De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1895 6 oktober pagina 5

6 oktober 1895 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

No. 954 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. MteDlantti ffibtiogragliie, Ernest Eadford, Old and new. A collection of poems. London T. Fisher Unwin. Alles in dit boek wyst er mij op, dat de schrijver een jongmensch van fortuin is. De fraaie omslag, groenlinnen met een enkele bloem versiering waarin de initialen E. R, het titelblad, met twee vrouwen-figuren aan weerszijden van de eigenaardige letters, het portret van den schrij ver, een jongmensch met fraaien scherpen neus, met oogen die recht vooruit staren met iets droomerigs en iets gebiedends er in, los gekleed, losjes een cache-nez om, de handen in den zak alles geeft mij den indruk van een man van smaak die voor zijn plezier, voor eigen rekening zijn gedich ten laat drukken. Ook de inhoud, die echter iets tweeslachtigs heeft, dat hindert, duidt daarop. In dezen nieuwen bundel het is zijn vierde heeft mr. Badford de beste zijner vroegere ge dichten gegeven naast nieuwe, hij heeft daardoor de zonderlinge titels-combinatie gekregen die de inhoud opgeeft: Part I From the volume of 1882. Part II Light Verses. Part III To be taken seriously. Part IV Prentice work-Translations; mostly from Heine. Daardoor, en dat is jammer, krijgt men van zijn boek niet den indruk van het werk van een ernstig man, van de uiting eens dichters, maar wekt het by den Hollan der de gedachte op aan de massa's verzenboeken waaraan onze letterkunde zoo rijk is geworden, dank zij velen die meenden, naast hun beroep, ook de letterkunde wel te kunnen hanteeren, aan bundels als Ernst en Luim, Scherts en Ernst en zoo verder. Indien de heer Radford had kunnen besluiten van zyn »old and new" de eerste twee-derden te laten vallen, dan waren zy'n »new poems" een boek geworden, dat der moeite van het koopen wel waard was, een boek uit n stuk, niet als een Januskop. Het eerste deel bevat ten deele verzen uit des dichters tijd in Cambridge doorgebracht, het zyn gedichten op de Varsity's, het zijn verzen in een rymers-club gemaakt. Ze kunnen heel aardig zijn als souvenir voor de vrienden van den dichter, als herinnering voor hemzelf, aan bly vervlogen uren, voor den er-buitenstaanden lezer zijn zij niet genietelijk. Heel anders zijn de verzen »to be taken seri ously" ; dat zijn ernstige lyrische gedichten, zeer persoonlijk van emotie's en beelden, zeer individueel. Een enkele geef ik als proef: LOST. Something has gone. O Life! great giver as thou art, Something has gone. Not Love, for Love, as years roll on, Plays ever more a fuller part. But from the treasure of my heart Something has gone. Men zal mij toestemmen, dat een vers als dit, en zoo zyn er velen, niet behoort te staan in n bundel met versjes als »01d boys at Amersham hall", waaruit: . .. »Retired hurt". I sat and told of ancient days when there was cricket, And Birrell slogged, and Spokey bowled, And Winterbotham kept the wicket ... Die zijn heel aardig in een studentenalmanak, maar waard om herdrukt te worden zijn zij niet. Dat hy' Heine vertaalde is niet zonder invloed gebleven. Veel verzen doen levendig denken aan het Buch der Lieder of Neuer Frühling. Is het niet, of het naar Heine is, dit liedje, waarmee ik mijn citaten besluit: FOR AN IDEAL. I looked out over the ocean And saw a maiden stand, lllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllltlllllllllllllllllHlllllllllllltlllllll iimiiijtiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimi AÜGÜSTIN ROBESPIERRE. Eene novelle uit het tijdvak der Terreur DOOK Dr. JAN TEN BRINK. XXIII. AUGUSTIN'S HOOGSTE VICTORIE. ( Vervolg). Daarna zich tot den congierge wendend, gelastte hij: «Laat een twintigtal gevangenen voor ons verschijnen te beginnen, met nummer een uit de gevangenisrol!" Al de aanwezigen waren zeer in spanning. Men had de beste verwachting, maar geene zekerheid. Niemand sprak. Weldra deden zich naderende voetstappen hooren. Een gendarme trad het eerst binnen, toen volgde een schaar ongelukkigen, meest vrouwen en landlieden. Ze zagen er doodelijk verschrikt uit. Hunne kleeding, hun voorkomen was verwaarloosd. Sommige vrouwen boezemden medelijden in door de doodelijke bleekheid harer trekken, anderen schreiden met de hand tegen de oogen gedrukt. Augustin nam den steek met driekleurige Where billow and cloud commingled In a vanishing golden land. I passed out over the ocean, And held the Sun-maiden's hand, And lost for ever the treasure Of Love in my Fatherland. Max Pemberton, The little Huguenot. London, Cassell. Dit is een heel aardig historisch novelletje, netjes ziet het er uit, het kost l sh. 4 d, Ik vertel er niets van, dan dat het speelt tijdens Lodewijk XV, op het kasteel van Fontainebleau. Men leze het, als men het toevallig tegenkomt. Neugriechische Volks- und Liebsslieder in deutseher Nachdichtung von Hermann Lübke. Berlin, S. Cahary. Ik houd er anders niet van om vertalingen te bespreken , ik krijg meest een kriebelend ge voel van ergernis, als ik een vertaling toevallig lees van iets dat ik vroeger in het oorspronke lijke las en dan de toen verkregen indruk niet weer in mij voel herleven. Hier is het echter wel iets anders, er zijn weinig menschen die nieuw-grieksch verstaan en men zou dus opper vlakkig zeggen, dat de heer Lübke een verdienstelyk werk verrichtte voor dichterlijke men schen en voor folkloristen door deze poëzie te vertolken. Maar hiertegen wil ik juist opko men. Toen ik in de voorrede deze zinsnede las: »In dem Lande, wo die Myrte wachst, wollen rohe Gesange nicht recht gedeihen" voelde ik me al onaangenaam gestemd jegens den arbeid des heeren Lübke. Dat poëtische beviel me niet. Dat de heer Lübke nieuw-grieksche verzen vertaalt, vind ik uitstekend, ik kan ze moeilyk in het oorspronkelyk lezen, maar dat hy ze op maat en rym weergeeft, dat acht ik ongepast. Onder die op 345 bladzyden dicht in elkaar gedrukte liedjes, zijner misschien maar 50 men houde mij ten goede dat Lik niet allen las die werkelijk het karater bewaard hebben van het volk dat ze zong. Versjes als en zoo zijn er velen Zu einem dunklem Falter Hat Liebe mich gemacht Und ein brunettes Madchen Mich um die Ruh' gebracht. kunnen evengoed uit de dichtader van den vertaler zelf gevloeid zijn. als nieuw-Grieksch zijn. En ik geloof zeker, dat men bij lezing in het oorspronkelijk of in een letterlijke vertaling een anderen, sterkeren indruk zou krijgen. Men vertale graag! doch niet »in Nachdichtu ng" daardoor pleegt men onrecht aan de oorspronke lijke dichters en ontneemt het eigenaardige, karakteristieke aan de volkspoëzie. A. G. C. d. V. H l iiimmmmiiniiimiiliilliiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiim Onfleriüs-Mealcn, (EENE NABETBACHTING). Ontrolden wij in een vijftal artikelen voor de lezers van De Amsterdammer onze idealen op onderwijsgebied en poogden wy hiervoor by' hen belangstelling te wekken, daarmede mogen wy' echter, zelfs al waren wy' volkomen naar wensch in dit pogen geslaagd, onze taak nog niet ein digen : immers, belangstelling alleen baart slechts liegeeren, en tot bereiking van. slechts een deel dezer idealen, is medewerking van het publiek, van de ouders noodig: bet begeeren moet dus willen worden d. w. z. wij behooren den weg ter verwerkelijking duidely'k aan te wy'zen. Zeker, al schrijvende wezen wij voor een goed deel aan, wat de ouders hebben te doen om het mogelijk te maken, dat de school hervormd worde tot lllllllllllllltllllllllllllllllllllHIIIHIIHIIIMIIIIIIII Illlllllirllllllllllll panache, en dekte zich. Toen sprak hij luide, op welwillenden toon: »In naam der wet, en uithoofde der volmacht mij gegeven door het Comitéde Salut public, verklaar ik, Augustin Robespierre, vertegenwoordiger des volks, en Ge deputeerde bij het leger van Italiëin het departement des Alpes Maritimes, dat ik op dit oogenblik een rechtvaardig onderzoek zal instellen naar de oorzaken, waarom de hier aanwezige gevangenen van hunne vrij heid zijn beroofd, en dat ik, zoo hier onrecht mocht gepleegd zijn, dit onmiddellijk zal her stellen!" Een zeer zacht gemompel deed zich hooren. De ongelukkige gekerkerden, die in doods angst de Salie des Hu les waren binnen ge gaan, denkende, dat zij hun doodsvonnis te gemoet gingen, konden zich niet bedwingen. Het scheen of er plotseling eene star schitterde aan den zwarten nacht hunner ellende. Aller gelaat drukte een steeds hooger stijgend ge voel van gespannen verwachting uit. Augustin zag in het Uwe d'ecrou en zeide: »Is de citoyenne Marie Poncelin aan wezig ?" De gendarme wenkte eene armoedig gekleede oude vrouw, die met een kruk liep, en gelastte haar fluisterend zich naar de tafel te begeven. Ze stond daar diep bewogen, en durfde nauwelijks opzien. »Citoyenne.r' ging Augustin voort »Is het je bekend, waarom men je in hechtenis heeft genomen!" »0mdat ik in Sint-Michielskerk gebeden opvoedingsinstitut, maar .... wij verzuimden opzettelijk op enkele zaken, die zich gevoeglijk leenden tot eene nabetrachting of toepassing te wijzen. Vooral dan het inzicht der ouders in de taak der school; daartoe is niet voldoende, dat wij, onderwijzers, mededeelen »wat wij willen", dat belangstellende ouders (en onder deze rang schikten wy graag alle ouders) lezen, hoe wij onze taak opvatten en vervullen, zij moeten dat^iew: aan schouwen zy ook hier de voornaamste bron derken nis. De school moet hare deuren openen voor de ouders, niet slechts om hen te ontvangen, wan neer het kind ter school gebracht of eene klacht tegen den onderwijzer geuit wordt, maar om hen de gelegenheid te geven, kennis te maken met leerstof en methode, met leertoon en leermidde len, met het werken der onderwijzers ; de ouders moeten zien, hoe de onderwijzer zich dag in dag uit met opgewektheid en vreugde aan zijn taak wydt, hoe hij, geene moeite te groot, geene in spanning te zwaar achtende, zich geeft aan hunue kinderen, zich deelgenoot maakt van hun wel en wee. Zij moeten ervaren, hoe hij, de wetenschap pelijk gevormde opvoeder, met hen de zorg voor hun kind deelt, met hen arbeidt aan hunne menschwording; bij hen moet de overtuiging ontstaan, dat de onderwijzer als opvoeder hun meerdere is, dat zij dus hem om raad en voorlichting heb ben te vragen, gelijk zij den geneesheer ontbieden bij lichamelijke ongesteldheden; dan alleen zal het valsche begrip, volgens welk opvoeden eene kunst is, die iedereen verstaat, volgens welk de onderwijzer een »gemakkelijk postje" heeft, een maal verdwijnen. Maar, zoo spreekt de practicus, is dit wel mo gelijk ? Is het niet storend voor den geregelden gang van het onderwy's, dat alle ouders naar ver kiezing, en, dank zy' onze groote scholen, moge lijk bij tien-, twintigtallen te gely'k, binnenkomen ? Op deze aanmerking antwoorden wij slechts, dat dit niet in onze bedoeling ligt; wij willen niet, dat alle ouders b.v. eiken dag in school kunnen komen, wij willen slechts, dat alle ouders zich minstens eens per jaar konden overtuigen van de wy'ze van werken des onderwijzers, dat verder eene commissie uit de ouders steeds toegang heeft tot de school, of, om de toepassing van dit beginsel nog gemakkelijker te maken, dat aan de bestaande schoolcommissie voor elke school n of meer leden uit de ouders van de leerlingen dier school wer den toegevoegd. Zóó ontkomt men aan de gevreesde nadeelen, zoo bekomt men de voordeelen, onder de huidige schoolregeling te verkrijgen. Of er belangstelling genoeg bij de ouders is ? De heer v. Leeuwen, onderwijzer alhier, deelde in de Wekker reeds resultaten mede van een ge nomen proef aan een der scholen te dezer stede (sinds door by'na alle bladen overgenomen, zoodat wij deze als bekend onderstellen), terwijl wij kun nen mededeelen, dat op een andere school alhier, bij het jaarly'ksch schoolexamen aan de ouders van de leerlingen der hoogste klasse dit jaar eene uitnoodiging ter bijwoning gericht werd (de leden der schoolcommissie waren verhinderd), waaraan, wel is waar, slechts enkele ouders voldeden, maar, het feit, dat er 's voormiddags (het examen moest 's voormiddags gehouden worden) nog moeders gevonden werden, die tijd wisten te vinden, dien morgen aan de school te wy'den, geeft ons moed voor de toekomst, want, lezers, 't was examen voor de leerlingen eener school Ie klasse (d. i. voor niet- of weinig betalenden). De belangstelling der ouders dan voor ons werk, die willen wy wekken, en, eenmaal gewekt, levendig houden; voor dit laatste kan o. i. uitstekend dienen de uitbreiding ven schoolrapporten of ge dragboekjes, in dien zin nl. dat den ouders elke maand een beeld in cy'fers getoond wordt van het iiiiiiiiiimmiNiuiiniüMiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiMMiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiit heb, burger-volksvertegenwoordiger!" »Uwe gebeden hebben met staatkunde niets te maken, zoolang ze de orde niet storen. Je kunt gaan! Ik stel je in vrijheid!" De krukgangster slaakte een diepen zucht van verlichting. Augustin wenkte den gen darme en deze bracht de oude vrouw naar buiten. De verbazing onder de gevangenen klom aller oog begon te glinsteren. Het zacht gemompel werd langzaam luider. De notaris Humbert wisselde fluisterend met den Maire van gedachten, terwijl hij met de leven digste voldoening glimlachte. »Is de citoyenne Delisle aanwezig ?" vroeg Augustin weer. Er kwam een diep beklagenswaardig wezen te voorschijn eene arme haveloozc vrouw, waggelend loopend, in staat van zeer ver ge vorderde zwangerschap, met een ziekelijk geelbleek gezicht en roode oogen van het schreien. Op Augustin's vraag, waarom ze gevangen was genomen, klonk het met eene angstig bevende stem: »Ze zeiden, dat ik met suspecte lieden heb omgegaan, maar ach, burger-representant! ik wist het niet eens, dat ze suspect waren en nu zitten mijne arme vijf kinderen thuis zonder moeder." »Aangezien het onmenschelijk zou zijn niet te letten op den staat, waarin je verkeert, cüoijenne.' stel ik je in vrijheid! Je kunt gaan!" Er klonken reeds eenige bedeesde woor den, die groote voldoening uitdrukten, toen gedrag, de vlyt en de vorderingen hunner kin deren, niet als bloote formaliteit, maar als middel om vruchtbare bespreking tusschen ouders en on derwijzers van de belangen van het kind uit te lokken, als middel tot overleg, tot samenwerking van huis en school. Verder moeten de ouders kennis nemen van de resultaten van het onder wijs, niet slechts door het bijwonen van ne les, maar door het lieoordeelen van het gemaakte werk. Bij het lezen dezer woorden zal menigeen een glimlach niet kunnen weerhouden: wij moeten dus onze meening verduidelijken en doen dit door slechts te wijzen op schoolwandelingen en schoolreisjes, beide in den laatsten tijd aan de orde gesteld. Beide geven stof tot menig opstel, en nu is het onze bedoeling, dat de ouders althans inzage moeten nemen van die opstellen: door de mededeelingen der kinderen toch is de belang stelling der ouders gewekt, zullen zy dus deze opstellen met genoegen lezen, lokken zij menig woord van waardeering uit. En dan denken wij eindelijk aan de werkzaam heden in school, die ieder, in zekeren zin, beoordeelen kan, althans wil, aan schrijven, teeke nen, zingen, versjes voordragen, enz. Zou het b.v. onmogelijk blijken, af en toe eens met de leerlingen voor de ouders een zang- ofgymnastiekuitvoering te geven ? Met hen een tooneelstukje in te studeeren ? Wij spreken hierbij niet eens van de voordeelen, die dit alles biedt voor de zedelijke vorming der leerlingen, wij vragen dit slechts, om bij de ouders de belangstelling voor het onderwijs te wekken of levendig te houden. Of dit alles thans reeds overal en altijd moge lijk is ? Of dit alles van den onderwijzer van heden gevorderd mag worden ? Lezers, wij moeten herinneren aan ons opschrift: »Onderwijs-J<ieaZew.'", wij moeten, helaas ! toestemmen, dat de werke lijkheid nog veel, zeer veel van het ideaal ver schilt , dat wij u trachten te teekenen, neen, waarvan wij u slechts de omtrekken toonden ! Maar, er wordt gewerkt in die richting, de onder wijzers, bezield door liefde voor hun vak, schep pen zich buiten de schooluren, voor zooverre voorbereiding hen niet in beslag neemt, een taak, waarvan de geheele maatschappij de heerlijkste vruchten plukt: men begint algemeen in te zien, dat school en huis geen twee afzonderlijke krach ten mogen zijn, maar »aaneengeschakeld en ver bonden", elkander aanvullende en helpende, in elkaar grijpende ten bate van de naaste toekomst! Dat dit inzicht door steeds meerderen gedeeld worde ! W. A. W. MOLL. Een letterkundig congres. Te Dresden is het zeventiende congres gehou den ter bescherming van den geestelyken eigendom. Een van de avonden was voor een feestelijke vergadering bestemd, een kostelijke feestelijkheid inderdaad, gestoffeerd door de koninklijke familie, en verschillende leden van het corps diplomatique. Zes sprekers zouden er het woord voeren, o. a. Frans Gittens, »de beroemde Vlaamsche dramaticus". Maar, wel tot opluchting van de velen die van een Vlaamsche redevoering evenveel verstaan als een koe van een preek, had de auteur van Parisina plotseling naar zijn vaderland moe ten terugkeeren. En Sidney Whitman was maar stilletjes weggebleven. Van het viertal dat over bleef, waren er twee vreemdelingen: Jean Grand Carteret, die een slecht voordrachtje hield over het karakter der duitsche vrouw: hij prees haar in de bres spingen voor huisgezin, traditie en vader land waarvan gelukkig maar weinigen iets verston den, omdat de meerderheid niet bijzonder op de hoogte is van het fransch. Alleen dat in Sachsen vele schoone vrouwen »wachsen", werd door allen verstaan en bracht een luid applaus te weeg. Guiseppe Giacosa uit Rome sprak over de toeiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiHtiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiii de bleeke zwangere vrouw werd weggeleid. Augustin las uit de gevangenisrol : »Zes cultivatcurs uit het gehucht Menoux, te beginnen met Jean Dumont!" Er kwamen zes landlieden, in zwarte of blauwe kielen, baardige gezichten, met z waren stap naar de tafel geloopen. »Waarom bracht men jelui in deze gevangenis ?" »Omdat we de mis in Onze Lieve Vrouwenkapel te Menoux op een Zondag morgen hebben gehoord, om u te dienen, burger-president. En ik ben toch een goed republikein mijn zoon strijdt in de Vendée tegen de Chouans, om u te dienen!" »Daar de reden van uwe gevangenne ming geheel onvoldoende is, daar jelui alternaal huisvaders zijt, en de Fransche land bouw geene werkkracht kan ontberen, stel ik je alle zes in vrijheid. Je kunt gaan!" Ditmaal hief Jean Dumont zijn rechterarm omhoog, en riep luide: -»Vive la J!,i'/>ui>li/]ite'" Oogenblikkelijk volgden alle aanwezigen zijn voorbeeld, maar Augustin las uit het livre d'ecrou: »De citoyennes Coucy,moeder en dochter!" Twee vrij goed gekleede vrouwen, maar doodsbleek en uiterst ontsteld verschenen voor de tafel. Op de vraag, waarom ze ge vangen genomen waren, antwoordde de moeder: »Omdat ik de vrouw en mijn kind de dochter van een edelman is!" »Dat is geen reden u gevangen te hou den! U kunt gaan!"

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl