Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 957
geleid door den heer De la Fuente, goed van
stapel. Het koor had, vooral in de eerste acte,
gelukkige oogenblikken, het orkest klonk Vaak
mooi en van de overige solisten noem ik mevr.
Engelen, die in vocaal opzicht de lieve partij van
Micaëla zeer tot haar recht
bracht.De heer Pauwels had de beleefdheid tegenover
mevrouw Norcrosse zijne partij bijna geheel in het
Eranseh te zingen, en wel op eene wijze die deed
gevoelen, dat de oorspronkelijke tekst toch altijd
veel beter is dan vertalingen, hoewel ik omtrent
het zingen in twee talen bij mijne opinie blijf.
De heer Dons gaf een beteren Toreador dan een
vorig jaar, doch hem blijft nog steeds aanbevolen
het middel van veel toon te maken door het
uitstooten van iedere vocaal met behulp van de
consonnant h af te schaften.
* *
In het Concertgebouw was het overvol van leden
?die voor het laatst den heer K es wilden begroe
ten. Er is iets gedrukts bij den aanblik van de
zaal, hoe stampvol het ook is en hoe aan het slot
de aanblik van een grooten bloemenschat (in de
figuurlijke en werkelijke beteekenis) aan de zaal een
feestelijk aanzien geeft.
Want met het heengaan van den heer Kes is
het eerste boekdeel van de geschiedenis van het
Concertgebouw afgesloten, men heeft die geschie
denis met belangstelling gevolgd en wordt nn even
als een lezer onzacht wakker geschud door de
woorden: Einde van het eerste deel.
Wat zal de toekomst ons geven, vraagt men
zich af en hoewel men natuurlijk mag hopen dat
het bestuur van het Concertgebouw een goede
keus heeft gedaan, heeft men nu alleen nog gevoel
voor hetgeen men verliezen gaat.
Want men moge het met den dirigent eens of
oneens geweest zijn omtrent de opvatting van dit
of dat standaardwerk ; omtrent de wijze waarop
hij zijn orkest gemaakt heeft tot een van den
eersten rang bestaat geen verschil van opinie.
Dat moet dankbaar erkend worden; de opvol
ger vindt een uitstekend ontgonnen veld waarop
hij veilig kan voortarbeiden; hij vindt tevens een
orkest en publiek dat gewoon is van den dirigent
het allerhoogste te eischen. Want zijn voorganger
is een man met stalen energie en onvermoeide
werkkracht, die zich geheel aan zijn schoone taak
gewijd heeft en van wien de kracht uitging allen
uitvoerders zijn wil als wet op te leggen.
Het zijn heden bekende werken die tengehoore
zija gebracht, een bloemlezing uit hetgeen den toe
hoorders lief is geworden, Beethoven's Eroica,
La lieine Mab. ou la fee des Songcs uit Romeo et
Juliette van Bcrlioz. Voorspel 3e acte van
Lohengrin en Akademische Fesl-Ouverlure van Brahms.
Zie dat zijn werken die ieder lid van het Con
certgebouw niet eens doch tal van malen heeft
hooren uitvoeren.
Dat de Eroïra-Symphonie nu het eerst komt en
niet zooals vroeger na de pauze is geheel in den
geest van den grooten meester, die als voorbericht
van dit werk het ernstig verzoek richt deze
symphonie niet na andere werken op eene Academici
te doen hooren, omdat de hoorder dan niet meer
zoo frisch van geest is om het werk geheel in zich
op te nemen.
Doch behalve die symp'ionie is een plaats afge
staan aan een werk uit de fransche school.
Dit feit wijst tevens op de meerdere bekendheid
en waardeering die de Fransche toonwerken ten
onzent hebben verkregen. Daarom is het een
heuchelijk feit en voorzeker is niet zonder bedoeling
aan dit werk een ruime plants afgestaan. Want
ook het orkest van het Coneertgebouw heeft
er toe medegewerkt die compositiën meer bekend
te maken en dat zal men bij het aanhooren
eveneens dankbaar herdacht hebben.
De dagb'aden hebben reeds gemeld welke hulde
blijken den scheidenden dirigent zijn aangeboden.
Het is dus niet noodig dit nog eens na te schrij
ven of opnieuw te verhalen.
Het was een avond die den heer Kes de over
tuiging zal hebben geschonken, dat zijn arbeid hier
niet vergeefsch is geweest en die hem, dunkt mij,
het heengaan dubbel moeielijk moet maken.
De treffende toespraken, het juichen van het
publiek, de fanfares van het orkest, zie, dat alles
was het bewijs dat men een man van groote be
teekenis den afscheidsgroet bracht. Moge het hem
in den vreemde weigaan en moge hij de vriende
lijkste herinneringen van zijn verblijf en werken
ten onzent mede nemen.
De nieuw benoemde directeur de heer
Mengelberg introduceerde zich op schitterende wijze, als
pianist met het concert van Liszt. Een vorig jaar
heb ik reeds uitvoerig over dezen kunstenaar ge
schreven. Hij toonde zich ook nu weer een groot
virtuoos, doch vooral ook een groot kunstenaar.
Met veel belangstelling zien wij zijn optreden als
dirigent te gemoet. Hij moet door de prachtige
wijze waarop het orkest hem begeleidde de over
tuiging gekregen hebben, dat hem het schoonste
arbeidsveld wacht dat een dirigent zich kan droomen.
Deze buitengewone afscheids avond, zij tevens
het begin van een gelukkige toekomst voor het
Concertgebouw.
VAN MlLLKIEN.
Gewetensbezwaren en gemoedelijke
aandrang.
Alexandre Dumas heeft op een vraag van een
redacteur van Figaro, waarom hij talmde met
het voor het publiek brengen van zijn nieuwste
stuk, La Boute de 'J'hèbes, geantwoord, dat hij
het nog niet geschikt vindt om voor de oogen
van iedereen te komen. »De uitnemende
schrijver en scherpe waarnemer Guy de
Manpassant heeft eens tot mij gezegd : »Als ik
rijk genoeg was, zoodat ik niet meer werd ge
dwongen om te schrijven, zou mijn wenseh zijn
om nog n boek te maken, een enkel, kort
dee], waaraan ik altijd maar zou blijven door
werken, en dat ik op mijn sterfdag zou laten
verbranden." Ik geloof op weg te zijn, om het
ideaal van de Maupassant te verwezenlijken."
Zoo schreef Dumas. Ook zeide hij: »Ik ben
op een leeftijd gekomen, daf zwijgen best is."
Nu moet gij hooren, hoe sommige lieden hem
toch uit zijn schuilhoek zoeken te lokken.
O, neen, cher nutitre; zoo oud zijt gij nog
niet! En dan, vergeef mij dat ik het tot u zeg: uw
tijdgenooten en zij die na u komen hebben het
recht om al uw ideeën te kennen. Uw stukken
zijn niet alleen kunstwerken ; om zoo te zeggen
zijn het daden; zij hebben de problemen gesteld die
ons het meest hebben geschokt; zjj hebben onzen
toorn, onze smart, ons berouw, onze hoop gewekt.
Gjj hebt stormenderhand een plaats ingenomen in
ons gemoedsleven. Niemand voor u had tot ons
gesproken als gij ; niemand had in den schouw
burg gedaan wat gij er deedt. En gij weet:
noblesse oblige! Niet ongestraft wordt men wat
gij zijt; gij hebt ons rechten op u gegeven; wij
mogen met aandrang u verzoeken minder gestreng
voor uzelf te zijn; bedenk dat gij uw eigen
rechter niet moogt zijn ; spreek tot ons tot hét
einde toe, in de franke en forsche taal waaraan
gij ons hebt gewend !
Niemand minder dan gij mag er aan denken,
zich terug te trekken. Wij weten zeer wel, dat
gij altijd jong zijt, en wij zullen u uw laatste
woord niet kwijtschelden. Dus geef ons de Boute
de Thèbesl
liet is de heer Edouard Rod, die zoo spreekt,
en misschien wel meent, op den koop toe, daar
mede een verdienstelijk werk te verrichten. Maar
een dergelijk byzantinisme doet toch goddank
een Hollander nog onaangenaam aan : zóó ver
dwaasd is hij nog niet, en zóó ontaard van zijn
natuurlijke terughoudendheid, of hij gunt een
ouden, naar rust verlangenden man nog wel de
stilte die hem toekomt!
Verdi's geboortedag.
Er bestaat kwestie over de vraag, of Verdi
geboren is op den 9den of den lOden October 1813.
Dit nu is weinig belangrijk ; maar het uittreksel
dat de Carrière geeft van zijn geboorte-acte, door
den onder-burgemeester van Busseto opgemaakt,
is wel komiek. Het was in de dagen der fransche
overheersching, en de man schreef:
L'an Milhuitcenttreze jour douze de Ie mois
d'octobre a neuf heures de matin
Par devant
Nous Officiel ah Mair de Busseto
Officier de l'Etat Civil de la susdite Commune
de Busseto, Departement de Varo.
Est comparu Verdi Charles agède vingthuit
ans aubergiste domicilie a Roncole. Le quel Nous
a presentéun infant du sex masculin, nèlejour
dix du courant a huit heures du soir, de lui
declarant, et de la Louise Uttini, fileuse, domi
cilie a Roncole son pouse »et auque il a declar
voluir donnés Ie prenom de Joseph, Fortunin,
Francois". Le dictes declaration et presentation
faites en presence de Romanelli Antoine agède
cinquante un an Huissier de la Mairée et Carita
Hjacinte agède soixante an Congierge, domicilie
a Busseto et après oüavoir donnélecture du
present act an comparant et temoins signès sont
avec Nous.
Firmè: Antoine Romanelli, Giacinto Carita,
testimonj
Firmè: Vitali Adjoint d'Office.
Commune de Busseto, Depart. de Varo. Registr
doux octobre 1813, au nombre N. 197, Vol. II.
immiiiiiimmiiiiiliiitiiiiiii
Tentoonstelling van Teekeninp enz,,
vervaardigd door
leden der maatschappij »Arti et Amicitiae".
(Kort bericht.)
Niets van: J. Israëls, de Marissen, Neubuys,
Breitner, Veth, Toorop, Dijsselhof, Bauer, Haver
man, Josselin de Jong, Roland Holst, Karsen,
van Looy, 't Hooft, Wally Moes.
Dit karakteriseert de tentoonstelling.
Blijft bezienswaardig:
Isaac Israëls »Langs de Jordaan." Prachtige
qualiteiten in het stadsgezicht rechts. Mooi ook
de meidenkoppen links. Toch een raadsel. Is 't
een impressie 'l Dan de koppen n van grootte
n van waarde niet juist tegen de huizen er
achter. Is 't compositie ? ? ?
Floris Verster. Drie mooie teekeningen, vooral
»Winter". Vol van tintelend licht en koude, ijle
lucht. Glashelder.
Van der Valk. »Bicker's Eiland." Leuke
teekening. Meer niet. Andere teekeningen oppervlak
kig. Toch sympathiek. Waarom minder doorwerkt
dan «Maanlicht'1 op de stedelijke?
Veldheer. Drie houtsneden. »Stadsgezicht" 't
best. Mooi streven naar meer puurheid.
Moulijn. Een lithografie en een teekening vol
liefde. Een sympathiek lobber.
Edzar Koning. »In een Park'1. Krijtteekening.
Aardig licht. Zoeken naar lijnen.
Sympathiek werk van Vlaanderen en Graadt
van Roggen.
Iloytema beneden zijn gewone peil.
Kamerlingh Onnes. Drie aquarellen. Wel mooie
kleuren. No. 5S hoeft evenveel van een oud
paleis als 57 en .r>!( van bloemen.
Mendes da Costa. Vijf groepjes in gips en
terracotta. Nauw verwant aan het werk van /ijl.
Het overige: Onbegrijpelijk. Waarom gemaakt?
Arntzenius, Gorter en Haak : Geraffineerder dan
te voren. Zonder eenige persoonlijke visie.
liastert: Zoo rijkelijk bij Wisselingh genoten,
dat appreciatie-vermogen ontbreekt.
Jan van Essen. ><Leeuw" uit de bosschen van
Scherpenzeel.
Gerard Muller. Lieve kijkjes uit Amsterdam,
als instantané's van een amateur-fotograaf.
En de rest van de catalogus.
P. BLAUW.
iiiiittittitiiiiiiiiiiinittitttitHinttniitiintittiiHiiiitnnnitttttiinntttittntnmi
Klachten van een fransen illustrator.
Vastknoopende aan het jaarfeest der lithografie
geeft Guy Tomel in de Débats de klachten weef
van een teekenaar voor periodieken, klachten,
die wel gerekend mogen worden algemeen te zijn
in den mond van hen die van de lithografie wat
groots verwachten. Ziehier den zakelijken
inhoud er van:
De aanschouwing van het verleden doet den
lithograaf van het heden scherper gevoelen den
treurigen toestand waarin hij verkeert. Een schil
der kan, van Salon tot Salon, de illusie blijven
koesteren, dat hij den roem weldra zal dwingen
tot hem te komen; wij daarentegen weten, dat
wij tot een zekeren ouderdom zullen moeten
wachten, vóór wij naam hebben gemaakt. Niet
dat er geen débouchéis voor onzen arbeid : het
publiek heeft den smaak voor al wat teekening
is, reeds lang beet. De muren dragen hun ge
kleurde affiches ; meer dan ooit vraagt de boek
handel om verluchte werken ; zelfs de couranten
hebben het zoo noodzakelijk geacht, naast de
geschreven copij een geteekend beeld van de
actualiteiten te geven, dat zij de moeilijkheden
der rotatiepers hebben overwonnen, en op vaste
tijden krabbels en omtrekken drukken. Maar
juist door die groote navraag zijn wij handwerks
lieden van een kunstnijverheid geworden, die
alleen vraagt naar groote hoeveelheden, niet naar
kwaliteiten. Een artistiek débouchéontbreekt
ons geheel en ai. Het is een uitzondering, indien
een van ons zijn werk durft tentoonstellen, en
hoevelen van het leger dat wij vormen, zijn bij
naam bekend ?
Vroeger was dat anders. Koningen en rijkaards
veroorloofden zich de weelde, een werk dat hun
beviel op hun kosten uit te geven. Zij kozen
een gevoelig artist voor het illustreeren ervan,
gaven hem jaren tijd, en bekommerden zich niet
om het geld. Van Albert Dürer en Holbein tot
aan Moreau onder Lodewijk den XVIden zijn
op die wijze voor de fransche kunst onvergan
kelijke monumenten tot stand gekomen. Natuurlijk
wenschen wij die dagen van ouds niet terug;
de offervaardigheid van voorheen is weg, en de
Dauphins der bankierswereld zijn er meer op
gesteld om aan de »dompteuses de lapins",
berentemsters zouden wij bijna zeggen, diamanten
kadeau te geven als okkernoten, dan hun naam
te verbinden aan een druk van de Commentaren
van Caesar, die niet eens in den handel komt.
Maar misschien zou er een oplossing te vinden
zijn, die onze aspiratie bevredigde, indien de
Staat, de erfgenaam der souvereinen, zich met
onzen arbeid wilde bemoeien. Wij hebben een
»nationale drukkerij", die in alle opzichten uit
munt door de voortreffelijkheid van haar werk
tuigen, waar enorme geschiedboeken, statistieken,
wetenschappelijke verhandelingen worden gedrukt,
door weinigen gelezen, door niemand gekocht.
Waarom zou deze staatsinstelling niet de uitgave
op zich nemen van onze letterkundige klassieken,
verlucht door de beste teekenaars van den tijd,
gedrukt met behulp van de meest volmaakte
procédés der litho- en typografie? Gij vraagt
wie zal dat betalen. De contribuabelen ... In
geenen deele !
Ik zou het trouwens kunnen verdedigen : als de
Staat fresco's laat maken, of schilderijen koopt
voor zijn musea, betalen de contribualen dat niet?
Maar deze uitgave zou er een zijn zonder schade
voor de schatkist. Immers, de landsdrukkerij
verkoopt tracht althans te verkoopen wat
zij vervaardigt. Heeft zij geen afnemers, dan
komt dat wijl er buiten de bibliotheken geen
afnemerswereld voor haar product wordt gevon
den. Maar er is een heele rij van liefhebbers in
Frankrijk en in den vreemde, die met genoegen
hun beurs ontknoopen om standaardwerken te
koopen, rijk geïllustreerd, als zij maar tot een
beperkt aantal, en met genummerde exemplaren
worden gedrukt. Er zijn bewijzen voor te vinden
in het verleden. Er zijn uitgevers, die op deze
zucht naar zeldzame exemplaren speculeeren met
zoo goed gevolg, dat, kan men zeggen, er ge^n
luxeboek meer is dat niet zeker zijn afnemers
vindt, op voorwaarde dat er niet meer dan 200
:i i'50 exemplaren van worden gedrukt.
Zoo zou de Staat de nieuwe Maecenas kunnen
worden ; het zou hem geen geld kosten, en de
illustrators zouden gelegenheid hebben, hun naam
aan werkelijke kunstmonumenten te verbinden. De
hout- en steenteekenaars, de etsers, de foto- en
lithografen, een geheele wereld zou er wel bij
varen.
Wat zeggen de menschen in Holland van zulk
een idee ?
korten tijd na zijn Soldaten was op de
Londensche muren de Vrouw in het wit van Fred.
Walkers te zien. De oorspronkelijke bestemming
ervan was, een boek van Wilkie Collins aan te
kondigen; maar het publiek begreep dat niet.
liet was geen illustratie van een van de groote
tooneelen van het boek; wat wilde de schilder
ermede ? Een dekoratie, volkomen in harmonie
met den geest van het onderwerp, tegelijkertijd
opvallend door eigen origineel mooi. »Ik heb
getracht," zoo schreef hij, »al mijn kunnen tot
het slagen ervan aan te wenden, want ik meen
dat het affiche heden ten dage een groote artistieke
beteekenis kan krijgen."
Daarna komt Hubert Herkomer met zijn be
kende aankondiging van de Magazine of Art.
Crane en zijn leerlingen, R. Anning Bell vooraan,
volgen. De concurrentie der zeepfabrikanten
bracht twee mooie werken te voorschijn: Hoe
wij di', wasch doen van G. D. Leslie, en Lifebuoy
van C. Burton Barber. Een derde is van Fred.
Walker; maar dit kwam nimmer tot zijn bestem
ming. Het heette : Vrouwen in het bad. Een rijke
Amerikaan, mr. Cathbert Quilter kocht het voor
13,125 dollars, en in plaats van zeepdecoratie
is het thans een eerzaam verzamelingstuk.
mini i iiiiiiiiiiiiiiniiii
m i imiinini
Het Engelsche affiche.
De Revue des Jlemies geeft een reproductie
| van een aantal affiches van Engelsche meesters,
en schrijft daarbij een artikel over de ontwik
keling van het affiche in Engeland, waaruit blijkt,
dat ook in het Vereenigde Koninkrijk deze kunst
van gisteren een hedendaagsche macht is bij haar
zusteren. Haar overwinning is een gemakkelijke
geweest; in 1870 gaf' de G-ruphic het signaal.
Godfroy Durand was haar eerste schildknaap;
Lonise Labé,
Het is misschien niet zoo algemeen bekend dat
de herleving der oude letteren in Frankrijk die
talenten zag ontluiken als Ronsard, Garnier en de
weemoedige zanger van les Regrets" en les
Autiquités de Rome," ook haren invloed in zoo
hooge mate op de ontwikkeling der vrouw deed
gelden. Aan hare voorheen, op weinige uitzon
deringen na, in de hoogere standen zoo verwaar
loosde opvoeding werd meer zorg besteed, men wijdde
haar in in de schoone kunsten en liet haar de
wetenschap, toentijds nog zoo gebrekkig, beoefenen
en de vorderingen welke zij spoedig maakte, de
ruimere g zichtskring die weldra haar deel weid,
bewijzen dat de lichtzinnigheid waarvan men haar
ten allen tijde en met recht beschuldigd heeft, eer
der moet toegeschreveu worden aan zeden en instel
lingen dan wel aan haar karakter en oorspronkelijken
aanleg. Nergens was die invloed zoo waarneem
baar als te Lyon; men zag er gedurende dit
tijdperk vele vrouwen, voornamelijk uit den ge
goeden burgerstand, met vrucht de letterkun
dige Lopbaan volgen en zich een welverdiende
vermaardheid verwerven. De herinnering aldaar
heeft de namen nog niet verloren van Louise
Sarrasin, Claudine Peronne, Jeanne Creste, Claudine
en Sibylle Serve, die zich allen onderscheidden
door de bekoring van haar geest en wezen en op
wier gedrag men nooit een smet heeft kunnen
werpen. De beste dichters van die dagen hebben
haar bezongen en het zijn niet hun minste verzen
die door haar werden geïnspireerd. Doch onder
deze bekoorlijke schare was er n boven allen
beroemd en bemind, door vele dichters van naam
bezongen, en wier heerlijke verzen nog de bewon
dering moeten wekken van hen die zich aange
trokken voelen door waarachtig gevoel en
meesleependen hartstocht, kracht ontleend uit rijke en
diepe inspiratie, uit intuïtieve psychologie die niet
dwalen kan waar zij kennis put uit liefde. Voeg
hierbij een werkelijk zeldzame ontwikkeling, ern
stige studie van Latijn, Italiaanse!], Spaanse!', ge
paard met uitdrukvolle schoonheid en liefelijke
gratie en men zal zicli niet verwonderen over de
gloeiende verzen haar gewijd.
Louise Labé, bijgenaamd la belle Cordirre
(naar de betrekking van haar echtgenoot.) werd
in 't jaar 1525 te Lyon geboren, en toonde reeds
vroeg haar bizondereu aanleg. Haar ouders lieten
haar een uitstekende opvoeding geven; vooral in
de muziek schepte zij veel behagen en geen studie
is haar vreemd gebleven. Men vertelt zelfs dat
zij, door eerzucht gedreven, deel zou hebben ge
nomen aan het beleg van Perpignau dat verde
digd werd door Ferdiuand van Toledo, hertog van
Al va; hoewel dit beleg niet gelukkig afliep zooals
men weet, daar men het ua eenige maanden
moest opgeven, schijnt liaar moedig gedrag de
algerueene bewondering te hebben gewekt.
Gedurende dit korte krijgsmansleveii is de groote
macht gekomen die over haar leven besliste. Een
der striiders van Frans I had haar hart weten te
veroveren en zijn afwezigheid, de herinnering aan
de weinige gelukkige uren te zamen doorgebracht,
heeft haar de treffendste, hartstochtclijkste verzen
ontlokt, welke volgens Dumas sedert de zangeres
! van Lesbos ooit uit ten vrouweziel geweld zijn.
j Men heeft deze liefde een schuldige genoemd,
; daar ze huwde, eerder of later, dit is niet bekend,
met Eniiemoud Perrin en liet niet te veronder
stellen is dat de gloeiende verzen aan den afwe
zigen geliefde op dezen veel ouderen echtgenoot
! zouden doelen ; doch is liet niet mogelijk dat zij
al de smart van liefde en scheiding ondervonden
heeft, zonder aanleiding tot laster te hebben ge
geven !J Alle huizen en harten waren haar steeds
j geopend en zou dit het geval zijn geweest indien
haar ecdrag te wenechcn had overgelaten ? Wat
er van zij, haar liefde is geweest als die van Isolde,
de fatale, onoverwinnelijke, doodcude hartstocht.
Xij ook, zij heeft »bu sa mort" in dien mysterieiisen
drank, symbool van het noodlot, sterker dan alle
meuschelijke instellingen en overwegingen, dat door
l zijn onmiskenbare macht den blaam in het hart
| van den meest strenge terug dringt, en den meest
| gevoellooze een traan van medelijden ontlokt.
Het mag wel eenige bevreemding wekken, dat^
1 terwijl men de dichters der KeBaissauce weer in