De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1895 27 oktober pagina 2

27 oktober 1895 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR KEDERLAND. N», 957 collecte hebben bijgedragen en toch een gave willen schenken, kunnen die doen toekomen aan den penningmeester, den heer mr. W. , Th. Grothe van Schellach, te Utrecht, die ze allen met dankbaarheid zal aanvaarden." Wij zullen hier niet veel bij aan teekenen. Eenige wakkere mannen" wisten, ge holpen door H. M. de Koningin-Regen tes, de hooge beschermvrouw van de Vereeniging, de Regeering, Staten Generaal en de natie het niet verder te brengen, dan wat geld beschikbaar te stellen om »den armsten onder de armen een kleine ondersteuning te geven". Kan het duidelijker gezegd worden?! Eenige jaren duurt deze toestand en de »wakkere mannen", die hun hoop op de afsterving der oudjes" moesten stellen, althans j blijkens het jaarverslag stelden, hoe dikwijls door de pers ook aangespoord, moesten nu weder door den Heer Drijver, die met eenige anderen op eigen houtje een inzameling wilde houden, geprikkeld worden om hun stem te doen hooren. Deze «wakkere mannen" waren na eenige jaren nog altijd aan het onderzoe ken, en bedeelden een aantal tachtigers met / 1.?per week. Wat ons betreft, wij wenschen niets ten nadeele van de Vereeniging Trouw aan Ko ning en Vaderland te zeggen. Zij werd op gericht met de beste bedoelingen. Maar, dat is haast regel bij zulke vereenigingen zij krijgen op den duur zichzelf meer lief dan de hongerlijders waaraan zij haar ontstaan te danken hebben. Wanneer morgen den dag de metalen-kruisridders en de Citadelmannen pensioen krijgen en Trouw aan Koning en Vaderland verdwijnt uit de rij der vereenigingen, dan zal het bestuur van zulk een lichaam nog het gevoel hebben alsof er niet een afschuwelijk groot onrecht is opge ruimd, maar als ware er iets heel liefs, iets in de humane wereld haast onmisbaars, ver loren gegaan. Dit is de eenige verklaring van het schijnbaar onmenschelijk, barbaarsch geval, dat juist de vereeniging, die de zedelijke verplichting op zich had genomen voor die oude stakkers te doen wat in haar vermogen lag, nooit bij de Regentes, bij de Regeering, bij de volksvertegenwoordigingen bij de Natie pensioen heeft aangevraagd! Alleen, nu de Nederlander op deze «wakkere mannen" wijst, moet ons de verklaring uit de pen, dat het ons haast onbegrijpelijk is hoe de heeren Schubart en Grothe, wetende hoeveel ellende er geleden werd door oude menschen, wier lot grootendeels van deze hunne pleitbezorgers afhing, rustig hun leven hebben kunnen voortzetten, zonder als leeuwen te strijden voor die in de uiterste hoeken der maat schappij weggestopte en vergeten helden. Edoch, de besten en de gevoeligsten onzer heb ben van hun prilste jeugd af zooveel armoe gezien, dat zij heel goed kunnen gaan eten of slapen, al weten zij ook, dat er hier en daar een oude man zit, met een leêge of slecht gevulde maag, te wachten op het nachtlijk uur, om dan bibberend zich uit te strekken op iets anders dan een bed en onder iets anders dan een deken ! Ten slotte Trouw aan Koning en Vaderland geheel vergetende, halen wij met genoegen het volgende uit het Centrum aan: Hij, die deze quaestie in de Kamer aan de orde stelt en tot een bevredigende op lossing weet te brengen, zal daarmee een goed werk verrichten. Het is tijd, mér dan tijd, dat eindelijk hel lot onzer behoeftige oud-strijders hun aantal slinkt telken dage eens worde verzekerd. Financieele bezwaren kunnen noch mogen hier gelden. Wat Belgi doet, kunnen wij ook doen en waar Belgi ons reeds zoo lang is voorgegaan, kunnen wij (och zij 't dan ook erg laat wel volgen, Onze dankbaarheid jegens en onze verplichting aan de oud strijders vorderen het gebiedend, terwijl tevens de menschelijkheid hare rechten doet spreken. «Maar daar is meer. Er staat hier een be ginsel op het spel, een beginsel, dat men eeren, maar óók in de oogen des volks compromitteeren kan. De zin voor het patrio tisme toch reeds zoo fel bestookt in onze dagen zal er niet bij winnen, wanneer daar gewezen wordt op het, door kommer en ellende, jammerlijk uiteinde van zoovele grijsaards, die als jonge mannen hun leven voor de eer des vaderlands veil hadden. Het vaderland heeft die grijsaards bsgiftig'l ni3t een kruis of een medaille en daarmede hun verdiensten erkend, maar laat het dan ook ten langen leste zorgen, dat die eereteekens niet op arm zalige lompen behoeven gedragen te worden en dat de erkentelijkheid nog uit iets anders blijke dan uit een metalen versiersel. Reeds zijn de meesten heengegaan zonder dat hunne laatste levensdagen door een gouden zonne straaltje werden verhelderd. Dat dan de weinige overblijvenden zoo spoadig mogelij fc in het genot worden gesteld van datgene, wat de natie wij zijn daarvan overtuig l hun gaarne schenken wil." Een adres aan de Regentes, hebben wij gezegd, en wij mogen hier aan toevoegen, daar voor zal de heer Drijver zorgen. Als nu een der Kamerleden maar een voorstel doet komt de zaak in orde. Spanje en Cuba. Toen in 1773 de Engelsche koloniën in Noord Amerika zich gereed maakten om het ondragelijk geworden juk van het moeder land af te schudden, verscheen in een der Londensche bladen een niet onderteekend artikel, dat later is gebleken door Benjamin Franklin gesteld te zijn. «Indien gij wilt, dat uwe koloniën zich van het moederland af scheiden" zoo werd in dit stuk gezegd slaat ze dan niet genieten van uwe vrijheden; regeer ze door wetten van uw eigen maaksel. Exploiteer haar handel; reglementeer haar nijverheid; belast ze naar uw willekeur; ge bruikt te uwen voordeele en naar uwe grillen dien rijkdom, die u niets kost. Geef den generaal, die in uw naam bevel voert, eene despotische macht; ontsla hem van elke con trole in de kolonie zelve. Indien de bewoners der kolonie zich beklagen, luister dan niet naar hen: beschuldig hen van hoogverraad en van rebellie. Zeg, dat al die klachten verzinsels zijn van enkele demagogen, en dat alles in orde zou zijn, indien men die ellen delingen kon gevangen nemen en ophangen. Zoo noodig, hang dan feitelijk enkelen hunner op: het bloed der martelaren zal wonderen doen. Wees verzekerd, dat ge in korten tijd van uwe koloniën af zult zijn." De heer De Kératry betoogt in den Figaro. dat hetgeen in 1773 van Engeland kon wor den gezegd, thans volkomen toepasselijk is op Cuba. En het zijn niet alleen de Cuba nen, die zich beklagen over de behandeling door de Spanjaarden: deze laatsten zelven hebben, bij monde van maarschalk Serrano en van generaal Dulce, na eene strenge en on partijdige enquête gewezen op het onhoud bare van den toestand. En toch is alles bij het oude gebleven De opstand, die den 24sten Februari van dit jaar is uitgebarsten, was sedert lang voor bereid. Gedurende vier jaren heeft Jos Marti in alle stilte zijne manschappen ge oefend en ontzaglijke hoeveelheden wapenen en arnmunitie verzameld, die hij over het geheele eiland verdeelde. Niettegenstaande de waakzaamheid der Spaansche schepen verkrijgen de opstandelingen voortdurend steun van buiten af, voornamelijk uit de Vereenigde Staten; en ofschoon de regeering van dit land eene strikte onzijdigheid heeft in acht genomen en geweigerd heeft,, de Cubaausche insurgenten als oorlogvoerende mogendheid te erkennen, laat de publieke opinie aldaar zich steeds luider hooren ten gunste van de »bevrijding" der Cubanen, welke bevrijding natuurlijk op eene annexatie door de Vereenigde Staten zou uitloopen. Het kan niet ontkend worden, dat de Spaansche regeering de toenemende moeilijk heden ernstig onder de oogen heeft gezien en zeer krachtige maatregelen heeft genomen tot onderdrukking van den opstand. In liet laatst van October zal het expeditieleger van maarschalk Martinez Campos lOO.oOO man tellen, en in November zullen opnieuw 25,000 man uit Spanje naar Cuba worden gezonden. De regeering heeft verklaard, dat zij er desnoods niet voor zal terug deinzen, dit cijfer tot 200,000 man te brengen 011 zoo tegenover eiken insurgent vijf soldaten te stellen. Waarschijnlijk is bij deze berekening het cijfer der opstandelingen te laag geschat, maar al ware dit niet het geval, het expe ditie leger heeft van deze zichtbare vijanden minder te lijden dan van de onzichtbare: de moeraskoorts, de dysenterie en de gele koorts, waarbij zich nog het eigenaardig af mattende voegt, van een guerilla-oorlog, wel ken de met het terrein volkomen bekende en tegen het klimaat geharde Cubanen met betrekkelijk geringe verliezen voeren, al staan zij in getalsterkte ver bij de Spanjaarden achter. Dat deze oorlog schatten van geld heeft verslonden, ligt voor de hand. !)e Spaansche regeering heeft dan ook tot buitengewone financieele maatregelen de toevlucht moeten nemen, welker wettigheid waarschijnlijk dooi de oppositie in de Cortes zal worden betwist. Onder (leze omstandigheden acht de heer De Kératrv geen andere oplossing mogelijk, dan dat de onaf hankelijkheid van Cuba door Spanje worde erkend. Zeker zou die oplossing moeielijk overeen te brengen zijn niet, den bekenden Kasüliaatischcn trots. .Maar »er zijn uren in liet leven der natiën, in welke di' regeeringen Jen moed moeten hebben, de werkelijkheid goed onder de oogen te zien, aan haar volkeren te doen begrijpen, dat de geschiedenis slechts een onafgebroken schakel is van politieke, territoriale en economische evoluün, welke zich opdringen aan ieder, die wenscht te blijven voortbestaan, en welke onvermijdelijk worden gemaakt, zoowel door de onverbiddelijke logika van de ontdekkingen der wetenschap als door de groepeering van nieuwe, door gemeenschappelijke belangen bewogen en tot elkander gebrachte nationali teiten ; evolutiën, welke des te sneller plaats hebben, naarmate de regeerenden meer in gebreke zijn gebleven om tijdig iets te voor zien of iets te voorkomen." Dezen zwaarwichtigen volzin zou men kun nen samenvatten in twee Hollandsche spreek woorden : »nood breekt wet" en »nood leert bidden". Of de Fransche schrijver bij zijne lange tirade ook heeft gedacht aan het Frankrijk van 1871? Zoo ja, dan heeft hij zijn landgenooten reeds vooraf getroost. Wat onvermijdelijk is, behoeft daarom nog niet blijvend te zijn. Cavour heeft als een ver standig man, na den noodlottigen slag bij Novara, de sentimenteele oppositie van zijn landgenooten getrotseerd, die geen Oostenrijksche bezetting wilden dulden in eene Pi monteesche vesting; Cavour ontbond tot driernalen toe het weerbarstige Sardinische parlement; maar Cavour legde tevens in stilte den grond slag voor de Italiaansche eenheid en kon den Oostenrijkschen erfvijand de stukken van het verscheurde ttactaat in het aangezicht werpen ... JJi.fi et xalcavi animam meam, denkt de heer De Kératry. En als hij zoo zijn baan heeft schoongeveegd, komt hij weer op Spanje terug, dat zich in het onvermij delijke moet schikken, ook met de wetenschap, dat het op die schikking nooit zal kunnen terugkomen. Er zijn antecedenten genoeg, die toonen dat in een meer of minder vrijwilligen af stand niets vernederends ligt. Engeland en Frankrijk hebben immers wel eens, onder den drang der omstandigheden, koloniën moeten opgeven. Spanje zelf heeft Gibraltar moeten afstaan. AVat meer zegt, de Spaansche maarschalk Prim heeft reeds in 18(59 onder handeld over de onafhankelijkheidsverklaring van Cuba, waarbij dit eiland zijne vriend schapsbanden met het moederland zou be houden, met Spanje voordeelige handelstrak taten zou sluiten en in de Spaansche schat kist anderhalf milliard francs zou storten, welker betaling door een Amerikaansch syn dicaat zou worden gewaarborgd. Anderhalf milliard geen kleinigheid voorwaar, als de schatkist leeg is. En dan : »de geschiedenis zou zeker, ia eene daad van welwillende rechtvaardigheid tegenover de zonen vau hetzelfde ras, noch een beleediging zien van de nationale eer, noch een terzijde stelling van den Kastiliaarischen trots; zij zou alleen constateeren, dat H. M. de Koningin-Regentes haren zoon heeft willen en kunnen besparen eene hekatornbe van soldaten en van millioenen, welker behoud vrij wat voordeeliger zou zijn voor de ont wikkeling der overrijke hulpbronnen van het schiereiland." Of de vriendelijke raad zal worden opge volgd? Gewone, nuchter-practische menschen zullen misschien zeggen, dat de Spaansche regeering geen verstandiger besluit zou kun nen nemen. Maar wat Schiller zijn koning Philips laat zeggen Viel Selbstgefiihl und kiihner Muth, bei Gott! Doch das war zu erwarten. Stolz will ich Den Spanier, . . . is mogelijk nog de opinie der tegenwoordige afstammelingen van den Cid, al zijn ze door een samenloop van omstandigheden zoo platzak geworden, dat de voorgespiegelde millioenen voor hen eene dubbele aantrekkelijkheid moe ten hebben. IIIUIIIMMIIIIIIIIIIIIUIllltllllllllllllllniltllllllllMMIllllliE Sociale, immiiMiiiMiiiiniiinriiii Uit fle pscMetais der trnsts, Het begrip monopolie is zoo oud als de wereld Ik behoef maar te herinneren aan het verhaal van Jozef in Egypte, om het onomstootelijk bewijs er voor te geven. Waar schijnlijk was zelfs bij de Egyptcnaren het stelsel van staatsmonopolie veel sterker ont wikkeld, dan de bijbel ons doet vermoeden; Maspi'ro immers verhaalt reeds, hoe ouder de twintigste dynastie de Pharaonen van hun krijgstochten een geheele bevolking van buit gemaakte slaven naar Thebe brachten, die voor een groot deel op den linkeroever van den N ijl aan den arbeid werd gezet tot het bouwen van grafmonumenten en het balsemen van lijken deze lieden ontvingen hun loon voornamelijk in graan uit de voorraadschureii van het IJijk. Zj staakten dikwijls het werk, omdat zij gewoon waren, de eerste dagen kwistig met hun voorraad om te gaan. en i reeds halverwege de maand hongerleden. De j magazijnmeester placht hen opnieuw van het noodzakelijke te voorzien. i Al is nu van het oude Egyptische rijk tot liet einde dezer eeuw een afstand, niet gemak'. kei ij k te overzien, dut het monopolie onder allerlei vorm y.ich onafgebroken heeft voortge| zet, is naar ik meen «'een lichtvaardige bewering. i Toch zijn er tijden geweest, dat dit verschijnsel l door de .staathuishoudkundigen als invloedrijk j element in de venleeling der productie geheel over het hoofd werd gezien, tijden waarvan wij nog de versche sporen dagelijks rondom ons vinden. De vrees voor opsenhooping der waar in de hand van n corporatie, staat voor Adam Smith gelijk met de vrees voor spoken. Hij wil er zelfs niet over redeneeren. En Bastiat zegt: Het is voldoende, te weten dat de concurrentie niet anders is dan de afwezig heid van een willekeurig gezag dat ingrijpt in het ruilingsproces, om de gevolgtrekking te maken, dat de concurrentie onoverwinne lijk is.» Het l bekend, wat de socialisten van zulke uitspraken denken. Proudhon gaf het wacht woord: De concurrentie vermoordt de con currentie, en Marx schreef: iedere kapitalist slaat tal van kapitalisten dood. Met andere woorden: het monopolie is de zee, waarin alle concurrentie onvermijdelijk uitloopt. Wij zijn nog niet zoover, dat deze theorie door de feiten tot een onomstootelijke waar heid is geworden, een vluchtige schets van de geschiedenis van een syndikaat, dat ge durende het slot van de vorige, en het begin der tegenwoordige eeuw, zich heeft gehand haafd trots wettelijke bepalingen, moge intusschen bewijzen, hoe in de dasen dat de concurrentie-theorie als een wereldveroveraar haar triomfen vierde, de praktijk van het monopolie met verbazingwekkende taaiheid zich nog een plaats wist te veroveren in de samenleving. En dat wel in het land, van waar de onverzoenlijke strijd der ondernemers als wachtwoord klonk over Europa. Ik bedoel het syndikaat der steenkolenhan delaars aan de Tyne en de Wear (1786 -183(5). De verdeeling der kolenproductie is reeds zeer vroeg, »een voorwerp van de aanhou dende zorg" der engelsche regeering geweest. Een wet van 1604 geeft o. a. aan den lordmayor van Londen en aan den raad der aldermen en de vrederechters van de verschil lende graafschappen de bevoegdheid, den prijs te bepalen van alle kolen, overal waar zij het noodig achten, met dien verstande, dat zij den handelaars een behoorlijke winst moe ten laten ; mocht een der kooplieden weigeren zijn waar tegen dezen vastgestelden prijs te slijten, dan mag de overheid een beambte aanwijzen, die desnoods met behulp van den konstab?! aan de opslagplaats de kolen tegen een redelijken prijs van de hand zet, de op brengst, na aftrek der onkosten, uit te beta len aan den handelaar. Waarschijnlijk is van deze bevoegdheid nim mer gebruik gemaakt, maar wel heeft in de vrijheid van doen en laten der mijneigenaren en kolenvervoerders ingegrepen een wet van 1711, die de noodzakelijkheid uitsprak om te verhinderen, dat de kolenhandel tot een mo nopolie werd. Overeenkomsten tusschen mijn exploitanten, reeders en eigenaars van lichterschepen met het doel den kolenvoorraad in n hand te brengen, of den een of ander den vrijen verkoop te beletten, werden bestraft met boeten van honderd, vijftig en twintig pond sterling. Opnieuw Averden maatregelen vastgesteld, toen in 1729 de eigenaars der iichterschepon onder elkander een trust hadden gevormd, waarvan het gevolg was. dat de mijnexploitanten niet meer dan l'/^ pCt. van hun kapitaal maakten, en in 17S8, toen de Londensche kolenkooplieden een beurs had den opgericht, en ieder niet-lid van den han del in hun artikel uitsloten. Trots al deze bepalingen ontstond in 1<8'3 het steenkolen-syndicaat van mijneigenaars aan de Tyne. Van uit Newcastle werd Lon den, en een groot deel van Engeland, voor zien van steenkolen. Het product werd door bemiddeling van een factor van de mijn ver voerd naar het schip. De kooper-schipper, te Londen aangekomen, vond daar wederom den factor gereed, hem bij de inklaring te helpen, en zijn waar aan de markt te brengen. Het spreekt wel vanzelf, dat de factors vau hun groote macht gebruik maakten, om ten koste van kooper en verkooper groote winsten te behalen ; van een syndikaat schijnt bij hen echter geen sprake te zijn geweest. Maar wel was dat het geval bij de inijueigenareti. Ten gevolge van de concurrentie daalden de prijzen; de eigenaren verbonden zich, om hieraan een eindete maken. Zij beperkten de productie. E 3nmaa! in het jaar kwamen zij bijeen; zij rekenden uit hoeveel het vorig jaar was gedolven, gaven daarbij een toeslag, en wezen aan ieder naar de mate zijner capaciteit de hoeveelheid toe, die hij in den loop van het jaar mocht uitvoeren. Dit heette de basis. Op grond van (ieze basis werd tevens vastgesteld ieders deel aan den uitvoer voor het volgende jaar. Wie meer leverde dan hem toekwam, betaalde een vergoeding aan wie ninder leverde; het dagelijksch bestuur kon bovendien maandelijks de productie van iedere mijn beperken. Her haalde malen is het gebeurd, dat schepen werden gedwongen te Newcastle te blijven, omdat zij een zekere kwaliteit kolen wilden laden, waarvan het maximum van uitvoer reeds was bereikt. IX' eigenaars der mijnen aan da Wear sloten zicli weldra bij deze trust aan: zij gold alleen voor den verkoop in Engeland; naar het buitenland kon ieder zooveel uitvoeren als hij wilde. Vijftig jaar lang heeft dit syndikaat zich.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl