De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1895 3 november pagina 1

3 november 1895 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

F. 958 DE AMSTERDAMMER 1895. WEEKBLAD VOOK NEDERLAND Dit Nummer bevat een Bijvoegsel Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTÜS VAN MAÜRIK Jr. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Verschijnt eiken Zaterdagavond. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, te Amsterdam, Singel bij de Vijzelstraat, 542. Zondag 3 November Abonnement per 3 maanden ?1.50, fr. p. post/1 1.65 Voor Indiëjtór jaar mail» 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar . . . 0.125 Advertentiën van 1?5 regels ?1.10, elke regel meer . . . 0.20 Reclames per regel O.-iO INHOUD: TAN VERBE EN VAN NABIJ: Het Paleis op den Dam De ministerieele crisis in Frankrijk. SOCIALE AANGELEGENHEDEN: Pe ziekenfondsen in Neder land, door F. M. C. Mr. J. Lopes de Leaó Lagnna, t (>»c* portret). MUZIEK in de hoofdstad, door Van Milligen. KUNST EN LETTEREN: De Hollandsche kunst te Venetië, door Vittorio PicaNapoli. Prof. Dr. H. E. Moltzer, door K. A. K. Boekaankondiging. RECLAMES. - FEUILLETON: Droomen en werkelijkheid, Eend vertelling uit Afrika, door Olive Schreiner, I. VOOB DAMES: Een bruidsnacht, door Thérèse Hoven. Allerlei, door E-e. WETENSCHAP: Het eeuwfeest van het Institut de France". I. SCHAAKSPEL. VAEIA. ALLF.KLEI. PEN- EN POTLOODKBASSEN. Kijkjes op de Driejaarlijksche Schilderijententoonstel ling te Amsterdam, II, door A P L ADVEKTENTIEN. iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiii In het Handelsblad van Dinsdag 2 Dec. 1873 kan men het volgende lezen: Het adres aan den Gemeenteraad, in zake het Paleis-Stadhuis, luidt als volgt: Aan den Gemeenteraad van Amsterdam geven de ondergeteekenden met verschuldigde gevoelens te kennen: dat zij zeer op prijs stellen eiken maatregel, door u genomen, om bij de toenemende welvaart der stad, haar, ook wat het uiterlijk aanzien be treft, haar roemrijk historisch verleden op den duur waardig te maken; maar dat hun, juist met het oog daarop, de bestendi ging hoogst onwenschelijk voorkomt van den toe stand waarin zich haar Centraalgebouw, het stadhnis van Jacob van Campen, bevindt; een gebouw in den tijd van Lodewijk Napoleon, en derhalve ter kwader uur, als koninklijk paleis betiteld, en sedert, ondanks zijn ongeschiktheid als zoodanig in gebruik gebleven. Hoe meer roem wij dragen op het bezit van een monument dat eenmaal als 's Werelts Achtste Wonder" door landgenoot en vreemdeling geprezen werd, hoe dieper wij betreuren, dat het aan zijne eenipe en eigenaardige bestemming voortdurend onttrok ken blijft. Wij achten het een onrecht, aan de burgerij gedaan, dat haar grootsch Kapitool 51 weken van het jaar ledig staat; terwijl zoowel de inrichting als de bouwvormen en de aard der beeldstoffceriiig het volkomen ongeschikt maken, om, al is het ook maar gedurende ene week des jaars, tot verblijf te strekken van onzen geëerbiedigden Koning. Aan uwe wijsheid overlatende, om ook in het laatstgenoemde op waardige wijze te voorzien, waarbij zeker op de warme sympathie der burgerij zal kunnen gerekend worden, bepalen wij ons tot het dringend verzoek, dat door Uwe Vergadering al het mogelijke zal worden gedaan, om Amsterdam te herstellen in het bezit van zijn Stadhuis. Wij gaan met te meer vertrouwen er toe over, thans uwe aandacht op dit punt te vestigen, nu zoo vele groote bouwplannen aan het verlicht oordeel uwer vergadering zijn en zullen worden onderworpen. Indien echter, onverhoopt, na eene volledige opneming, blijken mocht, dat het Stadhuis, vóór den. ,/Franschen tijd" in overeenstemming met de behoeften eener groote gemeente, niet meer bruik baar is voor het Stadsbestuur onzer dagen, of dat er andere bezwaren bestaan om aan ons verlangen te voldoen, zouden wij zeer wenschen, dat dit aan de burgerij van Amsterdam, die zich altijd nog door dit meesterstuk der oud-vaderlandsche kunst vertegenwoordigd rekent, openlijk en duidelijk wierd aangetoond. Amsterdam, 19 November IS/3. Het adres is onderteekend door de heeren: J. A. Alberdingk Thym, II. de Veer, A. L. van Gendt, Joh. C. Zimmerman, G. J. de Clercq, W. W. van Lennep, H. F. R. Hubreeht, A. G. C. van Duyl, J. G. van Gendt, W. Doorenbos, K. H. Schadd, J. Domela Nieuwenhuis, C. A. A. Dudok de Wit, Charles Boissevain, Ev. Slaghek, J. ter Gouw, G. W. R. Scholten Jr , dr. C. E. Daniels, A. B. J. Sterek, Fred. Muller, J. Gosschalk, D. van Lankeren Matthes, N. G. Pierson, L. A. Bienfait. dr J. G. H. llombouts, E. J. Potgieter, P. H.HugenholtzJr., W. J. Hofdijk, G. van Tienhoven, Joh. Hilman, J. H. Renneveld, A. A. G. Guye. * * * Terwijl wij dit adres in herinnering wilden brengen, nu met het oog op de kroning van Wilhelmina in het jaar 1898, elk rechtgeaard Amsterdammer op plannen zint, die der hoofdstad eenig bijzonder voordeel zouden kunnen doen verwerven in het tot roem ruchtheid voorbestemde jaar kwam een onzer lezers nog aan een ander stuk her inneren, waaraan de naam van Alberdingk Thijm verbonden is. In 1883 schreef J. A. Alberdingk Thijm in zijn opstel: »Een misbruikt Kunst werk" 1) o. a.: »Bij gebreke van een paleis, waarop door 's Rijks Grondwet gerekend wordt, blijkens art. 50, waarbij de krooning des Konings in de stad Amsterdam wordt voorgeschreven, heeft men eerst Lodewijk Napoleon, toen Willem den Eerste genoodigd, als zij de hoofdstad bezochten, het stadhuis te willen betrekken. »Provizioneel" hebben deVorsten hiermede genoegen genomen, onder voor waarde, dat deze voor de stad min eigen aardige schikking slechts tijdelijk zou wezen. Ondertusschen heeft dat provizioneele, dat tijdelijke nu al drie kwart eeuw aangehouden. Men herbergt het Hof in een onbruikbaar Paleis, en men -wendt daarvoor aan een ver duisterd Stadhuis, tevens allerdoorluchtigst monument van de grootheid der XVIIe eeuw." Een toevallige omstandigheid, waaraan blijkbaar nog weinig is gedacht, n.l. het even eens in 1898 te vieren 250 jarig herdenkingsfeest van den Munsterschen vrede, is een reden te meer om de Amsterdamsche Stadhuis-Paleisquaestie nu tot oplossing te brengen. In het bovengenoemde opstel van Alb. Th. wordt uitvoering aangetoond dat het Amster damsen Stadhuis is bedoeld en gesticht als monument van den vrede van 1C48, waardoor een roemrijk einde kwam aan den 80-jarïgen onafhankelijkheidsoorlog en de vrijheid van ons volksbestaan bevestigd werd. In een o Latijnsch opschrift tegen den noordelijken wand der Vierschaar, wordt behalve de be langrijkheid van het vredefeest o. a. vermeld, dat den 29sten October 1648 »onder begun stiging van Burgemeesteren, de beste vredemakeren 2) Gerbrand Pancras, Jacob de Graaf, Sijbrand Valckenier en Pieter Schaep, der Burgemeesteren zonen en neven door het leggen van den eersten grondsteen dit Raad huis (hebben) gesticht." Den huldigen toestand van het gebouw als kunstwerk, schetst Alb. Th. met deze woorden: »De marmeren vierschaar is be timmerd en heeft geen licht; de groote trap is wechgemoffeld; de galerijen zijn gelede braakt; het hoofdaspekt is wech, en de ge plakte schotten, waar men pijpen! tlavormige zalen mee heeft gevormd, maskeeren de kunstwerken of verduisteren ze tot onzicht baarheid toe. Het gebouw is niet mér ge nietbaar dan een schilderij, die naar den muur gekeerd staat.'' Geprikkeld vervolgt hij : »En dat laat Nederland zich welgevallen ! Amsterdam duldt, dat zijn hoofdgebouw, in het van leven tintelend centrum der stad, daar staat als een mummie, omwoeld en verdroogd ; als een geraamte met holle oogen u aanstaart, en het ongeduld gaande maakt van ieder die zich rekenschap geeft van de bestemming van het gebouw, van zijn hecht heid en van de levenloosheid, waar het toe veroordeeld is, om maar G of 7 van de ,'iG5 dagen gebruikt te worden, voor iets, waar het volkomen ongeschikt voor is." Onwillekeurig, zoo vervolgt onze inzender, is men geneigd ook verder Alb. Th. aan te halen waar hij met geestdrift strijdt voor het in eer herstellen van het »kompendium on zer X\ He eeuwsche grootheid" of waar hij den onverschilligen de les leest, voor wie het er niet op aankomt »of we daar een trofee van onzen volksroem verwaarloozen ! Of de 1) De Opmerker, Wbl. v. h. Genootschap »Architectura et Amicitia," Mei 1S83. 2) Zinspeling op het aandeel, dat genoemde burgemeesteren in de onderhandelingen hadden. stoutste geesten van ons glansrijkste tijdperk met ontzag naar het Amsterdamsche Capitool hebben opgezien!" Maar het hier ver melde is genoeg voor het doel: in een nieuw verband, de aandacht weer op deze oude zaak te vestigen. Tot slot vinden hier nog de volgende ver zen van A. T. een plaats: Zoo lang het Praalgesticht der Glorie onzer vaderen, Oud-Hollands Hoofdgebouw, het Heerlijk Monument Van 't Groote Vredefeest, vergeten en miskend, 3) Van oor en tong beroofd, met doorgesneden aderen, Den vreemdeling ten spot, den landzaat ten verwijt, Ons aangaapt op den Dam, met idiotenoogen, Zoo lang wij zulk een smaad met rustig hart gedoogen, Is Amsterdam haar kroon, haar hoogsten titel kwijt. Gij, Vaad'ren, die daar rust in de Oude en Nieuwe kerken! Gij weet hoe zeer mijn harte uw dom-ontwijd Stadhuis, Geschonden Partheuon, ten ergernis en kruis En daaglijksch lijden is : Op, breekt dan door uwzerken, Spookt bij de neven rond, wier opgeklaard verstand, Wier veerkracht stad en volk wil sterken en verrijken, En prikkelt ze zoo lang tot blind- en dofheid wijken, Ook waar 't een Kunstzaak geldt, en dan den Roem van '(Land! 1898 ... als kroningsjaar en als het 250ste na het sluiten van den Munsterschen vrede, zou dit eindelijk der hoofdstad het paleis als stadhuis niet kunnen teruggeven ? Is nu nog de tijd er niet rijp voor, dat de gemeenteraad van Amsterdam zich eens ernstig aan deze zaak wijdt, die de sympathie van alle Amsterdammers heeft, en nu reeds gedurende zooveel jaren gehad heeft ? Nu of nooit, zouden wij zeggen. Gunstiger kan de gelegenheid niet zijn. Maar dan behoort allereerst de gemeente raad van Amsterdam het luide uit te spre ken, dat hij het gemeentebestuur opdraagt de middelen te beramen, welke leiden kun nen tot bereiking van dat doel, binnen den gestelden tijd. Het terugnemen van het Paleis als Stad huis, en het doen bouwen en inrichten van een koninklijke villa, in een der luxe-kwar tieren van Amsterdam, ziedaar iets, waartoe de Staat, de Stad en particulieren zullen moeten medewerken, maar het initiatief tot deze handeling dient uit te gaan van den Raad van Amsterdam. De kroning en de herdenking van het sluiten van den vrede te Munster, twee mo tieven voor n, om zich tot het Rijk en de burgers van het land te wenden, ten einde de Vorstin een v/aardig verblijf te schenken en Amsterdam zijn oud Stadhuis terug te geven. Wij hebben steeds gemeend dat voor dit doel samenwerking te vinden zou zijn ; maar nu, indien men het ernstig wil, zeker meer daa ooit. Laten allen, die Amsterdarn's toekomst trachten te verzekeren, dan de handen inén slaan. Ook de vereenigingen, groot en klein, welke nog zoeken naar iets de inspanning harer krachten waardig. Zij kunnen thans iets tot stand brengen ter verhooging van de glorie hunner stad, van meer beteekenis en van ongelijk veel langeren duur dan het rumoer en de pret van een paar zomer maanden. En mocht dan, onverhoopt, de brug 3) Het bronzen beeld van deu Vrede staat, op den hoofdgevel van 't Stadhuis, dat Van Campen, Qaelliu en Hemony ous hebben nagelaten. In de thans half gemaskerde Vierschaar wordt, door beeld en opschrift, het gebouw tot gedenksteen van den gelukkigen Vrede van 1048 gestempeld, waar wij ook het meesterstuk van Van der Helst aan te danken hebben. (N. v. A. T.) over 't Y nog niet gelegd zijn, en de schil derijen-tentoonstelling geheel achterwege blij ven of vele honderden vierkante nieters minder wandvlakte vorderen, dan men wel wenschte wat nood ? De heer Boissevain, zijn verzoek aan den gemeenteraad van 1873 vervuld ziende, zou ongetwijfeld zich ruim schoots schadeloos zien gesteld, als hij al de dagbladschrijvers en daaronder de reporters uit de oude en de nieuwe wereld door Amster dam den eerewijn zag aangeboden in de wondermooie marmerzaal van ons aloud stadhuis ! De ministerieele crisis in Frankryk. Op een der tentoonstellingsfeesten, in den loop van den zomer te Amsterdam gegeven, ontmoette een lid van ons Kabinet den heer Lourties, en vroeg dezen, of hij niet minister was. »Ancien minislre," antwoordde de heer Lourties glimlachend, en met de wel levendheid van den echten Franschman ver ontschuldigde hij de bévuc van den Nederlandschen dignitaris door op te merken: »Ckez nous len ministères sont très-fragües." Breekbaar als kraakporselein, dat is wederom gebleken. Zaterdag verwierf het ministerie-Ribot, na eenige onstuimige zit tingen, gewijd aan de behandeling der inter pellatie van den socialist Jaurès over de werkstaking te Carmaux, nog een votum van vertrouwen met eene meerderheid van 75 stemmen, en twee dagen later werd het met eene meerderheid van 95 stemmen om vergeworpen, na in het geheel slechts negen maanden aan het roer te zijn geweest. De quaestie, waarover het ministerie ge vallen is, was die der zuider-spoorwegen, welke in de laatste weken tot twee gerucht makende processen aanleiding hebben gege ven. Evenals in de Panama-zaak, werden ook bij die der zuider-spoorwegen eenige afgevaardigden en senatoren beschuldigd, hun invloed lees hunne stem in het Parlement voor geld te hebben verkocht. De senator Magnier, tegen wien een bevel van inhechtenisneming was uitgevaardigd, en die zich door eene, misschien wel opzet telijke, slordigheid van den procureur gene raal Chenest had kunnen «verwijderen," was teruggekeerd en had zich ter beschikking van de justitie gesteld, in de vaste overtui ging, dat hij zou worden vrijgesproken, omdat zijne veroordeeling die van anderen na zich zou slepen, welke men niet zou durven aan tasten. Magnier werd toch veroordeeld, op grond van brieven, uit welke bleek dat hij door den directeur der zuider-spoorwegen, Félix Martin, was omgekocht. Nu was die zelfde Martin kort te voren door de jury vrijgesproken, omdat diezelfde brieven, die ook het bewijs van zijne schuld moesten bevatten, niet bij de p rocesstukken aanwezig waren, ofschoon de regeering ze, tegelijk met de boeken der betrokken spoorweg maat schappij, had in beslag genomen. In het proces-Magnier verklaarde de met het onder zoek der boeken belaste expert Flory, dat hij al de namen der personen, die evenals Magnier van de spoorweg-amatschappij gel den ter belooning van hun steun hadden ontvangen, had genoemd in zijn rapport; hij gaf echter te kennen, dat deze personen (het waren de heeren Roche, Rouvier, Etienne, Deloncle, Paesy, LemercieR, Bardoux en Christophle) op regelmatige wijze aan een syndicaat hadden deelgenomen. De bovengenoemde namen werden een paar dagen later door den Fiijaro bekend gemaakt, en zijn ook door den minister van justitie Trarieux genoemd in de voor het kabinet noodlottige zitting van den vorigen Maandag. Dat in deze geheele zaak met twee maten is gemeten, is vrij duidelijk. Magnier, die overigens zijn veroordeeling dubbel en dwars verdiend heeft, moest de zondebok wezen. Chenest, die wegens plichtverzuim uit zijn ambt werd ontslagen, kreeg tegelijkertijd eene benoeming, die voor hem eene mooie promotie was. Over deze ongerechtigheden interpelleerde op 28 October de socialist Rouanet, en hij deed dit op dubbel bittere wijze, omdat hij en zijne geestverwanten zich wilden wreken over de nederlaag, die zij twee dagen van te voren bij de behandeling van de inter

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl