De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1895 6 oktober pagina 1

6 oktober 1895 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

N'. 954 DE AMSTERDAMMER 1895. WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Dit Nummer bevat een Bijvoegsel. Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTÜS VAN MAÜRIK Jr. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Verschijnt eiken Zaterdagavond. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, te Amsterdam, Singel bij de Vijzelstraat, 542. Zondag 6 October Abonnement per 3 maanden ?1.50, fr. p. post/1 1.65 Voor Indiëpsr jaar mail 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar . . . 0.12* Advertentiën van 1?5 regels ?1.10, elke regel meer . . . 0.20 Reclames per regel 0.40 IN H O 17 Dt VAN VEEBE EN VAN NABIJ: Jonrnalistencongre; Een brief van een tevreden mensch uit eer tevreden stad, door J. J. K. L. H. Bol. Louis Pasteur, f Uit het verre Oosten. Van Java' blauwe bergen, door Wongso. SOCIALE AANGE LEGENHEDEN: Het tuchtkwartier en de afdeeling voor jeugdige veroordeelden in de centrale gevangeniste Gent door Mr. M. C. Nijland TOONEEL EN MUZIEK: Kroniek, door V. d. G. KUNST EN LETTEBEN: De stedelijke tentoonstelling van kunst werken, door J. W. v. D. Buitenlandsche Biblio graphie, door A. G. C. d. V. Onderwijs-Idealen door W. A. W. Moll. Tentoonstelling van Hotel- en Beiswezen, historische aanteekeningen door F. v. d Goes. FEUILLETON: Aagustin Bobespierre, door Dr. Jan ten Brink. XXIII. (Vervolg). SCHAAK SPEL. VOOR DAMES, door E-e INGEZONDEN EECLAMES. VAEIA. ALLEBLEI. PEN EN POTLOODKBASSEN. ADVEETENTIEN. itiiiiiiiiiitiiiiiiimmiiimtHiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiimmiiiiiiiimHM Het schijnt nu voor goed vast te staan dat we het jaar 1898 het Koninginnejaar zullen moeten noemen. Voor Nederland zal het ophouden van het Regentschap en de kroning van Wilhelmina een gebeurtenis zijn, die een nieuw tijdperk zijner geschiedenis opent, daarom heet 1898 het Koninginnejaar, gelijk 1870 het jaar van den Fransch-Duitschen oorlog. Zoo hebben het ook de journalisten, te Bordeaux vereenigd, begrepen, en wie zouden beter de teekenen en de kenmerken der tijden ver staan, dan zij die dag aan dag daaruit hunne conclusiën trekken ! Niets natuurlijker dan dat de wereld-journalistiek zich alleen tehuis gevoelt op een plek waar een wereldgebeurtenis te herdenken valt, zooals te Buda-Pest, in 1896, waar Hongarije zijn duizendjarig bestaan viert, te Lissabon in 1897, waar men het herdenkingsieest zal vieren aan de ont dekking van Indië, en, naar wij hopen, in 1898 te Amsterdam, waar . .. Wilhelmina zal worden gekroond. Laten wij alvast nu maar beginnen met 1898 het Koninginnejaar te noemen. Wan neer het Handelsblad, zijn redactie en mede werkers, van den Hoofdopsteller tot Nelis in den Purmer toe, nu maar voet bij stuk houden, dan zal dat, met eenigen goeden wil van het publiek, wel gelukken. En waarom zou die goede wil ons ontbreken, wanneer op onze volharding de belooning staat van een journalistencongres! * * * In het Koninginnejaar dan zullen wij, als 't ons niet tegenloopt, een internationaal journalistencongres krijgen. Wat zulk een congres bedoelt ? De hoofdredacteur van het Handelsblad, zelf afgevaardigde van den Ned. journalis tenkring te Bordeaux, antwoordt als volgt: »De voorstanders der congressen willen liet beroep in eere stellen en handhaven. In de hand van beginsellooze wezens, die door haat gedreven of voor geld veil zijn, is de pers een geesel en een vloek ..... in de hand van mannen van eer, die een diep besef van ver antwoordelijkheid hebben, die ernstig onder zoeken eer ze een beschuldiging uitbrengen, die overtuigd zijn van de waarheid van wat ze schrijven, die een zedelijk en staatkundig ideaal volgen, is de pers een schild voor de maatschappij, de bewaakster van haar rech ten, de handhaafster van haar vrijheid. »Tot de Unie der Vereenigingen zullen slechts toegelaten worden die vereenigingen, welke al het mogelijke doen om te zorgen dat haar leden eervolle journalisten zijn, die voor hun beginselen en idealen strijden gelijk het mannen, die zichzelf eerbiedigen past. En de strekking hiervan is zoo volkomen goed begrepen, dat een der Franschen zeide : »Le Congres de Bordeaux nous aura rendu un signaléservice, s'il nous décide enfin a prendre chez nous et entre nous les mesrures de salubritéet d'hygiène professionnelles qui de jour en jour deviennent plus indispensables et plus urgentes." Wij krijgen dus hier een internationaal journalist.encongres mede om onze nationale pers te verbeteren. Of dit een geschikt middel is ? Wij zouden het haast betwijfelen. De overplanting van vele buitenlandsche journalistische gewoonten, zou onze pers zeker eer doen verslechten dan haar veredelen. Hierbij valt velerlei optemerken en te on derscheiden. Voorloopig, zouden wij zeggen, zal de Ned. pers er wel aan doen, bij al hare vriendschap voor de buitenlandsche collega's, hare omzich tigheid en voorzichtigheid niet te verliezen want hoeveel goeds er van over de grenzen te importeeren valle, daar zijn daar ook leelijke woekerplanten, die gelukkig hier nog niet tieren. En om de pers te gebruiken tot berei king van »een zedelijk en staatkundig ideaal" tot »het strijden voor beginselen en idealen gelijk het mannen die zichzelf eerbiedigen past" heeft men waarlijk de impulsie van amerikaansche, fransche, engelsche, duitsche, russische, spaansche journalisten nietnoodig! »Tot de Unie der vereenigingen zullen slechts toegelaten worden die vereenigingen, welke al het mogelijke doen om te zorgen, dat haar leden eervolle journalisten zijn, die voor hun beginsel en idealen strijden, gelijk het man nen, die zichzelf eerbiedigen past." Wat beteekent dit nu inderdaad ? Tot die vereenigingen behoort ook de Nederl. jour. nalistenkring; en deze staat zeker niet beneden vele buitenlandsche vereenigingen, wat het eervol journalist zijn der leden betreft. Maar heeft die Bond nu ooit iets gedaan om te zorgen, dat de journalistiek eervol, in over eenstemming met zedelijke idealen wordt ge voerd ? Uit de Nederlander (ant.) halen wij slechts de volgende woorden aan (Nr. van 18 Sept. jl.): »Het doet ons inderdaad leed, dat wij, in onze pers, t 'Ikens een debat moeten voeren over de ^juistheid'' der daadzaken; over de onpartijdigheid', volledigheid van de voor stelling der feiten. Daarover moest tusschen ons minder nog dan bij anderen strijd kun nen bestaan. Een ieder, de groote en de kleine pers, behoorde zich toe te leggen op volledige inlichting zijner lezers aangaande de feiten, op het nauwkeuring weergeven van elkanders gevoelen. De waarheid boven al. Maar ook als dit niet geschiedt, leidon wij daaruit nog niet af, dat iemands drijfveer niet deugt, maar dat men, ter wille van het doel, te veel waarde hecht aan den schijn van onfeilbaarheid of vlekkeloosheid van een persoon of groep. De waarheid behoeft echter om te overwinnen, nooit eenig middel dat strijdt met Gods Geboden." Hier wordt het hart van de quaestie ge raakt, waar er sprake is van den journalist als »man van eer", die een zedelijk en staat kundig ideaal volgt, de journalist als man die zichzelf eerbiedigt", bewaker van het »recht en de vrijheid", »schild" der maatschappij. Is de grove partijdigheid in het persoverzicht, de opzettelijke verwaarloozing van de argumenten der tegenpartij, het onwaar zijn om de lezers in den waan te brengen of te houden, dat men gelijk heeft, nieteens weer sproken is geworden, is dat alles niet aan de orde van den dag, en geeft de Pers de uitzonderingen daar gelaten niet het voorbeeld van een egoïsme, dat de waarheidsliefde gering acht; is de Pers al zoo niet menigmaal het instrument tot demora lisatie, in plaats van het schild der maat schappij! Als men vóór 1898, binnen de grenzen van het koningrijk der Nederlanden, dit eens wist te veranderen, dan zouden er op de «Koninginnedag twee koninginnen kunnen worden gekroond, en zou er inderdaad een stukske wereldgeschiedenis den buitenland sche journalisten, mogen worden vertoond, van meer waarde voor de menschheid mis schien dan het duizendjarig bestaan van Hongarije of de ontdekking van het verre Indië! * * * Toch, het moet erkend worden : de heer Boissevain is een wakker man. Gelukt het hem het internationaal journalisten-congres in 1898 hier in de hoofdstad te brengen, dan bewijst hij daarmede in onzen tijd van reclame stad en land een grooten dienst. Over de morede zijde van het journalistenbedrijf kan daarbij gevoegelijk gezwegen worden; zij heeft met het doel, waarvoor men de buitenlanders naar IJ en Amstel wil lokken, niets uit te staan. Maar tot het verkrijgen van de reclame, de zeer geoorloofde reclame, gelegen in het bijeen brengen van dagbladschrijvers uit de geheele wereld, om hen te dwingen over ons land te schrijven, werke al wat Nederlander is van harte mee. En dit, zonder dat er een zweem van misleiding besta omtrent de be doeling. Welke middelen daartoe kunnen worden aangewend, het zij een punt van nauwgezet onderzoek. Natuurlijk dat het te kronen Koninginnetje daarbij eenigen dienst zal kunnen bewijzen. De heer Boissevain heeft reeds over plannen in verband met dit reclame-congres gesproken. Of die aanbe velenswaardig zijn, of niet, hij heeft te Bor deaux zijn plicht gedaan. Dat nu de pers, de Vereeniging tot bevordering van het Vreemdelingenverkeer, de burgers als De Gruyter c. s., de Amst. Omnibus-Maatsch., de Imp. C. G. Ass., enz., kortom allen, die hetzij uit belangstelling, hetzij uit eigenbelang, zich om het welvaren van stad en land be kommeren, te zamen overleggen, om 1898 te maken tot een jaar van reclame voor Nederland en van voorspoed voor Amserdam! Een brief van een tevreden mensch uit een tevreden stad. Rotterdam, Dag van Leiden's ontzet 189."). Geachte Redactie .' Het zal u zeker niet alle dagen gebeuren, dat ge een brief ontvangt van een ambtenaar van het Rotterdamsch Stadhuis ; maar het is ook niet in die ((ualiteit dat ik u schrijf, ik schrijf u, ik zal het maar dadelijk zeggen, omdat ik een tevreden mensch ben. Ik meen met dit schrijven een belangrijke daad te verrichten. Niet dat ik geloof, dat er zoo erg weinig tevreden menschen zijn en dat ik dus een rariteit ben : maar ik word in eens een rariteit nu ik u schrijf, en verzoek het in uw krant te zetten, dat ik ben een tevreden mensch. Want zeg nu zelf of u dat in al die jaren van uw journalistieke werkzaamheid al dik wijls is overkomen. Neen nietwaar? Neen, dat wist ik wel. 't Is nu eenmaal mode, dat edereen doet alsof hij ontevreden is. En dat wordt zoo erg dat zelfs heel verstandige man nen het gaan gelooven. Daar had je verleden week meneer Tak zonder Poortvliet). De Koningin had ge:egd in de Troonrede, dat er reden was tot ,evredenheid. Daar had je 't gaande. Iedereen s ontevreden, zegt meneer Tak, iedereen daagt. Hoe kunnen ze dat de Koningin aten zeggen I Nu ben ik 't wel volkomen met U eens, waar U schreef, dat 't beter was dat de Koningin heelemaal niets zei als de Kamers geopend werden, ten minste als er niet meer te vertellen was dan nu. En zelfs meneer Tak wil ik toegeven, dat de opening der Kamers nu niet de rechte plaats is om 't over de tevredenheid te hebben, want zelfs een zoo aartstevreden burger als ik ben loopt gevaar uit zijn doen te raken als hij eraan denkt, wat er op de opening volgen zal! Maar om op de hoofdzaak te komen, om nu te zeggen, dat iedereen ontevreden i?, dat gaat toch niet aan. Wij, Rotterdammers zijn om de dood niet ontevreden. En het zou ook wel schande wezen als we 't waren. Dat wou ik graag in de volgende regelen eens even aantoonen. Misschien zal mijn voorbeeld navolging vinden en zullen ook uit andere steden des lands stemmen zich aan de mijne paren, zoodat een koor ontstaat, dat van de ware stemming van een groot deel der burgerij beter blijk geeft dan het gewone krantengeschrijf. Ik heb zoo'n hoop, dat als er maar eerst n over de brug komt, die schrijven durft, dat hij niet ontevreden is, dat er dan wel meer zullen volgen. En mocht 't blijken dat ik 't mis heb, en dat de stemming in andere gemeenten een minder voldane is dan hier, misschien bereik ik dan iets anders, dat waarlijk ook nog wel de moeite waard is: misschien zijn er dan onder die ontevredenen, die denken, komaan, laat ik eens naar Rot terdam verkassen. Als 't daar zoo'n goeie boel is, wie weet, hoe tevreden ik daar word. En als ik dat bereikte, dat zou nog mijn beste belooning wezen. Want een toevloed van nieuwe krachten, krachten, weet u, geen mindere man, maar menschen in bonis die heeft onze stad hard noodig. Ik begrijp er waarachtig niets van, moet ik zeggen, masr 't is een feit, dat bij alle tevredenheid, die hier heerecht, iedereen die 't niet laten moet er uit trekt. Zelfs echte Rotterdammers, die van ouder tot ouder hier gewoond hebben, trekken naar den Haag en weet ik waar naar toe. En als je vraagt waarom, dan komen ze met allerlei malle klachten voor den dag. Daar heb je in de eerste plaats de belasting. Wij hebben hier verleden jaar een inkomsten belasting gekregen en is 't nu niet om je oogen uit je hoofd te schamen, als je, na hier je geld verdiend te hebben, er uit loopt omdat je hier niet zooveel belasting wilt betalen ? Ja, als ik nu later mijn pensioen heb, dan ga ik mis schien ook in den Haag wonen. Maar dat doe ik dan, omdat mijn vrouw en mijn kin deren 't graag willen en bovendien heef t Rot terdam mij nooit meer betaald dan twee duizend vier en dertig gulden en zestien centen een jaar, zoodat ik maar zeggen wil, dat ze van mij niet zeggen kunnen, dat ik later mijn geld ergens anders ga opmaken. Maar dan heb je behalve die belasting nog allerlei persoonlijke grieven. Zoo ken ik iemand die gaat weg om de vuilnisbelt. U moet namelijk weten dat de vuilnisbelt hier is in de bebouwde kom der gemeente. En 't is waar, 't ding geeft een verschrikkelijken stank. De heele buurt is er eigenlijk onbewoonbaar door, en dat niet alleen, maar als ik Zondags met mijn Familie naar de Oude Plantage wandel, wat alinee de mooiste wandeling hier is, dan moeten we langs den Oostzeedijk onzen neus lichthouden. Maar dat weet je nu eenmaal jn wat zal je er aan doen ? Er is in den Llaad over geklaagd, maar toen zei de jurgemeester heel terecht: ik zeg hetzelfde wat mijn voorganger Hofman veertig jaar geleden al gezegd heeft: de menschen, die daar gaan wonen, weten vooruit, dat ze ast van dien stank krijgen. Daar huren ze jp. Een van de raadsleden antwoordde .oen wel, dat 't een schandaal was, als er iU jaar geleden al over geklaagd was, dat 't ling dan nog niet was weggeruimd, maar met al dat praten van schandaal kwam hij liet verder. De belt is er nog en zal er voorloopig nog wel blijven ook. En datzelfde is 't geval met de stoomtram. De stoomtram, weet u, die rijdt hier in vlieende vaart dwars door de dichtbewoonde vijken vol kinderen. Door de v- Oldebarne?eldtstraat en langs den Mauritsweg en den Verlengden Binnen weg, door Delftshaven naar 5chiedam. Om een haverklap wordt er een dnd overreden, een maand of drie geleden

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl