De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1895 13 oktober pagina 4

13 oktober 1895 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEEBLAD VOOR NEDERLAND. No. 955 besten staat, voor f 17,500 ten bate van het fonds van de hand gedaan. Wij herhalen: nu kon dit te weinig zijn. Misschien had zij met de noodige reclame iets meer kunnen bedingen. Met de noodige reclame, want men vergete het niet, vóór den verkoop was de Historische Galerij al bij zonder weinig in tel. Maar indien er meer bedongen had kunnen worden hoeveel? Ongetwijfeld is het gemakkelijk een zeker bedrag te noemen. Maar al zijn wij zelf nu geen kooplieden, we weten toch zooveel wel van verkoopingen af, dat uit de cijfers die men te hooren krijgt, nooit iets zekers is af te leiden. Op publieke verkoopingen immers, en van de onderhandsche zullen wij maar in het geheel niet spreken, wordt zeer veel verkocht zonder levering of betaling. Dat zijn de koop mansgeheimen ; daar heeft de buitenwereld niets mee te maken. Maar al bracht deze »unieke collectie", die nu nogal «verkwanseld" heet, na aftrek van de onkosten, eenige duizenden guldens meer op, dan nog betwisten wij den verheerlijkers van de Historische Galery? het recht te keer te gaan, gelijk zij zich veroorloven, tegen menschen, die niet hun eigen voordeel hebben gezocht, maar gehandeld hebben in het belang van het door hen beheerde fonds, naar hun overtuiging. Ook Arii heeft haar vrienden en vijanden, en evenmin als wij tot de vrienden wenschen gerekend te worden, zullen zij, die hun harde oordeelvellingen over de bestuurders van het fonds uitspraken, onder de vijanden geteld willen worden. Doch dan is het ook noodig, meenen wij, dat zij de zaak onpartijdig be schouwen, en het dien commissieleden niet als een doodzonde aanwrijven, dat ook zij niet werden aangegrepen door de wonderbare liefde voor de Historische Gakrij van welse heele genegenheid tot vóór luttele maanden bij niemand iets bespeurd werd. Laten de koopers van deze collectie goede zaken maken, maar trekke men zelf niet aan den blaasbalg, alsof men het volstrekt noodig achtte den een de zeilen vol Ie blazen en den ander te doen stranden. iiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiinii Naar aanleiding van ie driejaarlpsche Tentoonstelling te Amsterdam. (Ingezonden). Daar meestal het beoordeelen van tentoonstel lingen opgedragen of overgelaten wordt aan min of meer bevoegde landgenooten, die niet altijd met al solute onpartijdigheid hun taak vervullen, meende ik, dat 't niet oneigenaardig zou zijn, in dit veel gelezen weekblad de opmerkingen mede te deel en, die nu betreffende deze gemeen telijke tentoonstelling zijn gedaan door eene hoogst beschaafde Amerikaansche, mrs. Blunthill, uit Boston, een zeer veelzydig ontwikkelde vrouw, die, zooals de meeste harer landgenooten die zich ernstig aan kunst-studie wyden, niet alleen uitstekend op de hoogte is van wat in Europa op kunstgebied voorvalt, maar tevens een zeer juisten blik heeft op de Europeesche kunst. Mrs. Blunthill is art-critie van de Home-journal, een der talrijke Noord-Amerikaansche reviews voor jonge dames. Ik weet niet, of zij over deze tentoonstelling iets zal schrijven, maar uit hare opmerkingen, die hier volgen, zou ik 't niet denken, en om deze reden wil ik zoo volledig mogelijk hare indrukken weergeven. Zy zeide mij, wat ik trouwens reeds wist, dat volkomen beschaafde Yankee's uiterst veelzijdig ontwikkeld zijn »door langdurige studie op uit muntende colleges, en herhaalde reizen, die ge heel Europa omvatten, zich op de hoogte stellen van alles wat in de oude wereld belangrijk is. Hierdoor worden zij zeer difficiel, in tegenstel ling met de meerderheid der Amerikanen en zijn zeer fijne kunstcritici. Mrs. B. had de Chicago-tentoonstellirg gezien, en daar een goed overzicht gehad van de Hollandsche schilderkunst; ook kent zy zeer goed onze musea en particuliere collecties, zoodat zij voor eene vreemde al zeer goed op de hoogte is van hetgeen onze meesters kunnen geven. Uitwendig apprecieerde zij 't nieuwe museum voor moderne kunst niet bizonder. Binnenko mende schrok zij van het fel gele licht, dat hare oogen (en de mijne) pijn deed, en allerongunstigst werkt op de schilderyen, die men later ziet, die allen blauw schijnen te zijn door de groote tegenstelling van licht. In de eerezaal, die zij te weinig gevuld vond, en daardoor wat chilly-looking zocht zij onmiddelyk naar onze bekende schilders, Israels, Neuhuys, Mesdag, de Marissen. Groot was hare verwondering toen ik haar zeide, dat Thijs Maris nooit zelf exposeert, en waarom; het was moeilijk haar te doen begrijpen, dat deze groote artiest eens op eene driejaarlijksche tentoonstelling in den Haag was geweigerd geworden. Zij kende werk van hem, gemaakt toen hij slechts eenjaar of vijftien oud was en noemde dit delightful. Van Jacob Maris had zij zooveel betere werken gezien, dan dit »strand" dat zij 't bijna onopge merkt voorbij ging. Israels, the great poet of sorrow, vond zy' niet geheel terug in zijn stille hoeve, wel was 't eene schilderij, mooi van toon en houding, maar zy dacht aan doeken als «alleen op de wereld," enz. Ook van Willem Maris kende zij betere dingen. Het spijt mij werkelijk, maar haar opinie was over 't algemeen niet gunstig. Neuhuys vond zij niet zoo rijp van kleur, zoo »mellow" als anders, en Mesdag miste dezen keer die kracht van indruk, die zij in een zijner laatste doeken te Scheveningen had bewonderd. Was 't licht, dat niet vroolyk was, misschien oorzaak hiervan ? Dit bleek niet zoo te zijn, toen wij later de schilderijen van »moderne kunst" in de andere zalen bewonderden. Een harer herhaalde aanmerkingen was, dat er te veel potboiters waren geplaatst, en dat 't zoo vermoeiend was te zoeken naar de verspreide werken van eenzelfden schilder. Zoo met Breitner, dien zij zeer bewondert, waarom die doeken niet byeengehangen, om een schitterend geheel te vormen ? Mrs. Blunthill maakte mij later ook de op merking, dat de schilderijen van het gemeentelijk museum veel kwaad doen aan sommige werken van oudere schilders. B. v. Apol, Bisschop, van Rossem du Chattel waren zooveel beter dsiïir vertegenwoordigd dan op deze driejaarlijksche. Apol noemde zij deliquerient in vergelijking van vroeger. De schilderyen van Molkenboer deden haar glimlachen : zy vond die preoccupatie van oudItaliaansche meesters eigenaardig bij Hollanders, en hoe verdienstelijk ook gedaan, zij voelde er niets voor. Wally Moes interesseerde haar meer, de groote eenvoud en zuiverheid van haar streven bewonderde zy' en voor de spontane kunst van Breitner, de fijne bekoring, die uit Karsen's werken straalt, die intieme schetsjes van Hollandsche dorpen,toonde zij veel symphatie. »T/teose men are your masters of the future" zeide zij, die mooie schilders en eenvoudige zoekers naar een harmonieuse realiteit, gezien door een zuiver artiestengemoed. Onder de portretten trokken hare aandacht Hubert Vos, natuurlyk in de eerste plaats, om dat zy in Amerika veel van hem gehoord had Zij beschouwde deze als zeer »fltmby" met uit zondering van het Lefebre-Bouguereau-achtige damesportretje, dat in een hoekje hangt. Haver man's indische dame vond zij ernstig, doorwerkt, maar zonder veel leven en expressie. In Thérèse Schwartze zag zy eene distinctie en veel handig heid; zij noemde haar ~iour Vizée L<brun.n Zilchen kende zij goed door zijn etsen-ten toonstelling te New-York bij Keppel, en in de Grolier-club. Schilderijen had zij nooit van hem gezien en zijn zee met rotsen viel haar zeer mede. Onze landschapschool was zeer goed over 't algemeen, misschien de beste van 't oogenblik. In geen land wordt de natuur zoo eenvoudig en fijn vertolkt als in Holland. De Bock (wiens schilderij haar wat wittig voorkwam), Bastert, Gabriel, Karsen, Jacob en Willem Maris, Mesdag, ter Meulen, Roelofs, Roermeester, van Soest, Wijsmuller zijn voor haar zeer uiteenloopende artisten, waaronder enkele uitmuntende schilders die evenwel allen te samen genomen, een groep vormen van groote beteekenis, naast de gekunstelde landschappen (artificial) die andere scholen laten zien. In het »genre" plaatste zij Kever bijna op den zelfden rang met Blommers en Neuhuys, en Isaac Israels zeer apart; voor Eerelman had zij niets geen respect. De Belgen, die hier exposeeren. vonden ook geen genade in hare oogen. Alleen Stevens, hoe veel zwakker ook dan vroeger, was knap, smaak vol en gedistingeerd. Eigelijk was mrs. Blunthill erg teleurgesteld. Zy had gehoopt te Amsterdam een mooi en vol ledig overzicht te vinden van onze nationale kunst; zij verwachtte er werken te zullen zien van Toorop, van der Maarel, Derkinderen, Veth, Roland Holst, Witsen e. a. en van die allen is er niets te zien. De tentoonstelling viel haar dus al heel erg tegen en beantwoordde in 't geheel niet aan hare verwachtingen. Vooral hinderde haar het groot aantal minder dan middelmatige doeken, die van deze expositie een pijnlijk te doorloopen chaos maken. Onder de teekeningen merkte zij vooral de Sphinx van Bauer op. Deze lumineuse en teere teekening trok haar zeer aan. Van de beeldhouwwerken vielen haar op die van Meunier, Van der Stappen en Mendes da Costa. Men ziet 't, 't zijn meerendeels vluchtige opmerkingen, die ik van mrs. Blunthill opving, maar die juist de aandacht verdienen, omdat ze van zoo onpartijdige zijde tot ons komen. MARIE B. Paapsche stoutigheden." Er heeft zich een niet onbelangrijk dispuut ontwikkeld tusschen de heeren J. E. Banck in de Arnh. Crt. en Victor de Stuers in het Han delsblad over het aanbieden aan de koningin te Zwolle van een beeld, voorstellende den aarts engel Michaël, die den draak doodt. Dit beeld is een pendant van het, vroeger in het jaar aan de koningin door de stad Maastricht aangebodene ; de heer Banck had in het Maastrichtsche beeld den II. Servatius gezien, en het verklaarbaar gevonden, dat een katholieke stad een katholiek mythologiesch beeld ten geschenke gaf aan de koningin; maar voor Zwolle kon dat z. i. er niet mee door. De heer de Stuers echter schreef, dat het Maastrichtsche beeld niet was de II. Servatius, maar de engel, die sinds eeuwen het stedewapen draagt; de Zwollenaren hebben hetzelfde denk beeld verwezenlijkt, door Michaël met den draak te geven, die krachtens privilege van den Duitschen keizer in de XVde eeuw de drager is van hun stedewapen. Ook is Michaël niet eens een streng katholieke opvatting; wilde men trouwens de symboliek in Nederland neutraliseeren, dau zouden het kruis uit het Utrechtsche wapen schild, de Heilige maagd en het kind Jezus uit dat van Assen en Drente moeten verdwynen; Willemsorde en Nederlandsche Leeuw, tot onze guldens en rijksdaalders toe zouden moeten wor den ontkruist. Mr. Banck heeft daarop de zaak hoog opge haald. Hy verwyt aan geheel de richting van Dr. Cuypers en Victor de Stuers, haar weinig rekening houden met de omstandigheden, maar eenzydig aan alle monumenten een katholiek karakter geven. Het IIjksmuseum wordt wederom tot voorbeeld genomen. Daarna verdedigt Mr. Banck aldus zijn ver gissing omtrent het Maastrichtsche beeld : «Wij hebben aan het Maastrichtsche huldeblijk wellicht nog te veel eer bewezen, toen wij in het beeldje den verheerlykten schutspatroon van de stad meenden te herkennen. Het blijkt dat wij dit maal met een heraldieken »Maastrichtschen engel" te doen hebben, die de rol van stedemaagd moet vervullen. De vergissing is begrijpelijk en natuur lijk, want engelen en heiligen zyn als hemelbewoners met elkander verwant en in den Bijbel worden de engelen somtijds ook heiligen genoemd. Het is overigens onze schuld niet, indien de roomsche kunst, die, volgens de Maasbode, een symboliek karakter heeft, voor oningewijden niet altijd duidelijk is en dus verschil van opvatting uitlokt en toelaat." «Het voetstuk, zoo deelt hij verder mede, wordt gevormd door een reliekhouder, die vermoedelijk voor de schenkers nog meer waarde zou bezitten, indien hij een werkely'ke reliek bevatte, zooals Maastricht er meerdere bezit. Het geheel zou dan een passende ahaarversiering voor een Katho lieke kerk geweest zijn, maar is in het salon eener Protestantsche Vorstin misplaatst". Dan geeft mr. Banck als zijn meening te kennen, dat een plastische voorstelling van den intocht van Frederik Hendrik binnen Maastricht, »toen de plaats voor goed de Staatsche zijde koos" eigenaardige hulde aan de oranjevorstin zou zijn geweest. En van paapsche stoutighaden sprekend, maakt mr. Bank en den heer Stuers een verwijt van, dat »in het koor der hoofdkerk te Breda een Mariabeeld werd geplaatst, hoewel dit aan de gemeente aanstoot gaf. Zoo werden bij de herstel ling van de Groote kerk te Deventer verbleekte muurschilderingen van twijfelachtige waarde op nieuw met de verfkwast opgefrischt, aan welke voorstellingen de kerkbezoekers zich zooda nig ergerden, dat zij met gordijnen aan het oog moesten worden onttrokken, zooals men thans weder voornemens is in Winterswijk te doen. Dikwijls geschiedt de reconstructie zoo ruw en onhandig, dat de oorspronkelijke kunst waarde verloren gaat. Wat is dit anders dan onder den schijn van bevordering der «Christelijke kunst'' propaganda te willen maken voor het Katholieke geloof?" De heer de Stuers is hierop het wederwoord niet schuldig gebleven. Dat het voetstuk van het Maastrichtsche beeld door een reliekhouder wordt gevormd, ontkent hij. Van het voorstel om den intocht van Frederik Hendrik in 1632 zegt hy : «Inderdaad, of mr. Banck kent de vaderlandsche geschiedenis niet, of bij verdraait die met antipaapscheu moedwil. Anders zou hij weten, dat de verovering van Maastricht na het beleg en het bombardement van 1632 beteekent de ellendige verdrukking van de Katholieken en de schande lijke exploitatie van Limburg doordeprotestantsche «broeders" uit het Noorden gedurende meer dan anderhalve eeuw. De Maastrichtenaren, die laatste lijk toen de Koninginnen de St. Servaaskerk be zochten, zoo ver gingen dat zij op het kerkorgel het geuzenlied van Wilhelmus speelden, hebben wel ge toond dat zij nogal breed denken, maar zij zouden verdiend hebben naar de schoolbanken te worden teruggezonden als zij den blijden intocht onzer Koninginnen, volgens het recept-Banek, hadden ge parodieerd, door de aanbieding van een tafereel, voorstellende den intocht van prins Frederik Hendrik in KJ32 over de lijken hunner voorvade ren en met den nasleep van onverdraagzaamheid en geldgierigheid, die in vroeger tijd terecht den Hollandschen naam in Limburg geheel gehaat heeft gemaakt." Het brengen van het Mariabeeld in de hoofd kerk te Breda is niets anders geweest dan het herstellen van wat door de beeldstormers was verwoest, het opnieuw zin geven aan de knielende houding der graven en gravinnen van Nassau op het bekende grafmonument. Op last van koning Willem III zelf is deze restauratie geschied. De conclusie van Victor de Stuers is, dat er verma kelijke antipapisten zijn. Israels in het Stedelijk museum. Van wat in het stedelijk museum op het oogen blik te zien is, wordt niet veel goeds verteld. Maar n werk hebben wij er nu tenminste, waar naar wij n met piëteit n mot welgevallen ' kunnen zien : Israels portret, door ,lan Veth i geschilderd, deze week met plechtigheid aan het museum aangeboden. Indien bij het completeeren en verbeteren der verzameling van moderne kunst die hier plaati zal vinden, de geest van Israels vaardig blijft over de bestuurderen, kan dit slechts ten goede gedijen. En moge het ' blijken, dat de jongeren die hier onder zijn ', auspiciën binnenkomen, hun kunst hebben lief gehad met de taaiheid en de algeheele toewijding van dezen eerbiedwaardigen oude! De firma J. L. Bevers te Utrecht verzond drie catalogi van eerstdaags te houden veilingen. De 1 eerste bevat de bibliotheek over kunst en eenige ', platen van wijlen Dr. II. C. A. L. Fock, in de kunstwereld bekend als schrijver van Le canon de Polyclète retrowié, de tweede eene belangrijke verzameling rechtsgeleerde en geschiedkundige werken, meerendeels afkomstig van een oud notaris en van wylen den heer J. B. A. Schmidt te Goes, en de derde veiling bestaat grootendeels uit theologische boeken van twee overleden predikanten. Een en ander is de belangstelling overwaard. Bij de firma E. J. van Wisselingh & Co., Spui 23, is tentoongesteld een schilderij van N. Bastert «Herfst." Deze week werden op de Bastert-tentoonstelling in het lokaal van bovengenoemde firma nog ver kocht: No. 4 »In Mei", No. 7 «Aan de wetering", No. 11 «Vruchtboomen in Bloei", NJ. 15 »In de stal", No. 26 »0ctober" en No. 29 »Zwolle", in 't geheel tot op heden acht schilderyen. Bij den heer A. Preyer, lokaal Pictura, Wolvenstraat 19, is geëxposeerd een schilderij van W. Maris, «Onder de wilgen". iiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiümiiiiiiiiimiiiiiiiimiiMiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiHHiii Bnitenlandsche Bilograpliic, Fransche Tijdschriften. In de Revue de Paris l Oct. geeft Paul Hervieu, de in den laatsten tijd bekend, bijna al populair geworden schrijver van »Peints par eux-mêmes" en L'armature het een het droevige einde der liefde van Mme de Tremeur en M. Ie Hingl schilderend, het andere een studie van het geld, minder in zijn algemeenen rol in het leven, dan in zekere onverwachte en fijne gevallen, in zyn macht tot tegenwerking zijn, onlangs in het Théatre Francais naar ik meen , opge voerde tooneelstuk «Les Tenailles". Het is al weder de geschiedenis van een ongelukkig huwelijk. Bij het echtpaar Fergan, voor de wereld in de meeste harmonie levende is alle liefde tot elkaar verdwenen. De vrouw kan niets voor haar man meer voelen, «eet homme, qui ne s'enthousiasme pour rien, qui ne se r volte de rien, qui n'est rien, rien de rien que mon maitre." Zij kan hem niets verwijten, hij is steeds correct tegenover haar, hij is niet echtbreukig maar hij is haar antipathiek in alles, hij is onbeduidend, en volmaakt overtuigd van, zijn eigen onberispelijkheid. «Les gens de son espèce se sentent toujours tranquilles dans leur conviction d'avoir raison". Als hij 's morgens opstaat, is hij al klaar om gelijk te hebben met alles en met iedereen. Door haar zuster is het huwelijk tot stand gekomen, hij was in alle opzichten een goede partij. In dien toestand ontmoet zij een vriend uit haar kinderjaren, haar vroegeren buurjongen, die nu als geleerde van staatswege wetenschappelijke onderzoekingen heeft gedaan, veel gezien heeft, dat goed kan vertellen, en bij wien haar man de mindere blijkt in het gesprek. De oude liefde, als kinderen voor elkaar gekoesterd, herleeft weer. Eindelijk kan ze het niet langer uithouden en als haar man meedeelt, dat ze binnenkort hun kasteel zullen betrekken, want hij acht het Parijsche leven niet geschikt voor haar, vraagt ze hem in echtscheiding toe te stemmen op den eenigen grond, dat ze diep ongelukkig is, hem niet meer lief heeft, dat verder samenzijn een voortdurende marteling is. Dat is geen reden voor Fergan: «Vous me demandez a moi qui représente la défense du droit et Ie respect des inoeurs de vous ceder, a vous qui représentez la révolte contre la société, l'anarchie en un mot." Hij kan zich niet begrijpen dat een vrouw om een dergelijke reden, die met de wereld niets te maken heeft, echtscheiding wil, wat ten ge volge zou hebben dat er over hem gepraat zou worden. »Un homme divorcé, un homme qui vend la moitiéde ses immeubles, qui vide a moitiéson portefeuille, auquel il ne reste qu'une demi-fa(;ade dans la société. Tout cela parce qu'il vous plait, de ne plus avoir gout pour ma compagnie. Allons avouez que mes motifs sont un pen plus sérieux que les v«">tres". Hij weigert dus; wanhopig door zijn tegenstand pleegt zij echtbreuk met den vriend. Het laatste bedrijf speelt op het kasteel. Fergan en zijn vrouw leven naast elkaar, zonder liefde, zonder twist, voor de wereld correct. Er is een zoon geboren en over diens toekomst ontstaat oneenigheid, de vader wil hem op kostschool doen, de moeder weigert, wil hem gouverneurs geven. Evenals hij vroeger zijn recht als echt genoot heeft laten gelden, wil hij dat nu als vader doen, hij beveelt, dat de jongen zich gereed maakt, hij zal zelf hem naar het kostschool brengen. Xu bekent zij hem dat hij geen recht op 't kind heeft, 't Is haar kind, niet het zijne. I lij wil dat ze zal vertrekken, hij zal echtschei ding aanvragen, doch zij weigert om de toekomst van haar zoon, er zijn geen getuigen bij hun gesprek geweest en als Fergan haar vraagt : Xoudt ge het dan ontkennen ''. is haar antwoord : Oseriez-vous m'inviter a. Ie renouveler publiquement" voldoende om den man, die vóór alles schandaal vreest den mond te snoeren. En ze zullen verder samenleven, nu in een nieuwen toestand, ook hij zal zich ongelukkig voelen: »nous sommos deux malheureux. Au fond du malheur, il n'y a plus que des gaux." Men ziet het, 't is dus een pièce ?i these, als de comédies van Alex. Dumas fils. De these is in deze : het onrechtvaardige van de wet die den man alle rechten, de vrouw niets toekent, die

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl