De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1895 27 oktober pagina 10

27 oktober 1895 – pagina 10

Dit is een ingescande tekst.

10 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 957 AMréLeboii, Fransch Minister van Openbare Werken. HEITSJEIS Bontere Knust! Het dorpje Kalfwijk is een van die Noordhollandsche plaatsjes, welke nog niet in het algemeen verkeer zijn opgenomen. Het ligt noch aan een spoor- of tramlijn, noch onderhoudt de gemeen schap door stoombootverkeer met een der groote centra van 't land. Om bijv. naar Amsterdam te komen, moet men of een uur of twee loopen om het naastbijgelegen station te bereiken, of anderhalf uur om met een stoomboot te vertrekken. De bewoners van Kalfwijk zijn dan ook geheel oorspronkelijk gebleven. Hun dorpje verkeert nog niet in dien halfslachtigen toestand, die geboren wordt als kleine plaatsjes opgenomen zijn in het wereldverkeer: half steedsch, half boerscli. Het tegenwoordige geslacht van Kalfwijk is nog het zelfde in zijn doen en laten als zijn grootouders. Alleen gebruiken de mannen nu lucifers en behoort de tradioneele tondeldoos tot het verleden, terwijl de meest vooruitstrevenden zelfs Zondags of bij feestelijke gelegenheden sigaren rooken en een laag wit boordje dragen, dat ze halfuempie" noemen, en waaruit ze blij zijn, 's avonds verlost te zijn. Maar meer concessies aan den geest der eeuw moet ge niet van hen verwachten, of het moest zijn, dat de vrouwen bun vies lodderijndoosje" op zij gezet hebben voor een flacon (en dan met een gouden dopje, boeren en boerinnen houden veel van goud aan en op hun lijf) met eau de cologne. Overigens is alles precies hetzelfde gebleven. De boeren voederen hun koeien en ploegen hun land nog precies op dezelfde wijze als hun grootvaders. Toen ging het goed en waarom zouden we dan nu veranderen?" De vrouwtjes houden zich ook bij het oude. Corsetten schuwen ze als de cholera, ze dragen met de snikheetste dagen 6 of 7 rokken, die van onder even wijd zijn als van boven, zoodat ze bewonderenswaardig breede heupen hebben, en maken haar kaas, wat Denemarken ook moge doen, nog juist zoo met het aftrtksel van de leb" als 50 jaren geleden. Met de buitenwereld bemoeien die menschen zich weinig. Op Pinkster Drie" gaan de jonge boertjes met hun glimmend roode deerntjes naar stad om te hossen en te dansen en met de kermis halen zij hun hart nóg eens op. Eeu uitgang naar Amsterdam of den Haag is een onderneming. Daarvoor staan ze 's morgens vroeg op en hun magen of kennissen, die de on dernemingsgeest hunner vrienden bewonderen, wenschen hun aan den vooravond van het vertrek niet alleen veel pleizier, maar vergeten nooit, met het oog op den huns inziens stouten tocht, er bij te voegen: goede reis," als gold het een reis om de Kaap. Een eigenaardig patriarchale toestand heerscht door dit alles nog op dat dorp. Ze trouwen onder elkaar, hoogst zeldzaam met iemand buiten de gemeente. De mannen noemen den burgemeester, den rijksten boer, bij zijn voornaam: Klaas, hij is immers een der hunnen. De hoofdonderwijzer is de alwetende, de vraagNa He internationale Yacnting-race, (Puck). baak van ieder, die een bruiloftsvers, een verjaargedichr, een toespraak noodig heeft, waartegen de boeren eerlijk hun lekkere kaasjes, of een stuk van het varken inwisselen. De dokter is iemand, die zich nog al geretireerd houdt. Zijn apotheek, want hij houdt tevens apotheek, treden de boertjes altijd met groot ontzag binnen, wat niet weinig veroor zaakt wordt door de geheimzinnige Latijnsche j namen op de verschillende potjes. Want voor alles wat geleerd is, heeft de boer grooten eerbied, als hij er zelf maar niet mee geplaagd wordt". De dominee eindelijk, een zeer minzaam, vriendelijk man, is hun afgod, en ze zijn er niet minder om. Over het algemeen is het leven van de eenzame Kalfwijkers zonder afwisseling, och hebben ze hun hoogtijden, die ze niet gaarne zouden missen. Het hoofdfeest is de kermis. De boerinnetjes deuken bij 't noemen daarvan aan haar zoet slokje, haar sterken danser, die springt, dat de planken vloer in de dorpsherberg er van zucht en piept; de boertjes peinzen er over, wien ze zullen uitkiezen als vrijster en deuken aan zoete uurtjes; de wit.harige boeren jongens, die ijverig geholpen hebbeu bij het opbouwen der kramen, zullen dau huu hart ophalen aan koekhakken, draaien in den draaimolen en het rooken van sigaren van een cent, die alleen zijn gefabri ceerd om buiten te rooken. 's Winters wordt er gerederijkt" en een rederij| kersuitvoering is een van de gewichtigste evene menten in het dorpsleven. het een rederijkersboek is, anderen zeggen het is een bijbel, terwijl derden kris en kras beweren dat het een rnuziekboek moet voorstellen. Vlak voor het vei hoogde tooncel zitten de mu zikanten: een is kreupel en blaast cornet a piston. Ja mijnheer", wordt me verteld, die man is eigenlijk van zijn beroep kleeremaker, maar door al dat gemaakte goed, dat je zoo maar aan je lijf hoeft te trekken en het past, is het wat slap in zijn vak geworden en toen is hij er maar muzikant bij geworden". //Zoo, en kan hij 't goed?' Nou mijnheer, dat zult u straks eens hooren : als ie begint, dan hoor je van de viool en de bas niets". Ik denk aan mijn ongelukkige ooren en krijg een ontzettend respect voor den man, die zoo maar muzikant is geworden eu uu en dau met dik opgeblazen wangen bezig is, allerlei tonen op zijn instrument uit te stooteu, die met wilde grimassen en vliegensvlug achter elkaar de zaal induikelen. Het verdere orkest bestaat, uit twee violen en een bas ', die gedoemd is orn telkens in de quint of het, octaaf mee te zuchten. De eerste rij der stoelen is voor den burge meester en de wethouders met hun lamilie", legt mijn leidsman me uif, en vlak daarachter kunnen wij gaan zitten". Inmiddels wordt liet in de zaal steeds rumoe riger. De diender van 't dorp, die tevens brievenHoe de Koloniale olifanten te Berlijn jrebroiït tonnen worden. (Lust;ge Blüttcr). 1. Als melkrondbrenger, 2. Als galant helper bij drukke passages. .'!. Als omnibus. politieagent bij een oploop. 5. Als wandelende advertentie-zuil. G. Als losse sjouwer. 4. Als UXCI.E SAM : »Zeg John, is er nog een spel of sport, waarin je me kunt kloppen ? Zoo ja, _kom dan maar eens voor den dag." Reeds weken lang is er gerepeteerd. Gisteren avond heeft men alles nog eens duchtig doorloopen. De coulissen en schermen zijn zoo geplaatst als ze bij de openbare uitvoering gebruikt zullen wor den. Men heeft daarna een glas gedronken, de actrices" een glaasje zoet" en de mannelijke kunstenaars brandewijn met suiker, wat zoo'n goed middel moet zijn tegen mot in de maag". De voorzitter drukt allen nog eens goed op het hart, vooral goed in mekaars rollen te vallen en niets bleu te wezen". De gewichtige avond is er. Door een mijner kennissen had ik eens het genoegen zoo'n feest bij te wonen. De uitvoering heeft plaats in de kolfbaan, die daartoe met planken is belegd. Up die planken stoelen, stijf zich rijend. Daar tusschen tafeltjes, straks hun dienst wel doende. In 't midden is een gangpad opengebleven, waar door straks de herbergier of zijn dienende geesten met zwaar beladen presenteer-bladen laveeren. Aan 't eind der zaal een podium, nu afgesloten met een beschilderd('r) scherm, waarop de dikke vette letters van den naam der rederijkers kamer Thalia" het eerst in het oog vallen. Dat scherm tracht voor te stellen een zwaar gordijn, naar de zijden opgenomen en alzoo in het midden open. In dat, open veld ziet ge een vormlooze massa, die bij nader beschouwing een lier moet verbeelden. Daarnaast ligt een hart in den vorm zooals de suikerbakkers ze van marsepijn l'abriceeren. Dat hart beeft een wit-doezelige kleur en wordt omgeven door vlammen, zoodat liet aan de andere zijde zwart is. Natuurlijk verkoold. Als je ook zoo lang in het vuur ligt, moet je wel zwart wor den. Dan is er nog iets in die groep, maar waarbij de symboliek den dorpsverver (die alles laatst nog eens goed heeft //opgeknapt") geheel in den steek heeft gelaten. Sommige dorpelingen beweren, dat gaarder, winkelier en klein-boertje is, staat bij den ingang en bij het buffet, waar hij zoo nu en dan wat schijnt weg te nemen, wat weer leeg terugkomt. Met dezen en genen maakt hij een praatje ; de opgeschoten jongens, die pas van de school zijn en nu ondeugend lachend naar zijn sabel kijken, werpt hij een venijnigen blik toe. De jongens beweren altijd, dat die sabel in de schee vastgeroest is. Het lokaal wordt allengs gevuld. De mannen bijna zonder onderscheid met een sigaar in het hoofd voor hun vrouwen gaande, om ergens te gaan xitten, waar buurman Piet of familie van ben zit. De vrouwen lachende en giegelende en luid sprekende. Eensklaps eenig rumoer. Een paar jongens, die eeu kwartje hebben betaald, beproeven ongemerkt over de baukleuning te klimmen, die den len van den '2m rang scheidt. Doch het alziend oog van den dorpsdiender heeft het bemerkt. Hij komt verontwaardigd op de oolijkerds toegeloopen eu verwijdert ze uil de zaal. Ongelukkige jongens, wier dorstende zielen zoo vurig hijgden naar de kunst en naar niet geheel leeggedroukcn glaasjes. Daar begint de muziek! Piepend en bijlend de violen, brommend en zuchtend de bas, nu eens nijdig keffend, dan weer scherp schetterend de cornet. Daar tusschen het gezwatel van stemmen, het getrap van de bocrenvoeten, die de maat slaan. liet is een oorvtrdoovend lawaai. De burgemeester, een dikke boer, neemt plaats. Eensklaps stilte. De mu/.iek blijft midden in een maat steken. Aller oogcn richten zich naar 't tooueel. Sterk gesis om stilte, waarboven de stem van den dorpsdiender luid roepend stilte!" als iedereen zijn mond reeds houdt. liet scherm gaat omhoog. Het tooncel blijft leeg. (Slot volgt) Klapunorn-yers. (Lustige Sluiter). Twee knapen liepen door het koren. Ze bliezen beide op een boren, De n heet Stöcker, dik en klein, De andere is von Ilammerstein. De eene blaast nog min of meer. De andere geeft geen asem meer. MIMIIMnlIMIIItlMMIIIIIIIIMIIIIII»IIMIIIIIIMHHIMI IMIIIMtHlllltf Déroulède's drama. De monsieur de l'orchestre" van Figaro geeft van de première van Messire du Guestlin, drama in drie bedrijven, in verzen, van l'aul Déroulède een opgewonden verhaal. De tooneelspelers, de critici, de schrijver en tal van belangstellenden hebben achter de cuolissen niet anders gedaan dan elkander om den hals gevallen; madame Favart sloeg baar armen zelfs om vader en zoon Coquelin tegelijk. Sardou bracht zijn vrouw en dochter naar achteren, om Déroulède met haar kennis te laten maken, de heele wereld heelt geapplaudisseerd tot razend wordens toe; het is alsof het een ongekend succes is geweest. En toch was het een four, een nederlaag. Leeser Fouquier maar op na. Ook hij, vol geest drift, vol waardeering-. Maar schrap alle mooie woorden weg, dan blijft ec-n vernietigende kritiek achter. Het eenige misschien wat hij niet aar,vecht is het litteratuur-mooie van het drama. Het is poëzie, dat ontkent hij niet. Maar een drama? Een historisch drama? (ieen van beiden ook maar in de verte. Wel tienmaal zegt bij : in werkelijkheid was de geschiedenis heel anders (het stuk speelt in het avontuurlijke jaar l.')58) maar, voegt hij er dan aan toe: dat hindert mij niet: als het maar de hoogere historische juist heid heeft. En dan heet het verderop: De auteur heeft ons niet willen geven een doorwerkte studio; een historische en psychologische studie : hij heeft liever een figuur gegeven, bewonderenswaardig. maar zoo leje^dair, dat zij niet meer is dan een sym bool. Du (i.u.-, 'in is voor hem de absolute patriot. die alles opoirr.i, zijn leven, zijn bezit, /ijn fa milie als het noodig is, aan de idee van het vaderland. Maar die idee was in de veertiende eeuw volstrekt niet het gemeengoed dat zij nu is. '/Aj was nog een embryo. Misschien had een machtige gemoedsbeweging ons den dageraad ervan kunnen doen zien, de instinctmatige ge boorte, in de ziel van een soldaat die waar schijnlijk van niets anders wist dan van de trouw aan zijn vlag en van goede kameraadschap en die, onontwikkeld, half een wilde, door die ge voelens zich bij oogenblikken wist te verheffen tot het begrip dat wij thans hebben, schitteren '. meeslepend maar niet onaangevochten. De Du (luesclin van DérouK'de echter is te modern, te veel een eenheid. liet geeft weinig, om uw meening dan weder te verschuilen achter een: Maar al die tegen werpingen beteekenen niets. De goede verstaander heeft het reeds lang begrepen. Openhartig heet het verder : Wat voor mij aan dit drama ontbreekt, trots de alleenspraken u n. dialogen die er een groote plaats innemen, is de innerlijke strijd, de gewetenskwelling van een. man van de l l de eeuw, Bretagner van geboorte, De floop van den Enliaarsclien Kroonprins Boris, (Lustigc Ulattei). /ou dat beetje water den llussischen molen aan den gang helpen ?

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl