:-. Wij hebben per maand duizend doodon en meer dan zes duizend soldaten lianen in de hospitalen. Dat is de waarheid. Op het oogenblik, dat tot de expeditie naar Madagascar werd besloten, heette de minister van oorlog generaal Mercier, en deze idioot (re rn'/ini verzekerde, dat de door hem voorbereide veldtocht niet veel meer zou zijn dan eene militaire wan deling." Om dozen uitval recht te waardeereu, dient men te weten, dat dezelfde liilnmuiijcanl indertijd, iu de zaak van den als spion veroordeelden kapitein Dreyf'us. met den toenmaligen minister van oorlog Mercier door dik en dun is gegaan. De Academie de llideciiic te Parijs heeft, klaarblijkelijk onder den indruk van de noodlottige berichten uit Madagascar, eene zitting gewijd aan de quaestie van de bestrij ding der moeraskoortsen in de koloniën. De geleerde heeren waren het allesbehalve eens, noch omtrent de oorzaken van de gevreesde ziekte, noch omtrent de tegen haar te gebrui ken voorbehoedmiddelen en geneesmiddelen. Zooals het betaamt, eindigden zij hun debat met de benoeming eener commissie. Maar deze bekentenis van onvermogen van de zijde der wetenschap verontschuldigt, de regeering in geenen deele; dit blijkt wanneer men de geschiedenis der expeditie koitelijk nagaat. In Augustus 1894 noodigde de regeering den inspecteur-generaal der marine artillerie, generaal Borgnis-Desbordes, uit om een plan sa men te stellen voor de Madagascar campagne. De generaal zette zich dadelijk aan Jen arbeid en woonde in October drie zittingen bij van den door Casimir-Périer gepresideerden ministerraad, in welke hij zijne denkbeelden over de expeditie toelichtte. Zóó vast scheen het te staan, dat het bevel over de expe ditie zou worden opgedragen aan generaal Borgnis-Desbordes, dat deze reeds een chef voor zijn generalen staf had uitgezocht. De generaal was voornemens zich in Januari in te schepen, in Juni de operatiën te beginnen en uiterlijk l Augustus te Tananarivo te zijn. Hij wilde laten aankondigen, dat het expe ditie-corps te Majoenga zou landen; de aan dacht der Hova's zou daardoor naar die zijde worden afgeleid, en terwijl zij hun verdedi gingswerken bouwden op den weg van Majoenga naar Tananarivo, zou hij hun in den rug vallen, door aan de andere zijde van het eiland, te Tamatave, te landen en zich van daar met hoogstens 3000 man op weg te begeven. Wel is waar was de weg van Tamatave uit veel steiler, maar die van Majoenga uit was viermaal zoo lang. Daar enboven en deze factor legde het grootste gewicht in de schaal was het klimaat aan die zijde der helling van de hoogvlakte zeer gezond; voor koortsen had men niet te vree zen, terwijl schaduw en levensmiddelen er ruimschoots voorhanden waren. Voorts zou het expeditie-corps worden samengesteld uit oud-gedienden, doch zou voor den arbeid van niet-militairen aard, zooals transporten en aanleg van wegen, zooveel mogelijk van de hulp van inlanders worden gebruik gemaakt. Bezwaren tegen dat plan schenen niet te bestaan. Maar op zekeren dag wandelde generaal Borgnis-Desbordes met den minister van oorlog Mercier van eene conferentie naar huis, toen de laatste onverwacht zeide: »Gij weet immers, dat wij voor een generaal van het landleger aanspraak maken op de eer het bevel te voeren over de expeditie? Ik heb mijn candidaat reeds." Dat was de oude naijver tusschen de departementen van oorlog en van marine. Generaal Borgnis-Desbordes, die hiervan niets had vermoed, begaf zich naar zijn chef, den toenmaligen minister van marine Félix Faure (thans president der republiek). Ook de heer Faure wist van niets, en evenmin de minister president Dupuy. Toch waren op dat oogenblik door president Casimir-Périer en generaal Mercier reeds voorstellen gedaan aan generaal Duchesne om zich met het bevel over de expeditie te belasten. Generaal Duchesne nam naar eenige aarzeling de op dracht aan. Hij bleef twee maanden te Parijs, maar het werd hem uitdrukkelijk verboden met generaal Borgnis-Desbordes in overleg te treden. Zooals bekend is, werden de oor spronkelijke, zeer verstandige plannen, geheel omvergeworpen. De kosten der expeditie wer den begroot op 70 millioen francs, maar deze som was reeds uitgegeven vóórdat een soldaat was ingescheept. Volgens de laatste berichten heeft een vooruitgeschoven kolonne van generaal Duchesne's expeditie-corps een klein succes behaald, dat. echter in de netelige positie der hoofdmacht geen verbetering brengt. De geruchten, dat een tweede expeditie zou wor den voorbereid, onder bevel van generaal Borgnis-Dcsbordes, die thans zou worden uitgenoodigd om zijn oorspronkelijk plan uit te voeren, vermelden wij slechts volledig heidshalve. De moraal der geheele geschiedenis is, dat de Franschen nog steeds geneigd zijn, ern stige militaire ondernemingen te licht te achten. Hel moge tot hunne verontschuldiging strekken, dat zij in koloniale expeditiën 1104' niet zooveel leergeld hebhen betaald . . . a!.-; wij. mnmiiiiiiiliiumiHiimmiitimiiiiimiiiimiiiiiiiiunmMiMuiiimMiiiimiii Sociata tHiiMiiiiiiuiiiiiiiMiMiiiiiiimMiiiiiiiiiimiiiiiMiiimtiitiimiinimmiiiiiiiiiii Voor Manu's proletariaat. Jaren lang heeft het geloof' gegolden, dat het gemeenschappelijk grondbezit het Russi sche boerenvolk zou vrijwaren tegen het

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl