Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEEBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 955
besten staat, voor f 17,500 ten bate van het
fonds van de hand gedaan.
Wij herhalen: nu kon dit te weinig zijn.
Misschien had zij met de noodige reclame
iets meer kunnen bedingen. Met de noodige
reclame, want men vergete het niet, vóór den
verkoop was de Historische Galerij al bij
zonder weinig in tel.
Maar indien er meer bedongen had
kunnen worden hoeveel?
Ongetwijfeld is het gemakkelijk een zeker
bedrag te noemen. Maar al zijn wij zelf nu
geen kooplieden, we weten toch zooveel wel
van verkoopingen af, dat uit de cijfers die
men te hooren krijgt, nooit iets zekers is af
te leiden. Op publieke verkoopingen immers,
en van de onderhandsche zullen wij maar in het
geheel niet spreken, wordt zeer veel verkocht
zonder levering of betaling. Dat zijn de koop
mansgeheimen ; daar heeft de buitenwereld
niets mee te maken. Maar al bracht deze
»unieke collectie", die nu nogal «verkwanseld"
heet, na aftrek van de onkosten, eenige
duizenden guldens meer op, dan nog betwisten
wij den verheerlijkers van de Historische
Galery? het recht te keer te gaan, gelijk
zij zich veroorloven, tegen menschen, die niet
hun eigen voordeel hebben gezocht, maar
gehandeld hebben in het belang van het door
hen beheerde fonds, naar hun overtuiging.
Ook Arii heeft haar vrienden en vijanden, en
evenmin als wij tot de vrienden wenschen
gerekend te worden, zullen zij, die hun harde
oordeelvellingen over de bestuurders van het
fonds uitspraken, onder de vijanden geteld
willen worden. Doch dan is het ook noodig,
meenen wij, dat zij de zaak onpartijdig be
schouwen, en het dien commissieleden niet als
een doodzonde aanwrijven, dat ook zij niet
werden aangegrepen door de wonderbare
liefde voor de Historische Gakrij van
welse heele genegenheid tot vóór luttele
maanden bij niemand iets bespeurd werd.
Laten de koopers van deze collectie goede
zaken maken, maar trekke men zelf niet aan
den blaasbalg, alsof men het volstrekt noodig
achtte den een de zeilen vol Ie blazen en
den ander te doen stranden.
iiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiinii
Naar aanleiding van ie driejaarlpsche
Tentoonstelling te Amsterdam.
(Ingezonden).
Daar meestal het beoordeelen van tentoonstel
lingen opgedragen of overgelaten wordt aan min
of meer bevoegde landgenooten, die niet altijd
met al solute onpartijdigheid hun taak vervullen,
meende ik, dat 't niet oneigenaardig zou zijn,
in dit veel gelezen weekblad de opmerkingen
mede te deel en, die nu betreffende deze gemeen
telijke tentoonstelling zijn gedaan door eene
hoogst beschaafde Amerikaansche, mrs. Blunthill,
uit Boston, een zeer veelzydig ontwikkelde vrouw,
die, zooals de meeste harer landgenooten die
zich ernstig aan kunst-studie wyden, niet alleen
uitstekend op de hoogte is van wat in Europa
op kunstgebied voorvalt, maar tevens een zeer
juisten blik heeft op de Europeesche kunst.
Mrs. Blunthill is art-critie van de
Home-journal, een der talrijke Noord-Amerikaansche reviews
voor jonge dames. Ik weet niet, of zij over deze
tentoonstelling iets zal schrijven, maar uit hare
opmerkingen, die hier volgen, zou ik 't niet
denken, en om deze reden wil ik zoo volledig
mogelijk hare indrukken weergeven.
Zy zeide mij, wat ik trouwens reeds wist, dat
volkomen beschaafde Yankee's uiterst veelzijdig
ontwikkeld zijn »door langdurige studie op uit
muntende colleges, en herhaalde reizen, die ge
heel Europa omvatten, zich op de hoogte stellen
van alles wat in de oude wereld belangrijk is.
Hierdoor worden zij zeer difficiel, in tegenstel
ling met de meerderheid der Amerikanen en zijn
zeer fijne kunstcritici.
Mrs. B. had de Chicago-tentoonstellirg gezien,
en daar een goed overzicht gehad van de
Hollandsche schilderkunst; ook kent zy zeer goed
onze musea en particuliere collecties, zoodat zij
voor eene vreemde al zeer goed op de hoogte is
van hetgeen onze meesters kunnen geven.
Uitwendig apprecieerde zij 't nieuwe museum
voor moderne kunst niet bizonder. Binnenko
mende schrok zij van het fel gele licht, dat hare
oogen (en de mijne) pijn deed, en allerongunstigst
werkt op de schilderyen, die men later ziet, die
allen blauw schijnen te zijn door de groote
tegenstelling van licht.
In de eerezaal, die zij te weinig gevuld vond,
en daardoor wat chilly-looking zocht zij
onmiddelyk naar onze bekende schilders, Israels,
Neuhuys, Mesdag, de Marissen. Groot was hare
verwondering toen ik haar zeide, dat Thijs Maris
nooit zelf exposeert, en waarom; het was moeilijk
haar te doen begrijpen, dat deze groote artiest
eens op eene driejaarlijksche tentoonstelling in
den Haag was geweigerd geworden. Zij kende
werk van hem, gemaakt toen hij slechts eenjaar
of vijftien oud was en noemde dit delightful.
Van Jacob Maris had zij zooveel betere werken
gezien, dan dit »strand" dat zij 't bijna onopge
merkt voorbij ging. Israels, the great poet of
sorrow, vond zy' niet geheel terug in zijn stille
hoeve, wel was 't eene schilderij, mooi van toon
en houding, maar zy dacht aan doeken als «alleen
op de wereld," enz. Ook van Willem Maris
kende zij betere dingen.
Het spijt mij werkelijk, maar haar opinie was
over 't algemeen niet gunstig. Neuhuys vond
zij niet zoo rijp van kleur, zoo »mellow" als
anders, en Mesdag miste dezen keer die kracht
van indruk, die zij in een zijner laatste doeken
te Scheveningen had bewonderd.
Was 't licht, dat niet vroolyk was, misschien
oorzaak hiervan ? Dit bleek niet zoo te zijn,
toen wij later de schilderijen van »moderne
kunst" in de andere zalen bewonderden.
Een harer herhaalde aanmerkingen was, dat
er te veel potboiters waren geplaatst, en dat 't
zoo vermoeiend was te zoeken naar de verspreide
werken van eenzelfden schilder. Zoo met Breitner,
dien zij zeer bewondert, waarom die doeken niet
byeengehangen, om een schitterend geheel te
vormen ?
Mrs. Blunthill maakte mij later ook de op
merking, dat de schilderijen van het gemeentelijk
museum veel kwaad doen aan sommige werken
van oudere schilders. B. v. Apol, Bisschop, van
Rossem du Chattel waren zooveel beter dsiïir
vertegenwoordigd dan op deze driejaarlijksche.
Apol noemde zij deliquerient in vergelijking van
vroeger.
De schilderyen van Molkenboer deden haar
glimlachen : zy vond die preoccupatie van
oudItaliaansche meesters eigenaardig bij Hollanders,
en hoe verdienstelijk ook gedaan, zij voelde er
niets voor. Wally Moes interesseerde haar meer,
de groote eenvoud en zuiverheid van haar streven
bewonderde zy' en voor de spontane kunst van
Breitner, de fijne bekoring, die uit Karsen's
werken straalt, die intieme schetsjes van
Hollandsche dorpen,toonde zij veel symphatie. »T/teose
men are your masters of the future" zeide zij,
die mooie schilders en eenvoudige zoekers naar
een harmonieuse realiteit, gezien door een zuiver
artiestengemoed.
Onder de portretten trokken hare aandacht
Hubert Vos, natuurlyk in de eerste plaats, om
dat zy in Amerika veel van hem gehoord had
Zij beschouwde deze als zeer »fltmby" met uit
zondering van het Lefebre-Bouguereau-achtige
damesportretje, dat in een hoekje hangt. Haver
man's indische dame vond zij ernstig, doorwerkt,
maar zonder veel leven en expressie. In Thérèse
Schwartze zag zy eene distinctie en veel handig
heid; zij noemde haar ~iour Vizée L<brun.n
Zilchen kende zij goed door zijn etsen-ten
toonstelling te New-York bij Keppel, en in de
Grolier-club. Schilderijen had zij nooit van
hem gezien en zijn zee met rotsen viel haar
zeer mede. Onze landschapschool was zeer
goed over 't algemeen, misschien de beste van 't
oogenblik. In geen land wordt de natuur zoo
eenvoudig en fijn vertolkt als in Holland. De
Bock (wiens schilderij haar wat wittig voorkwam),
Bastert, Gabriel, Karsen, Jacob en Willem Maris,
Mesdag, ter Meulen, Roelofs, Roermeester, van
Soest, Wijsmuller zijn voor haar zeer
uiteenloopende artisten, waaronder enkele uitmuntende
schilders die evenwel allen te samen genomen,
een groep vormen van groote beteekenis, naast
de gekunstelde landschappen (artificial) die andere
scholen laten zien.
In het »genre" plaatste zij Kever bijna op den
zelfden rang met Blommers en Neuhuys, en Isaac
Israels zeer apart; voor Eerelman had zij niets
geen respect.
De Belgen, die hier exposeeren. vonden ook
geen genade in hare oogen. Alleen Stevens, hoe
veel zwakker ook dan vroeger, was knap, smaak
vol en gedistingeerd.
Eigelijk was mrs. Blunthill erg teleurgesteld.
Zy had gehoopt te Amsterdam een mooi en vol
ledig overzicht te vinden van onze nationale
kunst; zij verwachtte er werken te zullen zien
van Toorop, van der Maarel, Derkinderen, Veth,
Roland Holst, Witsen e. a. en van die allen is
er niets te zien. De tentoonstelling viel haar dus
al heel erg tegen en beantwoordde in 't geheel
niet aan hare verwachtingen. Vooral hinderde
haar het groot aantal minder dan middelmatige
doeken, die van deze expositie een pijnlijk te
doorloopen chaos maken.
Onder de teekeningen merkte zij vooral de
Sphinx van Bauer op. Deze lumineuse en teere
teekening trok haar zeer aan.
Van de beeldhouwwerken vielen haar op die
van Meunier, Van der Stappen en Mendes da
Costa.
Men ziet 't, 't zijn meerendeels vluchtige
opmerkingen, die ik van mrs. Blunthill opving,
maar die juist de aandacht verdienen, omdat ze
van zoo onpartijdige zijde tot ons komen.
MARIE B.
Paapsche stoutigheden."
Er heeft zich een niet onbelangrijk dispuut
ontwikkeld tusschen de heeren J. E. Banck in
de Arnh. Crt. en Victor de Stuers in het Han
delsblad over het aanbieden aan de koningin te
Zwolle van een beeld, voorstellende den aarts
engel Michaël, die den draak doodt. Dit beeld
is een pendant van het, vroeger in het jaar aan
de koningin door de stad Maastricht aangebodene ;
de heer Banck had in het Maastrichtsche beeld
den II. Servatius gezien, en het verklaarbaar
gevonden, dat een katholieke stad een katholiek
mythologiesch beeld ten geschenke gaf aan de
koningin; maar voor Zwolle kon dat z. i. er niet
mee door.
De heer de Stuers echter schreef, dat het
Maastrichtsche beeld niet was de II. Servatius,
maar de engel, die sinds eeuwen het stedewapen
draagt; de Zwollenaren hebben hetzelfde denk
beeld verwezenlijkt, door Michaël met den draak
te geven, die krachtens privilege van den
Duitschen keizer in de XVde eeuw de drager is van
hun stedewapen. Ook is Michaël niet eens een
streng katholieke opvatting; wilde men trouwens
de symboliek in Nederland neutraliseeren, dau
zouden het kruis uit het Utrechtsche wapen
schild, de Heilige maagd en het kind Jezus uit
dat van Assen en Drente moeten verdwynen;
Willemsorde en Nederlandsche Leeuw, tot onze
guldens en rijksdaalders toe zouden moeten wor
den ontkruist.
Mr. Banck heeft daarop de zaak hoog opge
haald. Hy verwyt aan geheel de richting van
Dr. Cuypers en Victor de Stuers, haar weinig
rekening houden met de omstandigheden, maar
eenzydig aan alle monumenten een katholiek
karakter geven. Het IIjksmuseum wordt wederom
tot voorbeeld genomen.
Daarna verdedigt Mr. Banck aldus zijn ver
gissing omtrent het Maastrichtsche beeld :
«Wij hebben aan het Maastrichtsche huldeblijk
wellicht nog te veel eer bewezen, toen wij in het
beeldje den verheerlykten schutspatroon van de
stad meenden te herkennen. Het blijkt dat wij dit
maal met een heraldieken »Maastrichtschen engel"
te doen hebben, die de rol van stedemaagd moet
vervullen. De vergissing is begrijpelijk en natuur
lijk, want engelen en heiligen zyn als
hemelbewoners met elkander verwant en in den Bijbel
worden de engelen somtijds ook heiligen genoemd.
Het is overigens onze schuld niet, indien de
roomsche kunst, die, volgens de Maasbode, een
symboliek karakter heeft, voor oningewijden niet
altijd duidelijk is en dus verschil van opvatting
uitlokt en toelaat."
«Het voetstuk, zoo deelt hij verder mede, wordt
gevormd door een reliekhouder, die vermoedelijk
voor de schenkers nog meer waarde zou bezitten,
indien hij een werkely'ke reliek bevatte, zooals
Maastricht er meerdere bezit. Het geheel zou
dan een passende ahaarversiering voor een Katho
lieke kerk geweest zijn, maar is in het salon
eener Protestantsche Vorstin misplaatst".
Dan geeft mr. Banck als zijn meening te
kennen, dat een plastische voorstelling van den
intocht van Frederik Hendrik binnen Maastricht,
»toen de plaats voor goed de Staatsche zijde
koos" eigenaardige hulde aan de oranjevorstin
zou zijn geweest.
En van paapsche stoutighaden sprekend, maakt
mr. Bank en den heer Stuers een verwijt van,
dat »in het koor der hoofdkerk te Breda een
Mariabeeld werd geplaatst, hoewel dit aan de
gemeente aanstoot gaf. Zoo werden bij de herstel
ling van de Groote kerk te Deventer verbleekte
muurschilderingen van twijfelachtige waarde op
nieuw met de verfkwast opgefrischt, aan welke
voorstellingen de kerkbezoekers zich zooda
nig ergerden, dat zij met gordijnen aan het
oog moesten worden onttrokken, zooals men
thans weder voornemens is in Winterswijk te
doen. Dikwijls geschiedt de reconstructie zoo
ruw en onhandig, dat de oorspronkelijke kunst
waarde verloren gaat. Wat is dit anders dan
onder den schijn van bevordering der «Christelijke
kunst'' propaganda te willen maken voor het
Katholieke geloof?"
De heer de Stuers is hierop het wederwoord
niet schuldig gebleven. Dat het voetstuk van
het Maastrichtsche beeld door een reliekhouder
wordt gevormd, ontkent hij. Van het voorstel om
den intocht van Frederik Hendrik in 1632
zegt hy :
«Inderdaad, of mr. Banck kent de vaderlandsche
geschiedenis niet, of bij verdraait die met
antipaapscheu moedwil. Anders zou hij weten, dat
de verovering van Maastricht na het beleg en
het bombardement van 1632 beteekent de ellendige
verdrukking van de Katholieken en de schande
lijke exploitatie van Limburg doordeprotestantsche
«broeders" uit het Noorden gedurende meer dan
anderhalve eeuw. De Maastrichtenaren, die laatste
lijk toen de Koninginnen de St. Servaaskerk be
zochten, zoo ver gingen dat zij op het kerkorgel het
geuzenlied van Wilhelmus speelden, hebben wel ge
toond dat zij nogal breed denken, maar zij zouden
verdiend hebben naar de schoolbanken te worden
teruggezonden als zij den blijden intocht onzer
Koninginnen, volgens het recept-Banek, hadden ge
parodieerd, door de aanbieding van een tafereel,
voorstellende den intocht van prins Frederik
Hendrik in KJ32 over de lijken hunner voorvade
ren en met den nasleep van onverdraagzaamheid
en geldgierigheid, die in vroeger tijd terecht den
Hollandschen naam in Limburg geheel gehaat
heeft gemaakt."
Het brengen van het Mariabeeld in de hoofd
kerk te Breda is niets anders geweest dan het
herstellen van wat door de beeldstormers was
verwoest, het opnieuw zin geven aan de knielende
houding der graven en gravinnen van Nassau
op het bekende grafmonument. Op last van koning
Willem III zelf is deze restauratie geschied. De
conclusie van Victor de Stuers is, dat er verma
kelijke antipapisten zijn.
Israels in het Stedelijk museum.
Van wat in het stedelijk museum op het oogen
blik te zien is, wordt niet veel goeds verteld.
Maar n werk hebben wij er nu tenminste, waar
naar wij n met piëteit n mot welgevallen
' kunnen zien : Israels portret, door ,lan Veth
i geschilderd, deze week met plechtigheid aan het
museum aangeboden. Indien bij het completeeren
en verbeteren der verzameling van moderne
kunst die hier plaati zal vinden, de geest
van Israels vaardig blijft over de bestuurderen,
kan dit slechts ten goede gedijen. En moge het
' blijken, dat de jongeren die hier onder zijn
', auspiciën binnenkomen, hun kunst hebben lief
gehad met de taaiheid en de algeheele toewijding
van dezen eerbiedwaardigen oude!
De firma J. L. Bevers te Utrecht verzond drie
catalogi van eerstdaags te houden veilingen. De
1 eerste bevat de bibliotheek over kunst en eenige
', platen van wijlen Dr. II. C. A. L. Fock, in de
kunstwereld bekend als schrijver van Le canon
de Polyclète retrowié, de tweede eene belangrijke
verzameling rechtsgeleerde en geschiedkundige
werken, meerendeels afkomstig van een oud
notaris en van wylen den heer J. B. A. Schmidt
te Goes, en de derde veiling bestaat grootendeels
uit theologische boeken van twee overleden
predikanten.
Een en ander is de belangstelling overwaard.
Bij de firma E. J. van Wisselingh & Co.,
Spui 23, is tentoongesteld een schilderij van
N. Bastert «Herfst."
Deze week werden op de Bastert-tentoonstelling
in het lokaal van bovengenoemde firma nog ver
kocht: No. 4 »In Mei", No. 7 «Aan de wetering",
No. 11 «Vruchtboomen in Bloei", NJ. 15 »In de
stal", No. 26 »0ctober" en No. 29 »Zwolle", in
't geheel tot op heden acht schilderyen.
Bij den heer A. Preyer, lokaal Pictura,
Wolvenstraat 19, is geëxposeerd een schilderij van
W. Maris, «Onder de wilgen".
iiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiümiiiiiiiiimiiiiiiiimiiMiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiHHiii
Bnitenlandsche Bilograpliic,
Fransche Tijdschriften.
In de Revue de Paris l Oct. geeft Paul Hervieu,
de in den laatsten tijd bekend, bijna al populair
geworden schrijver van »Peints par eux-mêmes"
en L'armature het een het droevige einde der
liefde van Mme de Tremeur en M. Ie Hingl
schilderend, het andere een studie van het
geld, minder in zijn algemeenen rol in het leven,
dan in zekere onverwachte en fijne gevallen, in
zyn macht tot tegenwerking zijn, onlangs in
het Théatre Francais naar ik meen , opge
voerde tooneelstuk «Les Tenailles".
Het is al weder de geschiedenis van een
ongelukkig huwelijk. Bij het echtpaar Fergan,
voor de wereld in de meeste harmonie levende
is alle liefde tot elkaar verdwenen. De vrouw
kan niets voor haar man meer voelen, «eet homme,
qui ne s'enthousiasme pour rien, qui ne se r
volte de rien, qui n'est rien, rien de rien que
mon maitre." Zij kan hem niets verwijten, hij is
steeds correct tegenover haar, hij is niet
echtbreukig maar hij is haar antipathiek in alles,
hij is onbeduidend, en volmaakt overtuigd van,
zijn eigen onberispelijkheid. «Les gens de son
espèce se sentent toujours tranquilles dans leur
conviction d'avoir raison". Als hij 's morgens
opstaat, is hij al klaar om gelijk te hebben
met alles en met iedereen. Door haar zuster is
het huwelijk tot stand gekomen, hij was in alle
opzichten een goede partij.
In dien toestand ontmoet zij een vriend uit
haar kinderjaren, haar vroegeren buurjongen, die
nu als geleerde van staatswege wetenschappelijke
onderzoekingen heeft gedaan, veel gezien heeft,
dat goed kan vertellen, en bij wien haar man de
mindere blijkt in het gesprek. De oude liefde,
als kinderen voor elkaar gekoesterd, herleeft
weer. Eindelijk kan ze het niet langer uithouden
en als haar man meedeelt, dat ze binnenkort
hun kasteel zullen betrekken, want hij acht
het Parijsche leven niet geschikt voor haar, vraagt
ze hem in echtscheiding toe te stemmen op den
eenigen grond, dat ze diep ongelukkig is, hem
niet meer lief heeft, dat verder samenzijn een
voortdurende marteling is. Dat is geen reden
voor Fergan: «Vous me demandez a moi qui
représente la défense du droit et Ie respect des
inoeurs de vous ceder, a vous qui représentez la
révolte contre la société, l'anarchie en un mot."
Hij kan zich niet begrijpen dat een vrouw
om een dergelijke reden, die met de wereld niets
te maken heeft, echtscheiding wil, wat ten ge
volge zou hebben dat er over hem gepraat zou
worden. »Un homme divorcé, un homme qui
vend la moitiéde ses immeubles, qui vide a
moitiéson portefeuille, auquel il ne reste qu'une
demi-fa(;ade dans la société. Tout cela parce
qu'il vous plait, de ne plus avoir gout pour ma
compagnie. Allons avouez que mes motifs sont
un pen plus sérieux que les v«">tres". Hij weigert
dus; wanhopig door zijn tegenstand pleegt zij
echtbreuk met den vriend.
Het laatste bedrijf speelt op het kasteel. Fergan
en zijn vrouw leven naast elkaar, zonder liefde,
zonder twist, voor de wereld correct. Er is een
zoon geboren en over diens toekomst ontstaat
oneenigheid, de vader wil hem op kostschool
doen, de moeder weigert, wil hem gouverneurs
geven. Evenals hij vroeger zijn recht als echt
genoot heeft laten gelden, wil hij dat nu als
vader doen, hij beveelt, dat de jongen zich gereed
maakt, hij zal zelf hem naar het kostschool
brengen. Xu bekent zij hem dat hij geen recht
op 't kind heeft, 't Is haar kind, niet het zijne.
I lij wil dat ze zal vertrekken, hij zal echtschei
ding aanvragen, doch zij weigert om de toekomst
van haar zoon, er zijn geen getuigen bij hun
gesprek geweest en als Fergan haar vraagt :
Xoudt ge het dan ontkennen ''. is haar antwoord :
Oseriez-vous m'inviter a. Ie renouveler
publiquement" voldoende om den man, die vóór alles
schandaal vreest den mond te snoeren. En ze
zullen verder samenleven, nu in een nieuwen
toestand, ook hij zal zich ongelukkig voelen:
»nous sommos deux malheureux. Au fond du
malheur, il n'y a plus que des gaux."
Men ziet het, 't is dus een pièce ?i these, als
de comédies van Alex. Dumas fils. De these is
in deze : het onrechtvaardige van de wet die den
man alle rechten, de vrouw niets toekent, die