De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1895 13 oktober pagina 8

13 oktober 1895 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 955 Ecu praatje na liet r. (Triboulet.) Koning LEOPOLD. »Zie-je, mijn goeie Félix, er gaat niets boven kolonisatie!'1 President FAUKE. »Dat zou ik denken, Polletje ! Geef mij den Congo, dan kun-jij Madagascar krygen !" SLOSt! Hij vliegt over het trottoir, met een trijpen reiszak over den schouder en schijnt erg ge haast. Hij houdt een voorbijganger staande. Mienheer, kun ie mien ook zeggen woar 't staotion is ?" 't Station ? 't Station ? Wacht even 't station zegt u immers ? Laat ik even beden ken, anders mocht ik u eens verkeerd stu ren juist, u slaat de eerste straat rechts in 't is immers wel rechts... ja rechts, dan de tweede straat links... maar ..." Dank oe, mienheer 'k heb haost, begriep ie." Wacht even ik heb me vergist; 't is de tweede straat rechts en de eerste links." Hoe is 't Doe 'k heb gien tied de trein gèet over vief minuten " Ja nu ben ik er: neem de derde links en de vierde rechts, dan komt u er zeker." Weet ie 't goed ?" Ja goed en goed is twee, ziet u ? Ik ben zelf hier niet van daan.'' Verdekseld, dat had ie mien toch wel daodelijk kunnen zeggen!" Maar u hebt er mij niet naar gevraagd Hoe kon ik weten dat 't u interesseerde waar ik geboren ben?" De andere verwijdert zich met een woeden den blik, terwijl de ondervraagde in zich zelven moppert: Dat heb je nu voor je moeite. Wat 'n pummel! Hij zegt geen eens dankje." De man met den zak snelt voort; een eind verder ziet hij een stukadoor, die met een jolig gezicht, tegen de post van een deur geleund, een pijp staat te rooken. Hijgend spreekt hij hem aan. Mienheer, 't stoation. as 't oe blief?" Ich kenn' kein mienherr stpasion !" De andere lacht in weerwil van zijn geaagdheid en vervolgt : Ie begriepen mien neet; 'k bedoel de spoor l" Schpoor kenn' ich auch nich ich ben kein Amsterdammer." Dat leuy 'k wel" en even nijdig wor dend zegt zich verwijderend het boertje: zo'n lèlike mof." Moef!" roept de stukadoor, die in niet te besten luim schijnt, wart mal ich soll je moeffen en nijdig grijpt hij naar den reiszak. .Blief ie der af?" Beiden trekken om het hardst. De reiziger, die een relletje ziet aankomen j vraagt nogmaals beleefd : Kom, Mienheer laot mieu noe gaon 'k heb zoo'n haost. 'k Moet vort !J' -,Wenn sie fort mussen hebben siemir nicht moef zu sjelden. Ich lass mich nicht beleidigen." Wel heb 'k van mien leven ! heb ik oe beleidigt ?" j Wahrhaftig! die oernstanders hier sollen ausspraak thoen." De reiziger rukt met een wanhopige poging zijn zak los, met achterlating van het koord, schiet als een pijl uit een boog voort en bonst een huis of wat verder tegen een banket bakkersjongen aan. De doos, die deze op het hoofd draagt, kantelt en een keurig ver sierde roomtaart ligt verpletterd op de straat steen en. l De jongen zet een keel op, eischt schade vergoeding en dreigt met politie. De boer, hoe langer hoe meer verward en weinig sympathie van de lachende kijkers ver wachtend, betaalt dubbel en dwars en doet eindelijk, waarmee hij had moeten beginnen: hij wenkt een huurkoetsier. s Waarheen, mijnheer;' 't Staotion." De koetsier kijkt verwonderd, maar ant woordt niettemin : .,Mijn goed." i Allo goa oe bok op, vcuruut ik heb Zending-manie, (Puck) haost." O, we hebben al den tijd." Maor ik heb gien tied." Best. Eén oogenblikje dat ik bles z'n baverzak afdoe, 't Beest staat net te vreten..." Maor ik zeg oe, da'k haost heb." Ja, dat zeggen alle reizigers, maar 't is zoo erg niet n minuutje maar. De haver blijft duur, hé'?" Hoe is 't kessier; gaon we of gaon we niet'?'' Direkf, mijnheer; tijd zat. U is zeker ook van buiten, a's 'k vragen mag? Verleden jaar kwam ik bij mijn vader om haver te koopen hij doet in fourage .. .." Dat kan mien allemaol gien steek sche len. Breng mien naor 't station, of ik gao henen." Hè! Hé! dat gaat zoo niet u hebt me gehuurd_?en we hebben immers tijd te over." «Verdikke 'k zeg oe krek van niet !'' ... En alles was op 't veld verrot van wegens 't natte weer; dat 's nu al drie jaar achtereen krek 't-zeilde; ;t is om donders te worden." De reiziger schijnt van hetzelfde gevoelen hij neemt althans driftig zijn zak weer op en wil heengaan. Ho, mijnheer; laat liggen u hebt me gehuurd; u kent toch het reglement? anders zal ik 't u even voorlezen. Tijd zat!' Maar daar de koetsier zijn vrachtje eensklaps on heilspellend rood ziet worden bedenkt hij zich en klimt brommend op den bok. Hort!" 't Paard sukkelt de straat uit, draait den hoek om en de rit is afgeloopen. Asjeblieft mijnheer 't station!" Hè? zien we d'r al." Nou nog mooier; dacht u soms dat dit 't Rijksmuseum was? Ik moest u immers naar 't station rijden ?" Jawel, maar 'k wist niet dat ik er temet veur stond; dat had ie mien moeten zeggen." Ik? geen idee; u zou met recht hebben kunnen vragen: waar bemoei je je mee ? Zestig centen als 't u blieft." Twaolf stuvers veur in- en uutjtappen en umdreën.'1 De rit is zestig cents." Maar 't hef gien minuut duurd." Dat bewijst dat ik u vlug gereden heb omdat u zoo 'n haast had en nu maakt u nog aanmerking! Die vind ik goed !" De koetsier begint te schreeuwen. Een E aar kameraads hebben hun standplaats veriten en zich bij hen gevoegd. Straatjongens, schoenpoetsers, kruiers vormen gaandeweg een kring om hen heen. Zestig centjes, hoor! volgens tarief ik zal 't voorlezen." Laot 't maar; hier is oe geld," zegt de reiziger, om van hem af te komen. ..En mijn fooi dan ?" ,,'Oe fooi ?" Natuurlijk dat is voor de rit wat is nu voor mij ?" Loop naar de saolan. Ie begint mien te vervelen, 'k Heb veuls te veul haost." Toch niet om te betalen zeker ! Dat kunstje ken ik. Ze hebben allemaal haast, als t op afdekken aankomt. Dat wil den brani uit hangen en rijdt en rost maar wat weerga als je 't niet kunt betalen, loop dan, als je ergens wezen moet." Inwendig ziedend, maar zich nog bedwin gend, geeft de reiziger hem een dubbeltje. De koetsier legt het in de palm van zijn hand, bekijkt het een poosje verachtelijk, steekt het eindelijk op en pruttelt tot dank, terwijl hij zijn paard bij den teugel laat omkeeren : Jawel! ik ben erg gepresseerd, koetsier dat hoor je altijd, als ze dr hand over den zak moeten strijken. Maar dat loopje kennen we al, hè, bles? Hu! vort dan, satansche Onze bonrpis satisfaits, (Triboule'.) -Een bedelaar, die honger heeft '.; Wijs hem de deur, Julie ! Onder de Republiek heeft nie mand het recht om'honger te hebben." knol! leelijke ouwe scharminkel!" De gejaagde man staat eindelijk binnen het. station, 't Loket is gesloten hij klopt. Geen antwoord. De portier zit t hem en komt naat hem toe. ,. Wat blieft u ?" ..'k Mot n nor Zwol." ,.Veel te vroeg over twee en een half uur.''" ,,En d'r goat 'n trein om elf' uur." ..Die is weg 't is er tien minuten over.'" De ongelukkige trekt zijn horloge 't loopt een kwartier achter!! De portier glimlacht zoetsappig. 't Is jammer, maar er zit niets ander op dan te wachten." ,.Ie hebt mooi praoten, maar 'k heb hoast. 'k Most mien vrouws-moeder begroaven." Hm! 'n beetje in de war gebracht... de vreugde... ik bedoel de droefheid over 't sterfgeval ik kan 't me bes-t voorstellen maar afijn ! u moet je er maar in troosten : d'r gaat eerder geen trein." In zijn wanhoop slingert de reiziger woe dend zijn zak op den grond De portier brult het uit. De zak is op zijn likdoorns gekomen die hem geweldig pijn doen. Kijk dan (och uit, lompe boer! Je gooit dat ding op mijn voeten." Neem 't mien niet kwaolik, mienheer 'k heb 't niet met opzet 'edaon." 't Is best mogelijk, maar'ik heb 'tal vast beet...en wat 's dat?" Een geel straalje loopt uit den zak en ver spreidt zich langzaam over de zerken. Gropte genaode de flessehen van Biesterveld's avekaot, die 'k veur mien vrouw moest metbrengen ... en mien laokensche pak, \vaor ik ze veur 't breken had ingerold. Dat zal d'r lekker uutzien van aovond t'huus." Dat zit er wel op'' zegt de portier, met moeite zijn lachen bedwingend maar neem dat ding weg. dan zal ik 't laten opdwijlen." De ongelukkige raapt werktuigelij k den zak op en verwijdert zich in de richting dn3a klasse wachtkamer, een spoor van gele druppels achterlatend. In de wachtkamer treft hij een bejaarden burgerman, die met philosophische kalmte zijn pijpje zit te rooken en klampt hem aan. Hij heeft behoefte om zijn hart lucht te geven. De andere schijnt met de grootste aandacht en sympathie het relaas van zijn verdrietelijk heden aan te hooren. Eindelijk vraagt de ongelukkige: »Wat zeg ie doarvan, heb ie ooit zoo veul noarigheid 'eheurd." De burgerman brengt met een vriendelijk glimlachje zijn rechterhand achter 't oor en. zegt door zijn neus : -Niet verstaan, hardstikkfc doof, weet uwer'' Stöcto in oen stok. (Lustige Klülter.) De Chineezen zullen en moeten bekeerd worden, al zou de geheele land- en zeemacht van Amerika en Engeland er aan te pas komen. De antisemitische ex-hofprcdiker in de klem.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl