De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1895 20 oktober pagina 8

20 oktober 1895 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 956 raaf Baden!, De nieuwe Oostenrijksche mii.ister-president. IIHtllJIlflIflfflIttMIIIHIflIMIJIIJIIHfflIIIHUMIWflIflIKIItllltllllKllllir Ook een schetsje. Een boer uit het Zuid-Oosten van Frankrijk gaf aan een journalist, die daar een «eerlijke ' courant zou kunnen schrijven, de volgende zelfbekentenis: In ons land, meneer, In kleine stukken verdeeld als het is, is de boer de eei ige die wat in de melk heeft te brokken. Niemand is er tegen wien hy opziet, niemand van wien hij afhankelijk is. Hij heeft voor niets respect, dan voor de inspraak van zijn gemoed. Dat dit hem tot robele daden brengt, zou ik liever niet beweren. Wie zichzelf nauwkeurig rekenschap geeft van zijn aandoe ningen, zal een four van afgunst vinden, dat weinig plaats vat voor waardeering van wat recht «n billijk is. Om te beginnen, hebben wij het land aan den pastoor. Volstrekt niet omdat wij vrijdenkers zijn, een afkeer hebben van het bijgeloof bewaart. Zoover denken wij niet na. Bewijzen: onze vrouwen, die alleen maar onverschillig zijn, en hem evenmin mogen lijden. Need ! de zaak is, dat de pastoor, bijna aljijd van boerenkomaf een meneer is geworden. Hij doet nooit eenigen han denarbeid; verzorgt hij een stuk land, dan is het zvjn bloementuin ; bij arbeid" in honig en bloe men, de vrouwen zorgen er voor dan hij een «bon ordinaire" op tafel heeft staan, en Zondags haat hij op hst kasteel eten, of bij de «bour geois". Dat zet ons tegen hem op, want voor hy pastoor was, was hij een boerenjongen zooals wij, geen zier meer of minder. Na den pastoor komt de jonker. Ook hem haten wij. Niet om het van voor zijn naam : wij weten wel wat dat waard is. Drie kwart van de jonkers hier zijn zoons van vroegere kooplieden, ze hebben hun titel gekocht. Maar ook zij zijn lieden die niet werken. Zij zeggen dat zij van hetbuitenleaen houden, maar zij zijn nooit buiten in het barre jaargetijde. Als het mooi weer wordt, komen zij aanzetten, en dan mogen wij hun graan binnenhalen en hun wijn persen, terwijl zij op jacht gaan of uit rijden, en den heer spelen. Zij zjjn de eiganaars van het land en trekken de voordei len ervan ; wij, als wij ons afgesloofd hebben, gaan naar huis. om in onze krotten onzen soep te eten terwijl zij in hun kasteelen den gebraden haan uithangen. Ook de «bourgeois" haten wij. Volstrekt niet omdat zij de eenigen zijn die van de revolutie hebben geprofiteerd. Wij zeggen dat wel, maar wij m( enen het niet. Maar zij zijn lieden die fortuinlijker zijn geweest dan wij. Zij hebben hun dorp verlaten, zijn naar de stad gegaan en hebben daar potten en pannen, of katoentj es ver kocht ; toen zij er bovenop waren, zijn zij terug gekomen, hebben ons land gekocht, een huis ge zet waarbij het onze een droevig liguur maakt; en wanneer zij goed en wel geïnstalleerd zijn Als 't vaatje omlaag gaat, valt het mes. komen zij ons opzoeken, en met ons praten, zij zijn zoo goed om ons te protegeeren, geven ons werk, en bedenken om van tijd tot tijd met een cadeautje. Zij doen bescheiden, vriendelijk, tege moetkomend, maar als het erop aankomt barsten zij van trost en wij van nijd. En wij haten de rijken, en wij haten de ge leerden, de lieden mt-t witte handen, die mooi praten en beweren ons in alle opzichten er bovenop te zullen helpen; en wij haten de weldadigen, de lieden die uit goedbeid hun medeschepselen helpen. Al die lui zijn voor ons «aristo's' ; zij meenen dat zij i< ts beter zijn dan wij, en wij zullen dat nimmer erkennen; zij willen ons opheffen uit onze el lende; dat is mooi van hen, maar ons vernedert het; zij willen ons beter makm; dat dient tot niets en maakt ons prikkelbaar. Klagen willen wij, maar niet beklaagd worden; en als men or,s helpt, weten wij liever niet van welken kant de hulp komt. Zie, mineer, zoo denken wij. Gij meent te doen te hebben met eerlijke lieden. Ja, gestolen of gemoord hebben wij niet. Maar wij eerlijke lieden groeien in kwaadsprekerij en zijn van laster niet afkeerig; wij zijn naijverig en jaloersch en houden van niets dan wat onze slechte eigen schappen streelt: vage bedreigingen, insinuaties, met slijk gooien, klinkende beloften en opruiing. Zult gij daaraan kunnen voldoen; zult pij ons lederen dag een pastoor te verslinden geven, een goeden naam om te verscheuren? \Viltgijeerijk en fatsoenlijk blijven, bereid u dan voor op het eenig mogelijke: een echec. Wat zegt Neus" van het HandelMad wel van zijn Zuid-Fransche collega's? Vrouwen als dokters. Een Weener Obergerichtsrath", of iets ders;e ijks. Albert gelieeten, een man van groot aan zien in Oostenrijk's hoofdstad, heeft een aanval gewaagd op h< t studeeren in de medicijnen eloor de vrouw. Zijn brochure reikt echter over het onderwerp heen : zij richt zich te,<en alle vrouwen die een beroep leeren om daardoor haar levens onderhoud te verdienen. »Ik heb'', zoo zegt de heer Albert, .duizenden vrouwen gezien, in geluk en ellende, en ik heb de stellige overtuiging, dat zij niet geschikt zijn voor het doktersberoep." Zijn eerste hoofdstuk begint hij ais volgt: -Alle menschcnwerk rondom u is door den man ge maakt. Gij belt des morgens om de meid met de electrische bel die de man heeft uitgevond< n ; zij draait een koffiemolen, dien een man uitvond en vervaardigde. Zij kookt met een pot, door den man vervaardigd, stookt met kolen, door den man gevonden en naar het aardoppervlak ge bracht, vervoerd in spoorwegwaggons, door elen man gemaakt en gevoerd. Zelfs het water dat zij gebruikt, is door mannen opgevangen en naar de keuken geleid, die weder verlicht is door gas, gemaakt door mannen. De huizen rondom zijn gebouwd door mannen en al wat zich er in bevindt, is het werk van mannen banden. Een aardewerkfabriek, een drukke! ij, een machinekamer, h. t zijn alle plaatsen waar gij in bewondering staat voor de vindingrijkheid, ele vlijt en de kracht van den man. De wiskunde, ele werktuigkunde, de technologie, die ze mogelijk hebben gemaakt, zijn alle uitvindingen van man nen. Het rijtuig waarin gij lijdt is zijn werk; de paarden, die u trekken werden eloor hen gedresseerd, de reuzenstad waardoor zij u voeren, is door hen gebouwd. Al wat gij koopt meel en brood, wijn en zout, wanneer gij de afkomst er van nagaat, blijkt door mannen te zijn bewerkt. Spoorwegen, posterij, telegraaf, zijn het voort brengsel van den man. Goen sociale schacht, waar hij geen werk voor zijn handen undt. Ik zou. na rijp overleg, geneigd zijn te beweren, dat sedert het Paradijs, al die duizenden jaren door van alle millioenen vrouwen niet ene n enkelen dag heeft nagedacht, wat de mannen voor de wereld hebben gedaan, en wat de vrouwen. De vrouwen hebben nooit zelfs rnaar de moeite gedaan om de mannen te begrijpen." Waartoe er dan vrouwen in de wereld zijn '! Om kinderen te krijgen. Sommige lieden zeggen: Geef de vrouw gedegenheid om zich te ontwik kelen, on zij zal evenveel praesteeren als de man. ' Dat kan ik niet gelooven. Ik ben van meening, dat een vrouwenziel onderscheiden is van e»n mannenziel. De vrouwen noemen zichzelf onlo gisch, en dat zijn zij. Zij kennen nauwelijks het wufte verlangen om te leven. Het eenige metho disch bestaan, het »zo«'in politikon", de ziel der be-chaving, is de man. Wijd heeft het geloof wortel geschoten, dat vrouwen alle eigenschap pen hebben om in de medicijnen te studeeren, maar dit is wel een van de oppervlakkigste meeningen van de vele oppervlakkige meeningen die er rondloopen. De argumenten, ten gunste van deze bewering bijgebracht bewijzen mij alleen, :>dat de vrouwen goede minnen zijn." De heer Albert baalt er dan C'arl Vogt bij, elen bekenden Geneefschen hoogleeraar. die zoo streng heeft uitgevaren over de vrouwelijke me dische studenten aan zijn hoedeschool. .Maar elr. Vogt weet de noodzakelijkheid van zijn streng oordeel aan h. t gebrekkige voorbereidend oneb nvijs dat de meisjes hadden gehad, en meenJo, iiulien zij van jongs af met ele knapen w.-ireu gelijkge steld.dat ergeen onderscheid zou gevomle.-n worden. l'reif. Albert echter ontkent elir. Hij is ove-rtuigd, dat duizendo meisjes zich te ve-rget-t's zouden aftobben. en h: t weldra onmogelijk zou blijken. van haar wotenschappe ijke menschon te; maken. Hij verontwaardigt zich in hooge mate er em-r. dat vrouwen zich als specialiteiten vestigen. .-God beware ons voor haar", roept hij uit. hoewel hij geen godvruchtig man is. Indien zij in verlaten dorpjes gingen wonen, of in onbowoonele bergplateau's, zou hij er nog tegen pro testeeren, maar nu zoeken zij een gnwte >tai! als woonplaats uit, en nemen den manne-n het brood uit den mond. Als min en vroedvrouw, en als een handige, maar niet wetenschappelijk gevormde hulp van den mannelijken dokter slechts kan bij de vrouw in het vak der medicijnen dulden. Hn ten slotte," zegt hij, indien m eitjes het in haar hoofd krijgen om dokter te worden, zou het aaiital van liaar die slaagden, zeer gering kunnen zijn. Laat de examinator ze met de grootst mogelijke gestreng heid behandelen. Geen zweem van toegevendheid voor haar!" Een merkwaardige beginselverklaring in dezen tf d ! En niet mind r merkwaardig ongetwijfeld, dat tal van mannen, waaroneler medici van be roep, zich opmaken om den reactionair te woord te staan. Uit een nalatenschap. Niet alles wat uit een nalatenschap komt, geeft stof tot larhen. Een brief van Moriz vori Schwind aan ISauernfeld, onder de papieren van dezen laatste gevonden, moge daarom als een gunstige uitzondering ook den lezer van het We< kblud een oe>genblik vermaken. ! i I lij heeft het eerst over a'lerlei particuliere l ! zaken, en (?cheldt o. a. een liefhebber uit, de liefhebbers zijn voor hun een gesuikerde korst j vuil, elie over het volk ligt. Dan komt hij over ' puritanisme en kunst te spreken. Het kan mij l ni; ts sch len, zegt bij, of het op een schilderij j wat onfatsoenlijk toegaat; want, orn van Correggio i en de antieken niet eens te spreken, ik heb een ; groot genoegen gehad van Kaulbach. (Kniijt ; \ Jjiebixijitlte ). Het ding is geestig, gracieus, week, j i smaakvol behandeld. Makart daarentegen is voor- ] j zoover ik hem ken verward, arm aan gedachten, ge- | j atiee'teerd, en werkt zijn dingen op met ongezonde '? kleine, vuile kleureneffecten; bij alles van hem is iets van Sint Anne. De menschen moeten hun leven lang geen mooi geschilderde vrouwen heb ben gezien, dat zij zooveel drukte maken over deze porseleinen poppetjes. Maar dat is een oude historie, goede stukken overkomt het niet, zulk een ezelenconcert van bijval te verwerven. Over je nieuwe stuk -moderne Jn-yend heb ik , in de bladen het een en ander gelezon. Het i laatste bedrijf moet niet goed zijn, maar het eerste het beste wat je hebt geschreven. Dat is een zonderlinge kritiek maar zul-je er aan dnen ! Misschien gaat het mij met mijn Melusinn ook zoo, alleen met dit ondsrscheid, dat mijn eerste bedrijf ook niet in orde is. ! Sarah Bernhard te Rome. j De groote Sarah heeft ditmaal te Rome geen j succes gehad wat trouwens haar eigen schuld was. In October is de Romeinsche adel nog ^en villégiature"; die ontbrak dus op het appel. En zij stelde haar prijzen ztio hoog, dat ele gewone j burgerlieden er niet aan konden denken, haar te ' gaan zien. Zij trekt nu door Lombardije rond, > hopend in het vruchtbaarste deel van het ko- j ninkrijk een oogst te vinden, elie haar voor den i tegenvaller (e Rome schadeloos stelt. Den eersten avond, toen 'l'osca gegeven werd gegeven, kreeg de kassier een armzalige 1000 lire binnen ! Wel was het handenklappen luidruchtig, maar dat i heeft Sarah reeds zoo lang en zoo vaak geboord ; het geklikklak der schijven in het loifet komt haar minstens even gewichtig voor. Het applaus komt zeker; een rijke kas niet altijd. j Sommige toeschouwers waren natuurlijk van oordeel, dat Duse iïluydn artistieker speelt dan de groote parisienne. Als Cesarine in Femme de Claude ergerde Sarah zelfs menigeen door | haar al te bestudeerd dempen van haar spel, om j later des te meer effect te maken. Maar haar standen, haar poseeren en haar doodelijk getroffen neervallen houden nog de oude overweldigende j ui:we?rking, zoowel als haar haar, haar teint, haar tanden, haar roode mond en haar vurige oogen. Sarah wordt niet oud ! 'iiiiniiiiiiitiiiniiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiii nmiiiiiiiiiiiiniiiliniiiiiiiiiiiiiH De Weslerl)Pgi'iiaf])laals. Mijnheer il f, Iicdacteur. Ik ben We>ensd,ng eens e>p de publieke tribune gaan luisteren naar 't geen ]}. en W. wel zemelen zeggen over ele Westerbegraaf plaats. Als man van 't vak interesseerde mij dat bijzonder. Ik ben sedert twintigjaar aanspreker, mijn vader was 't oe>k en mijn grootvader begon ele affaire. Ik heb dus, om zoe) te zeggen, ele liefde teit mijn ambt met de moedermelk ingezogen. In elen goeden t j, d toen ik m>g met, kuitenbroek, schoenen met gespen en een driekant steekje, in een rok met opstaanden kraag en een bef voor, rond liep, ben ik menigmaal verguisd en gehinderd geworden, want ik beminde mijn vak! Ik leed in stilte als ik me ve>or kraai, schroevenelraaier of dexiienverklikker" hoorde uit schelden ; maar ik zweeg en verdroeg, omdat ik behalve eerbieel voor elen elooel. ook liefde voor mijn evennaasten heb en onderwijs geef aan pasbeginnenden in den catechismus en ele kerkelijke historie:. Toen ik het oude plechtgewaael uit- en de nieuwerwetsche kleeding aantrok, gevoelde ik dat de poëzie uit mijn vak verdween. Ik i kon me eerst niet vem. nigen met die gewone klu'-ren, «lic zoo burgerman-achtig staan; ik kwam me voor als een liveroiknccht, die in dtn rouw \vas over zijn vrijheid- Ol ik leed afschuwelijk in stille, maar ik verdring alweer, want of.-e-hoon niet, 't oude goede-pak uok de oude goede- pakjes, die ze>o zwaar in de; liane! wogen, als ze nu-t een traan in ele oogen werden gegeven e-n aangenomen, ver dwenen, vond ik toch nog een bescheiden lu'staan in ele aiuisprekerij. Och! 't is nie-t > zoo goed meer als vraeger de magere jaren l zijn ge'kon;t-)i. Nu i.s alles aangenomen werk. \ Knlin! je bedient ele mense-lie-n e-v dan ook naar, dal spivekt van zelf. Je voelt niet mee-r zo;> mee als voorhe-en, je doe-t je werk en met-r i niet. Vroeger kon ik goen begrafenis bijwumm of ik infoi mee-rde hartelijk tot in alle kleinigheden naar de; ziekte van den overle dene.'ik heb menigmaal met de nablijvenekm nieegehuiM, want ik be-grie-p wat ze aan zoo'n Ink'verh.rtn als 't een Ie klasse wijnlijk was. Maar nu V 't is me volkomen oiiyerse-hillig geworden waaraan ele persoon elie ik bewerk ; ee-slorvrn i:-, want 't is aai;genomen werk on ' daarmee is alles gezegd. Je werkt naar een Aegir de yeelzüdijre. Eerbiedig opgedragen aan den Duitschen Keizer, vast tarief, zonder fooien dat neetnt alle illusie weg! Eertijds was je als aanspreker geëerd en je werd met een zekere onderscheiding be handeld door de familie waar je in 't werk was. Je had iets te konimandeeren en al ben je ook nog zoo de moedig en christelijk van aard, in zulke gevallen waar je den dood onder de oogen moet zien, voel je je zelf graag wil je graag hebben, dat de'menschen begrijpen, dat jij op zoo'n oogenblik ..de man bent. Tegenwoordig werk je als een machine, als een deel van een geheel, dat meestal l/estuurd wordt door den een of ander, die feitelijk geen verstand heeft van 't intrinsieke van 't begraven maar eenvoudig als kapi talist zijn geld uitzet. Begrafenisonder nemingen" 'hah'. 't is een akelig koud woord, 't doet je zoo denken aan vuig winstbejag, aan .ondernemen''. Vroeger noemden we 't een lijk ..bezorgen," dat klinkt len minite zachter. Daarom begon ik langzaamaan minder voor mijn vak te voelen, ik werd melan choliek, vooral als 't bovendien nog slapjes was in de zaken, .naar nu ben ik door mijn bezoek aan den gemeenteraad weer opgeleefd, dank zij onzen geëerbiedigden wet houder Mr. Hehölvinek. Dat is eer-t een man ! Die weet wat een fatsoenlijk aanspreker toekont! Ja, hij heeft gelijk, de weg naar de Westeibegraaf plaats is akelig, hobbelig en onbegaanbaar. 't Is onmogelijk om op dien weg met devereisehte deftigheid achter de lijkkoels te loopen. geen kwestie er van dat je netjes in den pas kunt blijven. Sjok, .-jok ! haal op je been, zet neer je been in den dikweg, net als een boe r. die achter de koeien loopt, zóó sukkel je daar voort Ik heb me al wat versjagrineerel, ik die gewend ben, keurig niet de punt van <\>tn voet vooruit, met kleine pasjes de r.oodige eer aan de, overledenen te bewijzen. Ja, Mr. Sehölvinck begrijpt het goed ; a's de weg bestraat wordt /uilen wij er 'tot-h _niet3 aan hebben, alleen de koets zal wat mineier schokken en ele dooie ligt kalmer 't komt eT ook wat op aan, bij aangenomen wei k ^ Ik hoor, er is zelfs f-prak e van gewee st orn MIS van gemeentewege van lietsen ie yoenv-ien 'k ril bij 't denkbeeld aan zoo'n nieuwir wetsch onding achter f en prima-kwaliteit lijk! Daarom prijs ik het in onzen wethouder en in de overige hceren, dat ze oi:s in wagen,- willen laten rijden. Ik ben er tenminste /.eer vóór en ik zal bepaald zorcen dat, ik gven enki Ie klant meer aan de Westerbegntófpbnils be zorg, voor en aleer de aansprekers -onuiibusjL gereed zijn. Xu kan er weer wat poëzie en symboliek bij 't begraven komen, wam.eer !>. en \V. die voertuigjes een passenden vorm w< t: n te- geve,' ! 't /on m. i. heel noljes en deftig zijn, wan neer wij aai,sprekers achte r de iijkkot ts in ee-n soort catafalk verroerd worden, bii mooi wei r open en bij regen ge-.-loten. Eniin ! dat H van later zorg; nu B. en W. eenmaal /<',<' goed begonnen zijn, laat ik dit o'iderekv i geheel aan hun beleid over. Zij toonen ini(Kngelsch l'ltiinutuiu aan de l'orte). (/W< t//). **"$?'? J-;-^;Jfpï^3ife, .iml fSalixIjwy : -Ken Keel nuttig hond je het kan me nog w'.-i eer.s te pas komen." l)f .{.iiuitr-iirchlijkc" lover den muur kijkend'> -De hemel zij mij genaelig '."

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl