De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1895 10 november pagina 1

10 november 1895 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

K°. 959 DE AMSTEKDAMMEE A°. 1895, WEEKBLAD YOOE NEDERLAND Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTUS VAN MAURIK Jr. Dit nummer bevat een Bijvoegsel. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Verschijnt eiken Zaterdagavond. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, te Amsterdam, Singel bij de Vijzelstraat, 542. Zondag 10 November Abonnement per 3 maanden ?1.50, fr. p. post ? 1.65 Voor Indiëper jaar mail?10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar . . . 0.125 Advertentiën van 1?5 regels ?1.10, elke regel meer . . . 0.20 Reclames per regel 0.40 IN H O 17 Di VAN TEEBE EN VAN NABIJ: De Tentoonstel ling. De Oudstrijders, Het nieuwe Fransche ministerie. SOCIALE AANGELEGENHEDEN: De volkssohool voor de Vierschaar, door F. M. C. Brieven uit Utrecht, door Giese van den Dom. MUZIEK in de hoofdstad, door Van Milligen. WETENSCHAP: Het eeuwfeest van het Institut de France". (Slot) RECLAMES. VOOB DAMES Waarom zoo hard ? Allerlei, door E-e. NEDER LAND IN BEELD EN SCHBIFT: Visscherij. I. SCHAAKSPEL.?FEUILLETON: Droomen en wer kelijkheid, Eene vertelling uit Afrika, door Olive Schreiner, (Slof). VARIA. ALLEBLEI. PEN- EN POTLOODKBASSEN. ADVEBTENTIEN. HlliiiiilliiiiiiiiiiiiiiilillMlllllttililMllliimiiiiiiiiiifiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiliiiiiltii De Tentoonstelling. De tentoonstelling is geëindigd, en binnen enkele weken wordt van het terrein verwij derd wat daar met zoo veel moeite in vele maanden is bijeengebracht. Voor hen, die gedurende geruimen tijd hun beste krachten aan deze onderneming hebben gewijd; hen die haar hebben «uitgevonden", trots alle bezwaren, tegenspoed en tegenwer king hebben doorgezet, breken nu rustiger dagen aan, waarin zij op hun werk zullen terug zien, en kalmer dan tot dusverre kun nen overwegen welke waarde zij aan hun arbeid en aan hun opofferingen van velerlei aard mogen toeschrijven. Kalmer, zeggen wij, in de onderstelling, dat zij niet al te zeer geprikkeld zullen zijn door de oordeelvellin gen, die hun ongevraagd worden toegezonden, want met het oogenblik der sluiting is ook dat der kritiek aangebroken. Waarschijnlijk zal het gewezen Tentoonstellings-Comitêmet zijn medewerkers wel geen verslag geven van de slotsom dier over wegingen, doch ook zonder zulk een officieele raededeeling zal het niet geheel onmogelijk zijn te ontdekken, welke bekentenissen deze ondernemende zielen voor elkander zullen afleggen, want enkele opmerkingen dringen zich aan ieder op. Het kan, dunkt ons, den vurigsten be wonderaar van deze tentoonstelling geen moeite kosten te erkennen, dat het Comit den tijd tot voorbereiding veel te kort heeft genomen; dat het een fout, zoo men wil een noodzakelijk kwaad, is geweest, het oorspron kelijk plan van een tentoonstelling, betrek king hebbend op het »hotel- en reisweEen," prijs te geven voor dat eener zoogenaamde ^wereldtentoonstelling"; dat deze (dientenge volge) tweeërlei clou heeft gehad: een mailboot en Oud-Holland, die geen van beiden werden wat zij wezen moesten ; dat de pu blieke vermakelijkheid de povere tentoon stelling geheel op den achtergrond heeft ge dreven ; dat bij de financieele berekeningen een onmogelijk groot aantal bezoekers werd ondersteld ; dat het expeditie-contract zonder voldoende kennis van zaken werd geslo ten enz. enz. Het plan van deze tentoonstelling was inderdaad oorspronkelijk en mocht een ge lukkige vinding heeten. Een tentoonstelling van het s>Hötel en Beiswezen," mits met zorg voorbereid, beloofde iets goeds. Maar de zorg daartoe vereischt was niet gering. Zij zou immers belangrijk moeten worden door haar historisch karakter. Hoe men gereisd heeft, de middelen van vervoer, de gelegenheid tot dag- en nachtverblijf van vroegeren en late ren tijd, in het Oosten en het Westen, het Noorden en het Zuiden, welk een uitgestrekt veld voor onderzoek; hoeveel studie diende niet vooraf te gaan, hoevele relaties in het meer nabij gelegen en in het verre buiten land zouden niet moeten worden aangeknoopt, en over hoeveel geld had men niet behooren te beschikken, om hiervan iets te maken, den veelbelovenden uaam zulk eener expositie waard. Natuurlijk zou naast het historisch karakter, het commercieel of industrieel ka rakter niet verwaarloosd behoeven te worden; integendeel, het een zou het ander meer beteekenis hebben verleend, doch dit beperkte terrein eischte tienmaal meer tijd, kennis, overleg, geld en moeite dan het opslaan van de groote houten kraam, ingericht voor een reusachtigen winkel, waarvan Manusje van Alles in zijn zaligste oogenblikken ooit kan hebben gedroomd. Maar de tijd drong, men had groote haast, de planken lagen te Ant werpen gereed; men scheen geen enkel j aar, allerminst twee jaar te kunnen wachten, en de vraag werd dus niet een tentoonstelling, waarmee de stad en het land, de ontwerpers en de uitvoerders eer konden inleggen, men zou zich tevreden stellen als men een geheel kon vormen, dat voldoende publiek trok, om het financieele plan te kunnen wagen. En zoo is het geschied, dat van den eersten opzet dier tentoonstelling niets is overgebleven dan de mastelooze boot, daar zoo smakeloos ge legen in dat gepleisterd bassintje, niet eens als een visch op het droge, maar als een doode kabeljauw in een tobbe met water, een inailboot waaromheen de eendjes zwommen in afwachting dat er iets te azen viel. Een kermis in 't groot, allerminst in het grootsche, leek deze tentoonstelling, met geen enkel excuus voor landgenoot en vreemdeling dan Oud-Holland, dat, na hetgeen van dezen aard reeds hier en elders te aanschouwen was geboden, weder te nietig was om indruk te maken. Wel mochten de huizen gelden als velerhande typen van oud-Nederlandschen bouwtrant, doch juist door al die gevels, aan elkaar geregen, te samen de vier zijden van een marktpleintje te doen vormen met een mennist grachtje daarbuiten, meer een af spiegeling van het kleinsteedsche Oud-Holland op zijn benepenst, dan iets dat getuigde van het krachtig Oud-Holland, hetwelk ook door zijn bouwmeesters tot over de grenzen beroemd werd. Oud-Holland zonder n gebouw dat Oud-Holland's eer verkondigde. Ware het eenvoudig te doen geweest om het schilderachtige van een paar stadsgezichten in de 16e eeuw terug te geven, men had het zich eensdeels gemakkelijker kunnen maken ; waartoe dan zooveel gevels uit al de vier windstreken nagebootst? maar voor het overige .... van dat schilderachtige zelf is in tal van Nederlandsche steden nog zooveel over, dat men met deze nagemaakte schilder achtigheid weinig eer zou kunnen inleggen. Wilde men echter Oud-Holland vertoonen in zijn stedenbouw, men had op veel ruimer schaal te werk moeten kunnen gaan, om een geheel te scheppen, waarin het kleine en het grootere niet alleen, maar ook het allergrootste tot hun recht konden komen. Het Oud-Holland zooals het thans werd voorgesteld, maakte ongetwijfeld een zeer gunstige uitzondering op al het overige, dat achter het Rijksmuseum te kijk werd gesteld ; het getuigde van meer ernst, van meer liefde tot een onbaatzuchtig doel dan op het geheele terrein tusschen den doolhof en den olifant of den luchtballon viel waar te nemen; het stond daar als een monument, waarmee wij ons zelf en den vreemdeling wilden herinneren, al zoudt ge het niet aan die ongeving zeggen, we zijn nog niet vergeten, dat \ve de zonen heeten van een kloek en bedachtzaam ge slacht. Maar zelfs deze uitzondering droeg de sporen van de al te groote overhaasting waaronder, en van al te beperkte middelen, waarmede het Uitvoerend Comitézijn taak had te volvoeren, wat natuurlijk nog dieper moest gevoeld worden, toen men den kermisgeest, die het geheele terrein beheerschte, niet kon beletten als een sjovele harlekijn ook door het Vijgendammer poortje zijn entree op dat «Marktplein" te doen. Eer hebben wij met de onderneming niet ingelegd. Noch de Leeuw, die op den eersten dag daar werd uitgedeeld, noch de vorstelijke bezoeken, noch de, dientengevolge noodig geworden burgermeesterlijke en ministerieele speeches, noch de pluimstrijkerij der buitenlanders kunnen, naar onze meening, de waarheid te niet doen, dat het voor den goeden naam van ons land, voor den goeden naam van ons volk als een degelijke natie, beter ware geweest, indien dez i te haastig en daarom slecht voorbereide wereldtentoonstel ling achterwege ware gebleven. Gelukkig, en natuurlijk! zijn de vreemdelingen niet talrijk geweest; maar zij die deze verzameling van onbeduidendheden met een kennersoog hebben aanschouwd, welk een meening moeten zij zich gevormd hebben omtrent ons Neder landers, waar zij de meest op den voorgrond tredenden onzer landgenooten in het jaar 1895 dien eenigszins feestelijk gearrangeerden rom mel zagen uitgeven voor een Wereldtentoonstel ling, een officieele huldiging ten volle waard ? Het is waarlijk het best aan deze zijde van de zaak maar niet te denken, al valt het moeilijk te erkennen, dat de tijd schijnt aangebroken, waarop de Regeering maatregelen behoort te nemen, om te voorkomen, dat ieder, die maar lust heeft een wereldtentoonstelling op touw te zetten, daartoe vrijelijk overgaat, zonder eenigen waarborg te verleenen, dat de natie, wier naam onvermijdelijk bij zulk een zaak betrokken is, niet gecompromitteerd zal worden door de zooveel geruchtmakende affaire. En toch wij hebben het comitébewon derd en bewonderen het nog. Wij denken er niet aan, de fouten voorbij te zien, die begaan zijn. Maar als wij, voor zoover iemand, die buiten zulk een onder neming staat, dat mogelijk is, ons rekenschap geven van al de bezwaren, den tegenspoed en de tegenwerking, van het zeer kort tijds bestek waarin, en van de beperkte middelen, waarmee dit alles moest tot stand gebracht worden, dat honderd duizenden bezoekers naar het museumterrein en tonnen gouds naar de hoofdstad heeft gevoerd, dan zouden wij al zeer onbillijk moeten wezen, om niet te er kennen, dat, niet de tentoonstelling zelf, niet het ten slotte aangenomen en uitgevoerde plan, maar dat het comitéen in het bijzonder zijn voorzitter mr. Calisch een woord van warmen lof verdient. Toen men eenmaal ten gevolge van be gane fouten niet anders kon, dan zulk een tentoonstelling maken, heeft men ook niets nagelaten om zijn doel te bereiken. Het comitéheeft zichzelf gegeven, elk naar zijn vermogen, zijn talent, zijn tijd, zijn kracht... zijn geld niet uitgezonderd. Amsterdam zal wel nooit lust gevoelen trotsch zich te betoonen op de expositie, die gelukkig en dat helaa-s niet zonder ruzie, verdwijnt, maar toch zou de hoofdstad recht hebben zich te verherten op het bezit van een zevental bur gers, die in een jaar tijds meer ondernemings geest, volharding en wilskracht hebben aan den dag gelegd dan even zooveel honderden, die terecht het werk van het comitéaan den toets der kritiek onderwerpen gedu rende hun geheele leven. Het comitémoge tekort geschoten zijn in bedachtzaamheid en geduld, het heeft dat tekort gedekt met zulk een overvloed van inspanning dat men het veel mag vergeven. Van een Wereldtentoonstelling had hun werk alleen den naam, en voor den onoordeelkuiidigen bezoeker den schijn, gelijk een schilderij, door een dilettant gemaakt, in een lijst gezet, slechts door den onopgevoeden bur german als een degelijk kunststuk kan wor den geprezen. Maar dit tentoonstellingswerk, zooal geen werk van waarde, vertoonde toch eenige hoedanigheden, die iets beloven... En zoo komt men, zich herinnerende wat daar achter het Museum als in een speeltuin voor groote menschen bijeen gevoegd wa?, allicht tot de erkentenis: daar zat toch wel iets in; het streven heeft niet tot een verheven doel geleid... maar het zou zonde zijn als de on dernemers daardoor van verder pogen waren afgeschrikt. Kom, zoo zouden wij het comit willen zeggen : wikkel de zaken af, rust wat uit, gun u zelf den tijd, zoek dan een goed, een beter plan, bereken op uw gemak de kosten, sticht een breedere en vastere organisatie... ge hebt getoond meer dan de meesten te durven, te willen en te kunnen, doe het dus nog eens over en wisch door een schitterend resultaat de herinnering van deze gelukte misluk king uit. Maar de eerste voorwaarde om te slagen zal zijn, zich vrij te houden van mystificatie. Geen namen, die niet bij het voorwerp passen. Een tentoonstelling van het Hotel- en Reis wezen is ons wel beloofd, maar kwam niet tot stand ; een wereldtentoonstelling stond op het program, maar is niet gehouden; een tentoonstelling van vermakelijkheden is niet aangekondigd en toch had het nog het meest den schijn er van, alsof men bedoeld had zoo iets te geven. Het een of het ander; niet van alles wat, en, zooals de ouden zei den, van het geheel niets; en vooral niet een verbergen van de eigenlijke bedoeling achter een schijnvertooning. Want dat juist prikkelt de gemoederen. Immers niet dat de tentoon stelling in de volkstaal een groote kermis moest heeten, schudde de kritiek wakker, maar dat die groote kermis werd ingeschre ven en ten doop gehouden als een kind van goede huize in een lange kanten jurk met peter en meter uit de hof buurt, dat ergerde ; het grootsche waardoor het kleine werd om geven, hief dit kleine als iets opgepronkts huichelachtigs in het licht. Ook de kermis, wij Hollanders weten het maar al te goed, heeft haar waarde mits als kermis behan deld en aangediend en een tentoonstelling, die inderdaad als zoodanig bedoeld en uit gevoerd, een kermis zou wezen een ten toonstelling uitsluitend van de middelen tot vermaak, waarmee de menschheid zich de verveling verjaagt, den levenslust verhoogt en de werkkracht verfrischt ze moet nog gegeven worden. Breed opgevat, met de vereischte zorg in elkaar gezet, zou zulk een expositie ongetwijfeld de belangstelling van den hoogste tot den laagste winnen en een schitterend welslagen haar deel kunnen wor den, zonder dat iemand kwaad zou spreken van het vermaak. Wie weet, of het niet eenmaal zal blijken, dat de wereldtentoonstellingen haar tijd ge had hebben, maar wat men lang niet van alle gebouwen kan zeggen waarin de menschen welbehagelijk hebben gewoond dat er toch enkele spijkers van zijn heel gebleven ... Een tentoonstelling van clou's; van louter clou's, als n clou . . . onze be scheidenheid zou, vreezen wij, op een al te ge vaarlijke proef worden gesteld, wanneer we dit ons denkbeeld,eens mochten zien verwezenlijkt! DE OUDSTRIJDERS. Uit een schrijven van een lid van het hoofd bestuur der Vereeniging Trouw aan Koning en Vaderland, door ons ontvangen, blijkt, dat hetgeen naar aanleiding van de loftuiting der Ant. Nederlander op de «wakkere mannen" uit onze pen is gevloeid, niet de^goedkeuring van dezen kon wegdragen. '\Vare T. A. K. en V. zoo lezen wij in den brief niet wakker geweest, dan was menig oudstrijder door armoede en ellende omgekomen. Vóór 1890 bekommerde zich immers niemand om

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl