Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 954
komst van het theater, een waagstuk, dat in
Holland niet licht zou worden ondernomen !
is een aanhanger van het realisme, en meent dat
de journalist voor den dramaticus de documenten
moet verzamelen.
Adalbert von Hanstein wat houden de
Duitsehe auteurs er toch luxueuse namen op na
verdedigde de nationaliteiten in de poëzie:
ieder land heeft zyn eigen poëzie, en vertalers
als Luther en Schlegel zijn witte raven.
De groote man van den avond was Sudermann.
Hij sprak over de verschijnselen van de moderne
duitsche letterkunde. Geen bloemrijk pathos
kennen wij meer, zegt Sudermann, maar een
krachtig naturalisme, dat zich met de ellebogen
een weg baant. Nieuwe middelen van uitdrukking,
om de natuur getrouw te schilderen, hebben hun
recht van bestaan veroverd ; Zola, Ibsen, Tolstoï,
maar ook Freytag, Heyse en Storm zijn de
leermeesters der jongeren geweest. De boeren
worden nu niet meer geïdealiseerd; de liefde is
geen traditioneele sentimentaliteit meer. De
romantiek is voor een deel de naaistertjes om
den hals gevallen, de tragedie geniet de gunst
der kelnerinnen. Intusschen, hoewel hy het
naturalisme verdedigt, zelf wil Sudermann niet
tot de naturalisten worden gerekend. Maar wel
spreekt hij van de ellende die wordt geleden,
als een vlammend Mene tekel staat de sociale
kwestie aan den hemel, poëzie is ernstig mede
werken aan de ernstige taak van onzen ernstigen
tyd, en de vervulling daarvan wacht Sudermann
van de jongeren in de eerste plaats.
liiiiiiliiiiiiiliiiiiliiiiilliiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiMiiiiiiiii
lini ii Hotel- en Reist m
HISTORISCHE AANTEEKENINGEN,
door
F. VAN DER GOES.
IX.
Drie Zeventiende Eeuwsche Engélanders in Holland.
Eenige, voor zoover ik kan nagaan, hier voor
het eerst mee te deelen opmerkingen over
Hollandsche dramatische letteren door buitenland
sche reizigers.
De auteur van een Engelsch reisverhaal, zonder
datum uitgegeven, waarschijnlyk omstreeks 1793
opgesteld, zegt van Vondels Gijsbrecht van Amstel
het volgende:
Het populairste stuk is G-yjsbrecht van Amstel,
of het beleg van Amsterdam. Een vreemde sa
menstelling van goed en slecht, verheven en
dwaas, ofschoon elk jaar onder overstelpende
toejuiching vertoond, wat het voornamelijk ver
schuldigd is aan de schoonheid van de geschil
derde schermen en de pracht van het dekoratief,
daaronder begrepen de mise-en-scène. Een geval
van verbazingwekkende zotheid is het slot: very
comical busines?, een allergrappigste ontknooping
van een roerend treurspel. Men zou denken
dat de dichter van zins was geweest zijn tragedie
te besluiten met een kluchtige pantomime.
Dezelfde schrijver heeft een voorstelling van
Hamlet bijgewoond met mevrouw Wattier-Ziesenis
in de rol van de Koningin-Moeder. De roem van
Wattier was ook buiten de grenzen gedragen
door de vele vreemdelingen die Holland hadden
bezocht; en de eenstemmigheid van den lof, van
zoovele en verschillende personen, is wel het
beste bewijs voor hare grootheid.
Hamlet, zegt onze reiziger, is ongeveer een
letterlijke vertaling uit het Duitsch, maar ver
schilt belangrijk van den Engelschen in geschie
denis en karakter.
De Koningin was een proeve van zeer fraai
spel, van begin tot eind.
Mademoiselle Wattier is de Siddons van het
Amsterdamsche tooneel. Zij overtrof vele malen
de hoogdravenste aanprijzing van hare
bewonEn nogmaals klonk de juichende kreet:
vVive la République! Vive liobespierre
jeune /"
Augustin raadpleegde de gevangenisrol
en ging voort!
»De citoyenne Thévenot, vrouw van den
citoyen Planty, aide de camp van den citoyen
generaal Mequillet d l'armée du liliin!"
Eene bejaarde dame met zilverwit hair
naderde de tafel, en antwoordde, dat zij ge
vangen genomen was, omdat zij in
SintMichielskerk voor haar man en haar zoon
febeden had, die beiden voor de Republiek
un leven waagden.
«Omdat het mij onrechtvaardig voorkomt
eene citoyenne in arrest te houden, wier echt
genoot en zoon de Republiek verdedigen,
stel ik u in vrijheid!"
Het gejuich werd voortdurend krachtiger
en klonk ook van het voorplein der gevan
genis.
Augustin ging onvermoeid voort. Tegen
drie uren in den namiddag had hij de
vierhonderdtwintig gevangenen uit het ci-devant
klooster der Ursulinnen in vrijheid gesteld.
Terstond werd het gevangenisbezoek voort
gezet. Zoodra Augustin in de straten van
Vesoul verscheen, stroomde eene luid jube
lende menigte te zamen onder de kreten :
»Vive Robespierre jeune! Vive la Rt'publique !''
Tegen vijf uur waren alle gevangenissen
leeg een kleine achthonderd bewoners van
Vesoul en omstreken waren op vrije voeten
gesteld. Augustin kon, huiswaarts keerend,
bijna niet vooruit. Ieder wilde hem de hand
deraars. Zij bezit al de gratie en de kracht van
Siddons' gebaren, met even groote uitdrukking
van gezicht en gestalte, hare oogen zijn van
dezelfde kleur, met niet minder vuur bezield, en
met niet minder teederheid. ledere wending in
hare houding en stand, had, op de wijze van
Siddons, het voorbeeld kunnen zyn van een
meester in de schilderkunst, zoo hij de aandoe
ningen had kunnen volgen in haar verloop. De
afschuw voor haren minnaar nadat hij haar echt
genoot heeft om hals gebracht, hare verachte
lijke afwijzing van zijn bebloede hand hare
zelfkwelling dat zij beloofd heeft hem ter wille
te zijn in dien toestand, en hare zegepraal bij
het verbreken van dien lichtvaardigen eed, zijn
alle momenten, overgunstig voor rijke tragische
begaafdheid, en werden gegeven door deze groote
kunstenares in den edelsten stijl van die verheven
eenvoudigheid waarvoor onze eigen meesteresse
van het Britsche tooneel zoo terecht beroemd is.
De schrijver heeft ook het hof van Willem V
in den Haagschen schouwburg bijgewoond
doch, zegt hij, «zonder eenige plechtigheid en
geheel in republikeinschen trant." De geringe
genegenheid van de aanzienlijke stedelingen voor
de inheemsche dramatische kunst, waarvan wij
eenige bewijzen bijbrachten en eene verklaring
gaven in de historische overzichten dezen zomer
onder een andere rubriek in dit weekblad ge
plaatst, is door de reizigers niet onopgemerkt
gebleven.
De auteur van Lettres sur-les Hollandais, in
een brief uit Amsterdam, l September 1778 ge
dateerd, zegt van het tooneel:
.... in al de zeven provinciën zijn er slechts
twee schouwburgen, waarvan een in den Haag,
waar armzalige Fransche voorstellingen worden
gegeven, bijna alleen bijgewoond door officieren
van het garnizoen en dezulken, die uit verveling
met hun tyd geen raad weten.
De andere komedie is in Amsterdam, waar men
Hollandsche stukken speelt die de beschaafdere
menschen links laten liggen.
Eenigszins uitvoeriger is een andere reeds
aangehaalde reiziger van 1743: Description of
Holland.
De tragische dichters van de Nederlanders
zijn tot dusver ellendig geweest. Niet, dat zy
geen verbeelding hebben, of geen goede keus van
onderwerpen voor hunne stukken, maar zy be
zitten geen regelmatigheid, en hebben verzuimd
Aristoteles en de Fransche critici te raadplegen,
door de studie van wie, zoowel als krachtens
haar eigen vroeger genie, de Engelsche muze een
reeks van de verhevenste treurspelen heeft voort
gebracht die er bestaan.
De aanleg van de Nederlanders is in dit opzicht
dubbel ongelukkig: zoowel onvoldoende in het
spelen als in het schrijven van treurspelen.
Echter vergoeden zij dit gemis eenigermate in
het blijspel, waarin zy een levendige natuurlijk
heid bezitten, indien althans zoowel het gevoel
als het vers niet al te fijn en precies is.
Don Quichot en de molens [van Langendijk]
is een geliefkoosd stuk. Een stuk is geen stuk
bij hen, als zij er niet aanhoudend om kunnen
lachen. Om welke reden de delikate Molière
niet behoort tot de schrijvers die zy voor het
tooneel vertalen. [Een opmerking in zoover juist
als de bewerking en vorm waarin vele komedies
van Molière op ons tooneel verschenen, weinig
delikaats en weinig van Molière had]. De edele
eenvoud van Corneille heeft ook dien grooten
tragischen dichter uitgesloten. [Integendeel waren
van Corneille alle bekendere drama's op het
repertoire].
Evenwel mogen de Hollanders vervolgt de
schrijver als verzachtende omstandigheden
reiken. De Maire en zijn gastheer moesten
hem beschermen tegen de geestdrift, die hij
zelf had opgewekt. Eene citoyenne uit de
gegoede burgerij, die haar man en twee zonen
in vrijheid had teruggekregen, viel Augustin
plotseling luid snikkend om den hals, terwijl
een oorverdoovend bijvalgesehreeuw
omhoogsteeg.
Toen hij eindelijk met zijne beschermers de
villa van zijn gastheer bereikt had, klonk
het gejubel nog op de brug over de Durgeon.
Met ongeveinsde vreugde en trots viel
Henriette in zijne armen zij wist alles. De
naam van haar Augustin werd overal ge
zegend en geprezen. Charlotte was dolblij, zij
schreide en lachte tegelijk. Madame
Humbert dreef allen naar de eetzaal. Na zulk
een morgen en zulk een dag was het noodig
uit te rusten. De vreugde straalde van ieders
gelaat. De Maire had voor de uitnoodiging
om in den maaltijd te deelen, bedankt, en
was met een geheimzinnigen glimlach ver
dwenen. De gastheer bood zijne edelste mer
ken uit het diepst van zijn kelder en
hield niet op Augustin te prijzen. Juist toen
het dessert zou worden opgedischt, klonk
plotseling een luid gezang met begeleiding
van koperinstrumenten de Marseillaise.
Allen vlogen van hunne zetels door de eet
zaal en het salon naar het ruime voorpor
taal. Fakkellicht scheen buiten door de open
staande deuren, eene onafzienbare menigte
had zich voor de woning van den procureur
verzameld. Met de grootste verbazing zagen
Henriette en Charlotte, dat de muren van
aanvoeren hun huiszittend leven, en ijverige
toewijding aan hunne handelszaken, gedurende
den geheelen dag, waardoor zij vermakelijkheden
noodig hebben die uitermate levendig zijn, en
hunnen geest niet al te zeer inspannen, welken
zij in den schouwburg alle vrijheid willen laten
en niet nogmaals te werk stellen.
De Hollanders maken van den schouwburg geen
school der zeden, aangezien zij als zoodanig de
kerk voor beter geschikt houden.
Ook in 's Gravenhage heeft deze reiziger de
komedie bezocht. De Fransche voorstellingen
vindt hij zeer middelmatig; »de Hollandsche
ondervinden nog minder aanmoediging dan de
andere."
Een Fransche reiziger, eenige jaren vroeger
schrijvende, in het Dl. IX van Lettres Sérieuses,
Badines, van De la Barre de Beaumarchais, uit
gegeven in 1740 bij Jean van Duren, La Haye,
laat zich uit in denzelfden misprij zenden geest.
Weet gij, mijnheer, dat ik bijna de schouw
burgen van Holland vergat ? en misschien
zoudt gij er niet veel bij verloren hebben. Vaste
theaters zijn er maar in drie steden : Amsterdam,
Leiden en den Haag, en vaste acteurs zijn er
alleen in Amsterdam. Niemand hunner is
tooneelspeler van beroep [gelijk men weet, veranderde
dit in de tweede helft van de eeuw]. De een
is pruikenmaker, de ander kleerenmaker, een
derde schoenlapper, en zoo voorts. De actrices
zijn van hetzelfde gehalte als de acteurs. Het is
veel als zij verstaan wat zij zeggen, en nog meer
als zij het gevoelen. Als er iets is wat zij goed
spelen, is het een blijspel met een Hollandsch
onderwerp of op de Hollandsche manier behan
deld, dat is te zeggen, als er sprake van is de
gewoonten en de taal van het geringe volk na
te bootsen.
In dat geval doen de acteurs en actrices niet
anders dan op het tooneel zeggen wat zij in
overeenkomstige omstandigheden zouden zeggen
bij zich aan huis, en ik heb er gezien die zich
zelf zoo oprechtelijk imiteerden, dat ik, zonder
Hollandsch te kennen, behoorlijk alles verstond
wat zij zeiden.
Voor Molière en Corneille, leest men verder
in deze schets, zijn de Nederlanders weinig ont
vankelijk. Wat de geestelijkheid aangaat, zij
heeft zich eenigermate met het tooneel verzoend
omdat de opbrengst van den schouwburg bestemd
is voor de godshuizen, een vernuftige vinding
volgens den schryver en eene, die naar
Niccoboni verhaalt in zijn Rertexions historiques
et critiques sur les difierens Théatres de l'Europe,
jaarlijks twintig a vijfentwintigduizend gulden
opbracht.
In onze dagen heeft men het raadzaam geoor
deeld, het armengeld niet uit de baten te trek
ken, maar van de bruto-ontvangst te heften:
wellicht in de' meening dat dit een veiliger
maatregel zou zijn.
MiiiiliiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiM
LLERLEI
Salomonische recht
spraak.
Twee oude vrienden kwamen onlangs als
vijanden voor den vrederechter van Milan te
staan, een russische stad, waar duitsch wordt
gesproken. De klager verhaalde, dat zijn kame
raad vijftig roebels van hem had geleend, en
beloofd, ze hem den dag van den heiligen Henricus
te zullen teruggeven. Maar de orthodoxe russische
kalender heeft aan den heiligen Henricus geen
dag toegewezen, en de termijn van
terugiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiimiiiii
het portaal met fraaie bloemenslingers en
driekleurige linten versierd waren. De geheele
ruimte was gevuld met citoijennes en jonge
meisjes in gala-kleed enkelen in het wit
met driekleurige ceinturen. Zoodra Augustin
verscheen, kwam er eene uitbarsting van
gejuich, die met oorverdoovend gedruisch op
het huis aangolfde, en in portaal en gangen
doordrong. Allen wilden hem begroeten, allen
hem de hand geven. Het was een tooneel
van gadelooze geestdrift en bonte woeluig.
Na het juichen ging men voort de
Marxeillaifso te zingen, soms door bijvalskreten voor
Augustin overstemd. Daarna zag men den
Muire Imbert zich tot de menigte wenden,
en hoorde men hem spreken.
Oogenblikkelijk daarop verscheen hij in het portaal,
van binnen door een hanglantaarn met drie
kaarsen, van buiten door fakkelgloed verlicht.
Hij verzocht de menigte even plaats te
maken, en wenkte een zestal jonge meisjes
in het wit, waarvan er drie kostelijke ruikers
van gele rozen en vtolcites de Panne droe
gen. Hij wenkte Augustin en zijne dames
naar het salon. Oogenblikkelijk was het
geneele vertrek vol vrouwen de bloem der
bevolking uit Vesoul. De Maire deed het
estal jonge citoyennes te voorschijn treden.
Augustin stond naast de Humberts, naast
Henriette en Charlotte. De Maire riep luid:
»De citoyenne Jeanne de Coucy van
morgen nog gevangene vraagt het woord!''
Augustin herkende de gevangene van zoo
iven bijna niet meer. Het jonge meisje stond
met glinsterende vochtige oogen voor hem.
betaling had dus evengoed kunnen worden ge
steld »ad calendas graecas", of op St. Jutmis,
als de kalveren op het ijs dansen. De rechter
liet evenwel niet met zich sollen, en deed de
volgende uitspraak : de dag van St. Henricus zal'
nimmer aanbreken; maar over vier dagen hebben
wij Allerheiligen; en tot alle heiligen behoort
ongetwijfeld ook de heilige Henricus. Gij, schul
denaar, zult dien dag uw schuld hebben af te
doen!
Het barbieren in den belgischen Congo.
Pater van Damme vertelt in de Missions
Catholiques, hoe de jonge congoleezen elkander
coift'eeren. Er vormen zich groepen, zegt hij, sommigen
onder den eenigen palmboom van een erf, anderen
in het vertrek van de hut, dat tot slaapkamer
dient. Het scheermes moet op dat oogenblik nog
gemaakt worden. Maar het behoeft niet uit
Sheffield te komen, of van Herder te zijn. De
scheerder, en ieder is dat op zijn beurt, laateen
flesch op den grond stuk vallen. Als hij een
knap man is, weet hij dat zoo te doen, dat er
telkens maar n scherf van de flesch afbarst.
Die wordt dan nauwkeurig door beide partijen
onderzocht. Wordt zij bruikbaar bevonden, dan
wordt het haar van een Congolees ermede gescho
ren. Maar weldra is de scherf stomp; dan is een
nieuwe noodig; het haar van deze landslieden
is hard. Ingezeept worden zou een barbaarsche
nieuwigheid zijn: het slachtoffer maakt zich zelfs
den baard niet altijd nat; het kan dus gebeu
ren, dat de operatie min of meer pijnlijk is.
Maar jammeren is verboden. Wanneer de patiënt
te veel tegenspartelt, laat de executant hem een
voudig met een halve coiffure zitten. Een harde
kop is dus wat waard in den Congo !
De wet van Mozes en de hygiëne.
Van de hand van den hoogleeraar Adolf
Baginsky is een kleine studie verschenen, die
aantoont dat in de mozaïsche wet harmonie
bestaat tusschen moraal en hygiëne. De schryver,
een man van confessioneele banden vry, geeft
merkwaardige aanwijzingen voor de betrekkelijk
vergevorderde kennis van infectieziekten en
de deskundige vernietiging der ziektekiemen, in
den bijbel te vinden. Van de bacteriën heeft de
wet van Mozes een tot op zekere hoogte zeer
juist begrip. De maatregelen van gezondheidspolitie
en ziekenverpleging die zij voorschrijft, zijn van
de voor dien tijd van de meest volmaakte doel
matigheid.
llliiiiimiiiiiiiililiiiiimiitiiuiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiii
vo
DAMES
Mode. ??. Avondcapes. Corsetbelasting.
Kookboek.
Men zou meenen dat het hoe langer hoe ge
makkelijker werd, zich goed te kleeden, omdat
weefsels, kleuren, garnituren en versieringen in
steeds grooter verscheidenheid komen opdagen.
Integendeel voert deze verscheidenheid op een
gevaarly'ken weg, er behoort veel zelf beheersching
toe om van dit moois niet te veel by'een te ne
men. Nu het changeant (tegen de verwachting)
nog niet uit de mode wil gaan, maar men zelfs
drie kleuren dooreen laat cnangeeren,
marineblauw, donkerrood en groen; mordoré, violet en
blauw; lilas, rose en crème; lichtblauw, cru en
oranje, meent men dat met ieder dier nuances
wel een detail van het toilet mag harmonieeren,
en men komt er toe, kleinere of'grootere strikken,
bloemen, revers, rosetten, van ieder der drie kleu
ren op hoed of corsage te willen bijeenbrengen.
Voeg hierbij de kleur van den hoed zelf en de
viooltjes, rozen of korenbloemen die men maar
bij alles draagt, bestrooi alles met gouden of
IIIHIII llimiilllimiiliuilln n ilimiiiumiliimiii iinmii
Zij sprak te midden van ademlooze stilte:
»Burger-representant! Heel Vesoul
jubelt! Heel Vesoul komt u danken! Ont
vang deze bloemen uit de handen van haar,
die u de vrijheid,die u het leven dankt! Wij
knielen in onuitsprekelijke erkentelijkheid
aan uwe voeten! Wij zullen uw naam zegenen
alle de dagen van ons leven!"
Jeanne de Coucy boog de knie, greep
Augustin's rechterhand, en bracht die aan
hare lippen. Augustin nam den fraaien rui
ker uit hare handen, hief haar op, en om
helsde haar. Het huis daverde op zijne
grondvesten van het eindeloos, duizendmaal
herhaalde. »Vice Ihbcftpierre jeune!" Intus
schen hadden de jonge meisjes in het wit
Henriette en Charlotte met ruikers vereerd,
en ze als zusters omarmd.
Toen eindelijk na zooveel hulde het uur
geslagen was, dat Augustin met Henriette
zich kon terugtrekken in hunne logeerkamer,
voelde hij aan de lichte siddering van zijne
Henriette, dat zij weende, terwijl hij haar in
zijne armen sloot. Ze zag met betraande
oogen naar hem op.
-ïTouloii is eene heerlijke glorie, mijn
Augustin!" suisde het van hare lippen.
«Heerlijker, nobeler nog is Vesoul!"
(Wordt vervolgd).