De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1895 6 oktober pagina 8

6 oktober 1895 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 954 Julius Ppullelman Bi'ommeijcp. Aardig, zooals tegenwoordig alle dingen onderzocht worden.Aardig.maar lastig ook. Daar heb ik dezer dagen weer een sprekend voor beeld van gehad. Tot dusver at ik mijn beafstukje zon der er iets anders bij te overwegen dan of het smakelijk was, ik slurptemiju rauwe oesterije, trapte een tor die mij in den weg liep, dood en ran selde mijn paard als het niet hard genoeg naar mijn zin liep, enfin deed, alsof ik hetr en meester van de Schepping was, en daar krijg ik een boekje met een voor rede van Dr. v. Eeden, waarin mij wordt verteld dat de deernis tot onze hoogste, edelste en duur zaamste neigingen behoort,", en dientengevolge de vivisectie en het vleescheten, het jagen en het visschen eenvoudig immoreel zijn, en om die reden, »en daarom alleen moeten worden afgeschaft, het koste wat het wil." Eerlijk ge zegd, ik zou die voorrede niet gelezen hebben, had niet de schrijver bij het boekske mij een briefje gezonden, waarin hij te kennen gaf, dat hij, ofschoon volstrekt niet gevoelig voor den bijval of de afkeuring van het publiek bij het verschijnen zijner letterkundige pro ducten, met het oog op het belangrijke van de quaestie, er grooten prijs op zou stellen, noijn oordeel te vernemen, daar dat, mocht het gunstig zijn, aan zijn denkbeeld een in troductie zou kunnen verschaffen, juist in die kringen, waar dit van het meeste nut zou wezen. In de Bocht toch, meende hij, was men veel verder van de ,na tuurlijke en oorspronkelijke voedingswijze" van ons geslacht afgeweken, dan b- v. in den Jordaan. Zoo ergens, dan scheen onder de eerste standen het deernis instinct «verwaar loosd en onderdrukt" en daarom verzocht hij mij met beleefden aandrang, dat ik hem een onderhoud o ver deze gewichtige aangelegenheid zoude toestaan, waarbij het hem een eer en een genoegen zoude zijn, ook mevrouw Brommeijer, geb. Goedhart en mej. Théièse te ont moeten. Vooral met het oog op die beiden en hare Sfxe in het algemeen, had hij een zoo hoog filosofisch onderwerp, hetwelk minstens een brein als dat van mij en van hemzelf vorderde om het geheel te doorgronden, in den vorm eener nutslezing gestoken, niet .twijfelende of ook zwakkere geesten dan de onzen zouden op deze wijs eenig voordeel hieruit trekken. Je laat er ook geen gras over groeien, zei ik, toen v. Eeden, den dag nadat ik hem ge antwoord had, dat hij mij eiken avond thuis kon vinden, voor mij kwam staan. Een heel fijn gezicht met kleine zachte oogen ; droeg hij geen snorretje en had hij zijn haar anders gekapt, dan zou ik denken: eer een meisje dan een jongen ; niet mooi, maar een verstandig kopje, haast al te verstandig om zooveel onzin uittekramen, en daarbij een gevoelig, wijs neusje, dat als een schildwacht zijn mondje bewaakt, alsof het zeggen wil ik zal wel oppassen, dat daaruit nooit een woord komt, dat niet waar is. Vriendelijk lachend stak hij mij de hand toe, in het vol vertrouwen dat ik een ideetje van hem had binnen gekregen, waarbij het mij onmogelijk zou zijn, zijn meerderheid in het denken te ontkennen, en ik moet zeggen, ik had me op lang niet zoo iets onschuldigs voorbereid als daar voor me was komen te zitten. Toen hij zoo gesteld scheen op een ontmoeting, dacht ik dadelijk, dat zal wel weer te doen zijn om met mij in connectie te komen, en dan te probeeren, na m'n vrouw en Thérèse te hebben ingepakt, mij in behan deling te krijgen en daarom wilde ik hem maar direct aan den tand voelen, en zei ik, mijn rechter been uitstekende, je zou dat zeker met hypnose willen cureeren.... daar doe je immers alles mee, maar hij ver klaarde zonder eenige terughoudendheid, met een gulheid, die me voor hem inpakte: dat hij bij podagra op niet het geringste succes zou duiven rekenen. We spraken een poosje over koetjes en kalfjes en zoo kwam ik er langzamerhand toe hem te doen gevoelen, dat al maakte ik zelf geen verzen, ik heel goed wist, wat een dichter was; dat maat en rijm mij ook niet totaliter vreemd waren, maar dat mijn zaken en de veelheid der belangen, die ik had voor te staan, rnij verhinderden aan mijn neigingen in deze richting toe te geven, zoodat ik ook den tijd miste om de verzen van anderen te lezen al waren die dan pok nog zoo beroemd Van Eeden vond dat erg jammer, maar hoopte dat ik toch een uitzondering zou maken voor zijn !aa sten pi em : van Schijn en Wezen, doch hij te/reep wel, dat de kans daarop niet groot kon ziin, toen ik hem ver telde, dat ook Henry Tiicodorus Boelen mij een present-exemplaar had gebuurd van zijn laatste verzen, en ik toch nog niet had kunnen besluiten het boek open te snijden, of' cho >n ik zeker larger dan dertig jaar door cargai oors banden aan hem verbonden was geweest, en hij vroeger meermalen mijn vrouw htt ge noegen had gedaan, haar van eenige cou pletten, te voorzien, om mij die bij het ge schenk, dat zij mij op mijn verjaaidaj; aanbood, te overhandigen. Ja, zeg ik, dat is nog al opmerkelijk, zooals ik altijd door de dichti rs word gezocht. Wil je wel gi-looven dat is nu in een maand tijds al de vijfde, dien ik bij me in de Bocht heb gezien Böhringer, Charles, v. Hail de nieuwe wethouder, Boeier, Knappert en nou jij weer. Allemaal lui die een goed vers ma ken. Knappert kwam mij zijn lied uit de Ballerkuil voorlezen, want hij begreep dat zoo iets wel in mijn s_maak zou vallen. Ik ken hern al lang, hij is nog ia de verte familie van me. Hij had aan mij gedacht toen hij het over twee vrouwen had, regeerend het Rijk naar »wijs bewind", want hij wist wel hoeveel aandeel ik in dat lewind had, maar het had hem moeite gekost, dat gedicht bij elkaar te krijgen al had hij ook, nu Wodan dood ea begraven was, beproefd zich op mij te inspireeren , ge dachtig aan het schriftwoord dat een levende hond beter is dan een doode leeuw. Maar zeg ik tegen hem, en hierom vertel ik je dat, waarom belast jij je ook met zulke dichtwerken, als er zooveel anderen zijn, die van dat vak meer kaas gegeten hibben... 't had je n regeltje schrift behoeven te kosten en ik weet zeker, dat Boelen bereid geweest zou zijn je te helpen, waarop hij ant woordde: hoor eens Mijnheer Brommeyer, u begrijpt wel dat ik geen ander kon vragen, want in den Ballerkuil konden alleen noorden van een Drenth gesproken worden, zou de voorstelling niet iets van haar historische ge trouwheid verloren hebben, maar had ik iemand mogen vragen, dan zou er slechts n in aanmerking hebben kunnen komen om het»Ding" te bedichten, want eigenlijk heb ben we in Nederland voor grootsche onder werpen, voor aard en hemel verbindendegedachten maar n dichter.. . v. Eeden is de man. V. Eeden wou daar iets tegen inbrengen, geloof ik, maar ik liet hem niet aan het woord komen, kijk, zeg ik, dat is nu het. gek ke: beroemd ben je als dokter, beroemd ben je als .dichter, beroemd als schrijver, zoo beroemd dat ik haast een oploop vrees als ik met je over deGracht zou gaan wandelen ; dat Charles me al gevraagd heelt, of' ik hem ook in de gelegenheid wilde stellen je te ontmoeten als je hier kwaamt, en het mij niets zou verwonderen, of' hij zet het van avond in zijn krant dat je hier'bent geweest. Jij bent in de dichtkunst, wat ik aan de Beurs en bij het Hot' ben en daar kom je nu met zulken nonsens uit! Plotseling betrok zijn gelaat ah had ik hem pijn gedaan. Ja herhaalde ik: en daar kom je me nu met zulken nonsens uit: De vraag of' vleescheten nuttig en gezond is, ot het menschelijk organisme voor vleeschvoeding bestemd is" »(iat is in 't geheel de vraag niet.'' Niemand durft kannibalisme of nun'schenvivisectie bepleiten, omdat wij daarvan een afschuw hebben ; het instinct dat den mensch weerhouden moet dieren te kwel len of te dooden en dat hem doet walgen van ontoebereid vleesch, bestaat bij «bijna elk normaal volwassen individu; dat instinct, de ScMller's Borgtocht" gewijzigd ten behoeve van Stöcker en Hammerstein. (Lustige BliWer.) ''i> <-v Beiden tevreden. (Pack.) Republikcinsche partij: »Is het niet leuk, zooveel knappe vrijers te hebben om uit te kiezen?" Democratische partij : »Wel, ik ben tevreden met mijn teger.woord'gen cavalifr, ik maal niet om de toekomst." Was Freundschaft vermag,wenn Gefahr sie bedroht, Zeigt Schiller im Sang von der Treue, Der Frennd will erleiden den griiszlicken Tod, JDamit er den Burgen befreie: »Mich, llenker," ruft er, »erwürget, Da bin ich, für den er gebrrg^t1'' hs wob aucii u.i. ' u>c,ker uni Ilammerstein Die Freundschaft den (ilorienschiinmer, Und als der Moment der (Sefalir trat ein, lïief llammerstoin muthig wie immer : »Ihn, Henker," riet' er. ^orwiirget, Da ist er, der für mich gebürget!" ingeboren zachtaardigheid, komt eerst bij hoo gere beschaving en vredevoller leyen tot zijn recht," en het vleescheten is »&lecht zoodra wij onzen afkeer van bloedstorting en onze oorspronkelijke walging van vleesch als een hooger en duurzamer gevoel erkennen dan de zucht naar een lekker maal en de vrees om niet voldoende gevoed te worden." Be hoort de deernis tot onze hoogste, edelste en duurzaamste neigingen ... zoo ja, welnu dan is vleescheten «immoreel'1 d.in hebben we dat op n lijn te stellen ... met menscheneten ... Ja zeker, als U dat maar in 't oog houdt: zei v. Eeden, heel het vraagstuk draait om de deernis . . . Dat is mijn vinding. Ze hebben al lang over het vleescheten, de vivisectie, het jagen en visschen geredeneerd uit hygiënische en sociale overwegingen, maar gelijk hei zoo dikwijls gaat, ze wisten het punt niet te vinden, van waar men de zaak moet beschouwen. Geef mij een plaats waar ik kan staan en ik zal de wereld dragen, zoo is het ook hier mijnheer Brornmeijer: de mensch moet voor het dier gelijk voor den roensch gevoelen. Met de rnensch-dier-eenheid verkrijgt de moraal een nieuw gebied, waarvan het ons nog niet gegeven is den omvang te bepalen. Ik keek hem eens in zijn oo.^en, om te zien of ze nog droog waren, want ik dacht bij mezelf, een man met zulk een teer gevoel in deze wereld moet je wat sparen, en ik weer hield me van mijn instinctmatig opzet om een vlieg, die op mijn hand kwam zitten, dood te meppen, uit vrees voor een ongeval. Maar juist omdat hij zelf' er een heel onzacht van zijn neus wreef' en toch zoo volmaakt kalm bleef', kwam nog bijtijds het vermoeden bij me op, dat hij bezig was mij en de rest voor den mal te houden, en zoo zei ik tegen hern: en dus heb jij zeker net zoo goed deernis met de kleine diertjes als met de groote beesten, nietwaar? En zonder zijn antwoord af'te wachten vervolgde ik: O jou Grappenmaker ! Jij weet net zoo goed als ik, dat wij menschen met onze deernis hier op de wereld geschopt zijn midden op het Moedigste slagveld, datje maar bedenken kunt.; dut je geen voetstap kunt zetten zonder wat dood te trappen ; dat de heele natuur n onderlinge opvreterij is van insecten, van vogel?, van viervoetige dieren en van visschen. Jij die je aanstelt, alsof de naam van slachter al een ?ch:indnaain" is, zoudt van mij nog moeten ieeren, dat onze lieve heer het zoo verordineerd heeft, dat wij allen, jij net zoo goed als ik, met al je deernis, in een slagerswinkel ontvangen en geboren zijn. Ja lach maar. denk je dat je den ouden Brommeijer bij 't lijf' zult nemen, met iets omdat het gedrukt is? Jij zou uit deernis geen snoek meer wiilen eten, ofschoon hel je bekend is. dat. hij, als je hem laat schieten, den vijver leegsehvokl, en zich gedraagt als een beul onder de kannibalen van den waterplas. Je deernis schrijf! je zeker ook voor de garnalen te laten zwemmen, opdat de hunnkjes /.e kunnen oppeuzelen, en de harinkjes gun je uit deernis liever den wulvischschen dan mij of' je zelf. .Ie schudt vnn neen, - maar ik vraag je, wat heb je niet do koeien voor? Je wilt. ze houden voor de melk, of als trekdiercn. Ken je soms schepselen meer bevoorrecht dan het vee? Ik stel ze in aardsehe gelukzalig heid nog boven de bewoners van de Uocht. boven den adel en de geestelijkheid. Van de groep, waarin zij neervallen, tot aan den haak, waaraan zij, pedant tot in den dood, met hun welgedane ribbenkast pronken, is hun leven n maaltijd, waarna ze dan, als tot een des sert hun voorgezet, nog even gemest worden, om in den hoogsten staat van welvaren, ongemerkt, tot heil van hen die hen zoo lang verzorgden, te worden uitgeleid. . Je zoudt er voor willen leekenen, tenzij je nog liever onder de vette kalveren en de varkens zoudt worden ingedeeld, die, naar de zorg, welke aan hun korpus wordt besteed, op n lijn staan met de prinsen van den bloede. En dan een kip ! De deernis zal je weerhouden ze tot slot van hun bestaan te mesten en te slachten, maar hoe kom je dan van al dat goedje af!J Uit deernis kan je ze toch niet laten doodhongeren, zooals de arme lui, de oud-strijders b. v. Zoo iets gaat desnoods nog met menschen, maar als je deernis gemeend is, gun je je dieren immers een beter lot. Ik had nog niet uitgesproken of' mijn vrouw en Thérè-e kwamen binnen, die niet langer konden wachten, om toch v. Eeden te zien, maar ik stoorde me niet aan haar begroetingen, en vervolgde, nog vóór hij weer zat: eu (Jan bazel je daar over de jacht: de lust om iets te dooden of' te vangen is blijkbaar een over blijfsel van bnrbmrxdthe.id,'' alsof niet juist jij en ik en alle fatsoenlijke lui op zwart en wit wild jagen, terwijl, denk maar eens aan je armenpraktijk, dat volk, dat te lui is om geregeid jacht te houden, dat geen lu.st heeft om te dooden of' te vangen, in een toestand verkeert, die je dadelijk aan barbaarschheid herinner! ! Nu zou ie nog wel wil len beweren, dat eerst als de deernis ons weerhoudt de beesten of' beestjes te van gen of te dooden , we dat bizondere geluk, dien zielsvrede krijgen, die een goed mensch meer ter harte gaat en beter be komt dan voorspoed, comfort en materieel behagen, en die ontstaat door hot ophouden van innerlijke tegenstrijdigheid. Ik w;>et het niet, maar als ik je zoo aanzie, lijk jij zelf me toch ook te behooren tot de ijoedc. menschen met voorspoed, comfort on materieel bi-hagen. en ik verzeker je, als dat zoo niet was, zou ik je geen stoel gepresenteerd hebben orn hier over je deernis te redeneeren. Mijn vrouw scheen eenigszins verrast over den toon, waarop ik sprak en daar /.ij met het boekje over de ware voeding erg was ingeno men, omdat zij gemerkt had, dat, die juist voor Olifanten telegrafie, (Ln*t'*<ie J> fitter.) Hoeveel jagers 'i X1I1.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl