Historisch Archief 1877-1940
N'o 958
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
overwinning, want welke leider kan zulk eene
schare aanvoeren zonder de macht en kracht te
bezitten zijn wil aan allen te suggereeren, en hoe
kan hem dat beter gelukken dan door zich het
vertrouwen en de sympathie van zijn orkest te
verzekeren.
Uit de eerste uitvoering waarvan ik de
Jubelouverture van Weber en de Vyfde." van Beethoven
hoorde, kon men bespeuren dat de nieuwe directeur
warm gevoelt en zich geheel geeft aan de werken
die hij laat vertolken.
Dat hy geheel anders voelt dan zijn voorganger
bleek nu en dan duidelijk. Ik wijs o. a. op het
tweede deel uit de symphonie. Evenals Kes zette
hij het thema rustig in, doch niet lang duurde
het of er kwam een versnelling van tempo en al
spoedig had h\j het tempo zooals ik dit het liefst
hoor, want juist dat gedeelte bleef mij altijd te
rustig.
In andere opzichten vond ik meer overeen
stemming in beider opvatting. O. a. had ik thans
evenmin als vroeger vrede met die zwaar geac
centueerde C, waarmede de celli en bassen bij
het tweede motief van den derden eatz inzetten.
De vertolking van de Symphonie als geheel,
pakte zeer; al gevoelt men ook dat dirigent en
orkest elkander nog nader moeten leeren kennen,
wat ook niet anders kan wanneer men bedenkt
dat de heer Mengelberg nog maar een paar dagen
in de stad was en dus niet veel gelegenheid tot
kennismaking heeft gehad.
De uitvoering van de Symphnnie en de
Jubelouverture van Weber met het Wilhelmus tot slot
(niet zeer karakterestiek geharmoniseerd en niet
zeer belangrijk geïnstrumenteerd) hebben zooals
ik zeide een goeden indruk gemaakt. Men mag
dus hopen dat het orkest van het Concertgebouw
ons dezen winter weer veel schoons zal brengen.
Het was eene zeer geëmotioneerde Zondag
middag, want een uur na den aanvang van het
concert in het Concertgebouw gaf de heer Louis
Coenen zijn tweede auditie van klavierwerken
op vleugels van het huis Pleyel in Maison
Couturier.
Daardoor heb ik de eerste nummers van zijn
programma kleinere stukken van César Franck,
Fauréen Chabrier moeten missen.
Er bleef echter nog genoeg te hooren over,
n. 1. fruvotte van Saint-Saëns, Sonate opus 109
van Beelhoven, Nocturne en Scherzo van Chopin
en Sonate opus 5 van Brahms. Het belangrijkst
waren natuurlijk de beide sonates, die
betrekkel\jk zeer zelden worden ten gehoore gebracht.
Het spel van den heer Coenen heb ik reeds
vroeger besproken, doch bij zulk eene auditie
heeft men gelegenheid tot intiemer kennismaking
met den kunstenaar en virtuoos.
Wat mij vooral in zijn spel aantrekt is de voor
name distinctie gepaard aan de poëtische kleur
die hijj weet te geven. Er is iets zeer
persoonlyks in zijn spel.
Waar de heer Coenen met forsche kracht moet
optreden is hij niet in zyn eigenlijk element, en
men doet verkeerd om die reden zijn spel bij een
ander achter te stellen, evenmin als men in
Paderewski's spel juist de eigenschappen van
wjjlen Rubinstein moet zoeken. (Die vergelijking
is met tal van andere voorbeelden te
completeeren).
De nobele, poëtische voordracht o. a. van het
A.ridnnte efpretsivo van Brahms en de echt sobere
en kleurrijke vertolking van het Intermezzo heb
ben mij zeer getroffen, evenzeer ah de vertolking
van de Sonate van Beethoven. Vooral de korte
gedeelten Adagio (spressico in het eerste deel en
het thema met de zes Variatiën waren bijzonder
gelukkig.
Op het laatst waren sporen van vermoeidheid
bjj den speler merkbaar, wat ook bij zulk een
groot programma, zonder veel oponthoud afge
speeld, niet te verwonderen is.
Dat is tevens een vingerwijzing voor den be
gaafden pianist een volgend programma iets te
bekorten.
De belangstelling was zeer groot en de heer
Coenen kan verzekerd zijn dat deze matinee zijn
naam als voortreffelijk kunstenaar sterker heeft
bevestigd.
De uitvoering van de liedertafel Euterpe had
Maandagavond plaats. Van dit concert heb ik
alleen het eerste koor gemist, doch er bleven
drie koorwerken te hooren over n.1. Hymne
d'Amour van Ph. Flon, Es war ein Kö'tiil in Tlmle
van Messchaert, en Les Cftantres van L. de Rille.
In de koren van Flon en Messchaert was Euterpe
niet zoo gelukkig als wij van deze vereeniging
gewend zijn. In het eerstgenoemde koor was de ver
houding wat zuiverheid betreft tusschen tenoren
en bassen voortdurend wankel, en in dat van
Messchaert een zeer schoon in stijl gecom
poneerd werkje hebben vooral de 2e tenoren
door onzuiverheid veel afbreuk gedaan aan een
schoon geheel.
In Les C/iantres een koor met zeer onnoozelen
tekst, dat er alleen op aangelegd is een
drinkHed en een Laudate Dommum tegen elkander
te laten klinken, had Euterpe gelegenheid den
minder goeden indruk uit te wisschen.
Het werbjo is uiterst dankbaar en effectvol
gecomponeerd, zooals de Rille weet te schrijven ea
.stelt niet zoo hooge eischen als de beide andere
koren.
Voor ik de solisten van dezen avond bespreek,
wil ik nog een enkel woord tot de leden van
Eti'erpe richten.
Mijne Heeren! Ik ken sedert lang uwe ver
eeniging en ben u altijd dankbaar voor het
vele schoone dat gij hebt gepresteerd. Gij hebt
echter tevens een grooten naam op te houden,
dien gij, dank zij uwen vroegeren directeur Mes
schaert, hebt verkregen.
Hoewel nu uw aantal kleiner is dan vroeger,
ben ik overtuigd dat gij veel beter had kunnen
zingen dan gij nu gedaan hebt. Uwe repetitiön
moeten dus over 't algemeen slecht bezocht ge
weest zijn. Dien indruk heb ik althans verkregen.
Hierdoor verlamt gij het streven van uwen
nieuw benoemden directeur Averkamp, die met
hart en ziel uwen zang leidt en voor die taak ook
ten volle berekend is.
Gaat dus uwe vereeniging kwijnen of gaat zij
te niet, dan ligt dat niet alleen aan de malaise die
tegenwoordig onder de mannenzangvereenigingen
heerscht doch in de eerste plaats aan u, en dan
ware het be er geweest dat gij u niet opnieuw
moreel hadt verbonden.
Ware uwe vereeniging niet de eerste
mannenzangvereeniging uit onze hoofdstad dan zou die
gevreesde ondergang zoo erg niet zijn, doch thans
zij u het «Noblesse oblige" met ernst voorge
houden.
De heeren Messchaert en Röntgen trokken
hunne beloofde medewerking in, de eerste door
onge-teldheid. Thans waren mej. Jeanne H.
(viool) en de heer F. H. van Duinen (bariton)
zoo bereidwillig die taak over te nemen.
Mej. H. heeft sedert haar vroeger optreden
belangrijke vorderingen gemaakt. Dit kwam
in de Aria van Tartini en het Adngio uit het
22ste concert van Viotti (door Joachim met ver
sieringen en arabesken verrijkt) nog meer uit dan
in de Sonate van Haendel bij welk werk zekere
onrust op te merken viel. Want het was na de
pauze vooral de meerdere rust en beheersching, die
getuigenis aflegden, dat mej. II. eene hoogere
phase van artistieke ontwikkeling is ingetreden.
Ik heb die beide werken met veel belangstelling
gehoord en acht het groote succes, dat deze
dame toen behaalde, ten volle verdiend. Boven
dien verwacht ik in de toekomst nog meer van
haar dan zij nu reeds gegeven heeft.
De heer van Duinen heeft mij vooral voldaan
in de zangen van Averkamp en Hans Sommer.
Het eerste is een zeer »sinnig" lied, met schoone
opvatting van een hoogst aantrekkelijken tekst.
Het tweede stelt zeer hooge eisi-hen aan den
zanger. Vooral ook hieruit bleA mij dat de heer
van Duinen niet stil zit, doch voortgaat zich te
ontwikkelen.
Met Spitlmannsleben, van Lorleberg, kan ik
niet dwepen als compositie. Die treurtonen in
langzaam tempo zoo lang volgehouden, maken
den hoorder op het laatst zeeziek, vooral daar de
componist zoo zoetgevoelig blijft klagen.
Met talent zong rle heer van Duinen ook
deze liederen. Ik raad hem echter aan een vol
gend maal, als hem deze zangen ten minste niet
gaan vervelen, er slechts een paar van te zingen.
Ook hij had veel succes.
VAN MJLLIGKX.
Sigrid Arnoldson's Theater-album.
Hoewel de tijd van albums eenigszins voorbij
gaat, heeft de fuma Weber te Leipzig een :
Gedenkbuch für meine Theaterabende uitgegeven waarin
iedere ster, held of heldin eenige vragen kan
beantwoorden.
Sigrid Arnoldson heeft vele vragen op de vol
gende wijze beantwoord:
Wat is uw muzikale geloofsbelijdenis? Ik-ben
noch iane noch anti-iane.
Welke muziek roert u het diepst? Het diepst,
een contrabas.
Van Carmen zegt zij het volgende:
Met welke kleuren zoudt gij de instrumentatie
van deze opera ve gelijken ? Met Rembrandt's
schitterend goudgeel licht.
Welke van de handelende personen zoudt gij
gaarne willen zijn ? Om Gods wil, niemand.
Hoe dirigeerde de kapelmeester ? Danbévan
de Opéra-Comique te Parijs het meest in Bizet's
geest.
Hoe klonken de koren ? Het ging er soms
spaansch toe.
Was er een wonde plek in de opvoering aan
te wijzen ? Alleen Carmen's doodwond.
Gebeurde er iets bijzonders gedurende de voor
stelling? Ja, somtijds zongen de tenoren in de
maat.
Goethe en Tomaschek.
De naam van eerstgenoemden is heel wat meer
bekend dan die van den tweeden. En toch waren
beider namen nauw aan elkander verbonden.
Tomaschek werd in 1774 te Skutsch in Bohème
geboren. Hij studeerde in het recht en wijdde
zich alleen des nachts aan de muziek. In zijne
vrije daguren gaf hij echter pianolessen om in zijn
onderhoud te voorzien. Door bemiddeling van
een zijner leerlingen : graaf Georg von Boucquoy
kon hij zich echter later geheel aan zijne kunst
wij il en.
'fomaschek's liederen die zeer in de smaak
van zyue tijdgenooten vielen werden spoedig
algemeen bekend, al zijn zij nu als tamelijk ver
ouderd te beschouwen. In 1818 zond hij het
eerste deel liederen, op gedichten van Goethe
gecomponeerd, aan den dichter die toen te
Karlsbad vertoefde waarop hij een zeer vleiend schrij
ven van Goethe ontving.
Na met de liederen kennis gemaakt te hebben
schreef Goethe hem andermaal van uit Jena waarin
wy o.a. lezen :
«Gaarne zou ik u mondeling uitdrukken hoe
zeer ik u dank voor uwe belangstelling in mijne
liederen en voor uw onvermoeide arbeid ze allen
te componeeren en wel om verschillende redenen.
Want hoewel ik reeds veel aangename uren heb door
gebracht bij de voordracht uwer liederen heb ik toch
reeds sedert lang de overtuiging dat alleen de
toondichter zelf of' wel eenige zijne leerlingen die
geheel van zijn geest zijn doordrongen ons waar
lijk kunnen openbaren wat hij in een gedicht heeft
gezien, hoe hij het heeft opgevat en wat hij er
in heeft gelegd. Tevens zou ik dan willen
zeggen dat mijne liederen op verschillende tijden
en onder verschillende omstandigheden ontstaan
slechts dan een innerlijke overeenstemming en
ideale eenheid zouden kunnen hebben, wanneer
de componist ze ook in de eenheid van zijn ge
voel nogmaals wilde opnemen en als ware zij
een geheel op zijne wijze wilde voordragen.
Hierover zou ik gaarne eens van gedachten
wisselen."
Deze opmerkingen doen zien dat de eenvou
dige voordracht van een lied hem niet voldoende
was. Hij wilde de geheimste gedachten van den
componist doorgronden.
Gedurende zijn verblijf te Eger in Augustus
1822 had Tomaschek gelegenheid Goethe te ont
moeten. Daarom ging hij 's morgens om 8 uur naar
naar de Goldene Sonne" waar Goethe logeerde.
Hij klopte eenigszins beschroomd aan, want de
verhalen omtrent de onvriendelijkheid en trots
van Z. E. Goethe speelden hem door het hoofd,
toen een krachtig »drauszen bleiben!" hem werd
toegeroepen.
Na eenigen tijd kwam iemand hem echter
zeggen dat de «Geheimrath" hem kon ontvangen.
In majestueuse houding stond Goethe midden
in de kamer. Hij verontschuldigde zich over zijn
uitroep, doch hij bevond zich in een levens
gevaarlijke toestand, daar zijn barbier hem juist
onder handen had.
Hij noodigde Tomaschek uit hem 's middags
te komen bezoeken.
Tomaschek heeft verhaald hoe hij met Goethe
over kunst sprak en hoe schoone denkbeelden
Goethe uitte. De dichter verhaalde toen ook dat de
Rekentnisse cinfr schonen S<cle uit Wilhelm
Meister door hem zijn geschreven voor tijdschriften
doch dat hij ze in Wilhelm Meister zonder een
verband te zoeken heeft ingelascht eenvoudig om
ze voor vergetelheid te bewaren. »Wer kennt
nicht das Loos der Zeitschrifte" voegde hij er bij.
Toen vroeg Goethe hem eenige liederen voor te
dragen want zeide hij: de componist kan beter
dan de zanger geest en leven aan het lied schenken.
Hij toonde zich hoogst ingenomen met de
opvatting van den componist en beloofde gaarne
iets in zijn stamboek te schrijven. Hij deed dat
op twee blaadjes van het stamboek. Het diplo
matische bestaat hierin zeide Goethe dat men
beide blaadjes scherp tegen elkander moet leggen
voor men tot het lezen van het binnenste op
schrift overgaat.
Het buitenste opschrift luidt aldus :
Für innige Theilname
an meinen Gesangen
dank bar
zu freundlichen Erinnern
genussreicher Stunden.
Eger G Augustus 1822
Het opschrift aan de binnenzijde luidt:
Liebeschmerzlicher Zwiegesang
unmittelbar nach dein Scheiden.
Dan volgen de twee eerste strofen uit
Aeolsharfen.
Later zeide Goethe nog tot anderen dat
Tomaschek zijne liederen zoo schoon componeerde.
Doch voegde bij er bij wünschte ich ihm ine.hr
Gemüthliches, der Emgang gum Erlkönig w UI
m c,h nicht anxprechen.
Vergelijkt men deze belangstelling bij de
algeheele en voorname onverschilligheid die Goethe
tegenover de liederen van Schubert toonde, dan
begrijpt men ook nog sterker dat de dichter niet
altijd de beste beoordeelaar is van de liederen,
die op zijne gedichten zijn gecomponeerd.
Heine toch droeg de compositie van zijne ge
dichten meest altijd aan Kücken op, die ze op de
meest ordinaire wijze opvatte.
In Goethe's werken vindt men Tomaschek
nog eens vermeld en wel bij eene beschouwir.g
over het conservatorium te Praag, waaraan To
maschek tot zijn dood (3 April 1850) verbonden
was,
Miiiiifiuiijjtiiiiimiiiimjjuiuiiiuiiuijjjifiiffiiiiiimmfiiiiimiiiiiiiiiiiiiiim
De Hollanüscbe Kunst te Venetië.
(VArte Europeaa Venezia.)
door VITTOKICI PICA?NAPOLI.
Jong Italiëpraesteert nog niet veel op het
gebied van Letteren en Kunst, in vergelijking
met hetgeen in andere landen op dit gebied wordt
geleverd.
In de schilderkunst is zeker Segantini een der
bizonderste figuren, na, den te vroeg gestorven
Tranquille Cremona, een exquis schilder, die
slechts in enkele werken zijn persoonlijkheid
uitte, tegen het einde van zijn zoo kort kunste
naarsleven. Onder de beeldhouwers staat bovenaan
Paul Troubetskoy, de gevoelige, uiterst knappe
en hoogst begaafde artiest, die o. a. te Veneti
zooveel succes behaalde, en dezer dagen, te
Pallanza, met zijn monument voor den Senator
Cadorna.
De kunstcritiek echter is in Italiëin zeer
bevoegde handen: Vittorio Grubicy de Dragon
te Milaan, en Vittorio Pica te Napels, zijn heftige
en uiterst capabele voorvechters, die met enthou
siasme, overtuiging en groote kennis alle moderne
begrippen op Kunst- en Letter-gebied verdedigen
en ontleden.
Van Vittorio Pica is dezer dagen verschenen
een zeer smaakvol gedrukt deeltje van een twee
honderd bladzijden, in witten omslag met groenen
titel, l'Arte Europea a Vtntzla, opgedragen aan
Camille Lemonnier. Dit eenvoudige en keurige
boekske bevat zeer merkwaardige en belangrijke
studies over de te Venetiëtentoongestelde werken
en het is ons een genoegen een overzicht te geven
van hetgeen Pica daarin zegt over onze
landgenooten van wie werken te Venetiëaanwezig
waren.
Pica heeft een domineerenden invloed in Italië.
In 18'.l2 gaf' hij uit Arte aristocratici, waarin hij
met groote oplettendheid, intuitie en gemak de
dichters Verlaine, Mallarmé, Villiers de l'Isle
Adam, e. a. ontleedde, wier aritttukrutisclte kunst
hij met veel charme en nauwkeurigheid trachtte
begrijpelijk te maken voor hen die deze van
nature niet voelen. In zijne studies ontwaart
men, naast de kundige ontleding, een warme
sympathie die den schrijver hoog doet achten.
Pica is in Italiëeen der weinigen die propa
ganda maken voor ware kunst, en een veld ontginnen
dat, zoo niet eene nieuwe renaissance, zeker eene
herleving van de letteren in hun vaderland zal
voortbrengen.
Uit het voorgaande begrypt men de betrek
kelijk groote waarde van zijn laatste werk over
de tentoonstelling te Venetië.
Eerst behandelt hij de beeldhouwers; daarna
de Pre-Raphaëliten, Hughes, Burne-Jones,
Richmond, Millais, Watts, en de andere Engelschen,
en vervolgens in afzonderlijke hoofdstukken de
schilders van Noorwegen, Duitschland, Frankrijk,
Italië, en Nederland.
Van dit laatste hoofdstuk zal ik een overzicht
geven daar het steeds belangwekkend en dikwijls
kerzaam is, te zien hoe onze landgenooten in
den vreemde beoordeeld worden.
l'ica vindt een zekere overeenkomst tusschen
de Scandinavische en rie hollandsche schilders.
Bovenaan natuurlijk plaatst hij Jozef
Israëls, de «beroemde hervormer" van onze
hedendaagsche schilderkunst, wiens werk grooten
indruk op hem maaH door de tristezza immema
d e uit zijn schilderij straalt, welke hem doet
kennen als den pietoM e commovente schilder der
Armen.
Voor Mesdag's schilderijen zegt hij, dat, meer
dan de door de knappe uitvoering deze uit
munten door intieme poëzie, en persoonlijke op
vatting.
Van der Weele, Gabriël, Du Chattel, Apol, vindt
bij zoekers naar een kalm realisme; Willem
Maris verdient een bizonder woord van lof voor
de frischheid waarmede hij de Lente weet te
vertolken.
Neuhuijs is verwant aan den delftschen Vermeer
en zijn «binnenhuis' ongewoon rustig (piacevole).
Bisschop's portret, bestemd voor de Gulleria
Pittr, het eenige portret van deze afdeeling (men
weet hoe onvolledig zij was) beschouwt Pica als
een soliede en energiek werk.
Maar een zeer bizonderen lof zwaait hij de
etsen toe. Het succes van deze afdeeling wordt
eenigszins bewezen door het vrij groote aantal
etsen die verkocht werden, nl. : van Bauer l ;
Etha Fles (>; Graa U van Roggen 3 ; Haverman 3 ;
Karsen 2; Koster 5; Reicher 4; Stark 2;
Witsen 3; Zilcken 3. Deze exquise, intense en
suggestieve kunst heeft in Nederland een schit
terend roemrijk verleden. Hij noemt Lucas van
Leyden, Potter, Visscher en boven allen
Rembrandt, als de grootsten van dit verleden dat
snel wegzonk in de achttiende eeuw, om weder
splendidumento te bloeien sedert een dertigtal
jaren, in Belgiëdoor het initiatief van Rops, in
Holland door den invloed van Jan Weissenbruch,
Israëls, de Marissen en Mauve.
Na de etsen van Israëls («kinderen der zee",
«de rooker" en »als men oud wordt") noemt hij
de drie «verbazende" (stupende) oostersche etsen
van Bauer, die, met hun machtig licht en bruin
en hun zilverige diepte doen denken aan Rem
brandt ; de prachtige «Semeur'' van Thijs Maris ;
de twee portretten van Veth ; de krachtige
«houthakkers" van Mauve ; de landschappen van
Witsen, Stark, Storm van 's Gravezande, Mesdag,
Karsen, Graadt van Roggen en Etha Fles ; de stil
levens van Verster en Reicher; en eindelijk de
twee delicate profielen van meisjes en de twee
portretten, van zoo robuste factuur, van Paul
Verlaine en van de »Reginotta" der Nederlanden,
te danken aan de knappe naald van Philip
/ilcken, een der intelligentste jonge artiesten
die Holland heden bezit, en aan wien de ver
dienste moet worden toegekend met liefdevolle
zorg deze kleine tentoonstelling van hollandsche
etsen te hebben georganiseerd.
Men ziet uit bovenstaande letterlijke vertalingen
dat de werken van onze landgenooten, te Veneti
geëxposeerd, niet alleen een goed figuur maakten,
maar tevens zeer gewaardeerd werden.
Alleen is het te betreuren, dat, op de
Etsenafdeeling na, de hollandsche kunst niet volledig
vertegenwoordigd was, daar zeker weinig inter
nationale tentoonstellingen in den vreemde met
zooveel enthousiasme ontvangen en met zooveel
zorg zijn bestudeerd als deze.
Bij Buffa.
Belangrijker dan de gehcele uitstalling in
Arti's beide groote zalen, twee nieuwe teekeningen
van Voerman, juist bij Buffa aangekomen.
De eene : 't gestyleerde moment van de laatste
zonnestralen, die nog even schrampen de koe
ruggen. De wei en de lucht als diepe galmen
van de avondklok.
De andere : Plen koele zomerdag zonder zon.
Paarsche nevels drijven langs witte wolkgevaarten.
Klanken als zilver.
Niets meer van het eenigzins gemaniereerde
van sommige zijner laatste teekeningen.
In eene beschouwing over Hollandsche en
Engelsche schilders in de Haarlemmer van Woens
dag 30 October, de heer L. Simonsz aldus over
van Wisselingh, onzen bekenden kunstkooper:
maar dat hij eerst van kunst houdt en dan pas
van handel, bewijst immers alleen dat hij een
onpractisch mensch is.
Kon men dat nu ook maar getuigen van alle
journalisten, die lange artikelen over kunst schrij
ven als de heer Simonsz !
P. Li,