Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No.959
de behoeftige oudstrijders. Wat sterker ip,
men wist niet eens, dat er nog oudstrijders
van '30 waren. De oprichting der Ver
eeniging werd gevolgd door het verzenden
van adreseen aan H. M. de Koningin-Re
gentes, aan de Regeering, aan de leden der
Eerste en Tweede Kamer; men stelde een
onderzoek in naar het aantal en den toestand
der oud-strijders «maar wij hadden geen
geld genoeg, wij hadden een te hoos denkbeeld
van het patriottisme der Nederl. Regeering".
De Koningin schonk /'1000 en het Rijk slechts
f 10000. De roepetem tot de .Regentes,
Regeering en Volksvertegenwoordiging werd
herhaald en de f 10 000 tot f 20.000 opge
voerd, dank zij de hulp der heeren Lieftinck,
Ferf, Smeenge, Hartogh, de Ras en Pyttereen;
doch het verzoek om een grootere toelage
werd afgewezen met 42 tegen 25 stemmen.
Viermaal werd de jaarlijksche collecte reeds
gehouden, en zij gaf in het laatste jaar ruim
f 6000. Wat in Belgiëgeschiedde was het
hoofdbestuur bekend en gaf het aanleiding
om vermeerdering van inkomsten te vragen.
_ Alle jaren sloegen wij op dat aanbeeld, maar
net hielp niets."
Dat er nu weder een beweging voor de
oudstrijders is ontstaan, kwam als volgt: »In
Nieuw Leven las men, in Juli van dit jaar,
een bericht, dat te 's Hage was overleden een
Generaal, oud 86 jaar, oudstrijder uit de
roemrijke jaren van '30 en dat bericht eindigde
met de vraag: zijn er nog oudstrijders uit dien
tijd? De Heer Dr. Vrendenberg wist dus ook
in Juli van dit jaar niet, dat er behoeftige
oudstrijders waren en t' ch was te Franeker,
zijn woonplaats, ook in 1893 een collecte
voor hen gehouden en woonden daar vijf
oud-strijders, die door T. A. K. en V. on
dersteund werden Ik schreef naar aan
leiding van dat berichtje aan den redacteur
'van N. L . dat mij zijn artikel had verbaasd;
dat er in Friesland nog wel een honderdtal
oud-strijders waren en daaronder een 80 tal,
die ondersteund werden. De heer Vrenden
berg meldde dit in N. L- Dat las Ds Drijver....
die daarop in verschillende bladen artikelen
achreef."
In 't afgelegen jaar werden 774 personen
ondersteund, die geen van allen boven de 4
of 5 gulden per week inkomen hadden; het
aantal nog levende oudstrijders, kan men op
1000 stellen. Ten slotte verzekert on ze schrij
ver, dat het hem aangenaam zal zijn, als de
werkzaamheid van T. A. K. en V. overbodig
? mag worden, ten gevolge van de pensioneering
dezer oudstrijders.
Brengen wij voorts in herinnering, dat
Tr. A. K. en 'V. In Juli 1890 opgericht, aan
haar hoofd heeft staan: H.M. de
KoninginRegentes als Beschermvrouw;
dat de post op de Belgische
Staatsbegrooting. betrekkelijk de pensionneering der oud
strijders als volgt is omschreven:
«Pension de 1.200 francs en faveur des décorés
de la croix de fer et des blessés de Septembre
dont les titres ont téreconnus avant Ie l
Novembre 1804; subside de 400 francs a leurs veuves
et orphelrns; subside de 200 francs aux veuves
de légionnaises qui n'ont pas tépensionnés;
subsides annuela de <>00 francs, aux décorés de
la croix commémorative de 1830 nécessiteux;
gubside de 200 francs a leurs veuves, qui se
tnwivent dans J« besoin; sabsides et secoirrs
extraordinaires aux blessés de Septembre et a
leurs families."
Het crediet voor 1892 toegestaan bedroeg
280000 frcs.;_
dat en dit voor hen. die op de hul p van
particulieren voor deze zaak meenen te mogen
rekenen in 1892 door de Vereeniging aan
alk, Hoogstaangenlagen in Nederland een cir
culaire is verzonden met het beredeneerd en
dringend verzoek, om een gift in eens en (of)
een jaarlijksche bijdrage toe te zeggen, welke
circulaire, blijkens de woorden van het be
stuur dit gevolg heeft gehad:
»t>e uitkomst daarvan was, dat wij aan giften
in eens ? 1397.40 ontvingen en ons aan
jaarl\jksche bijdragen f 661.50 werd toegezegd.
Men veroorlove ons over die uitkomst niet in
bjjzonderheden te treden";
dat de stemming, waarin de Vereeniging
verkeert, duidelijk blijkt uit deze woorden
van het laatste jaarverslag:
»Daar onze herhaalde vertoogen om de nood
zakelijkheid eener hoogere Rijksbijdrage in het
licht te stellen, niet het gewenschte gevolg hebben,
meenen wij ons bij het eenmaal toegestaan cijfer
te moeten neerleggen, en onze hoop uitsluitend
hierop te vestigen, dat de geleidelijke afsterving
ons eindelijk in staat zal stellen, den
ovetWvjnenden een onderstand toe te kennen, zooals wij
dien voor allen noodig keurden. Een bescheiden
stap in die richting meenen wij u heden te mogen
voorstellen, in de hoop nl. dat onze inkomsten
niet achteruit zullen gaan."
In 1835 zijn er 38G bedeelden van ? 78 p. j.,
200 van /' 20 p. j. en 123 a f 5 p. j.
Het sterftecijfer bedroeg van l!S93?1S94 13
pCt. en van 1894?1895 20 pCt.
Tegenover deze vermindering staan nog
nieuwe aanmeldingen en »het blijkt telkens
meer noodig, de eenmaal opgcnomenen wegens
toenemende behoefte, in eene hoogere categorie
te brengen".
En wat nu, dit alles overwegende, onze mee
ning is over de wakkerheid der mannen, die
onder H. M. de Regentes als beschermvrouw
het bestuur voeren over de Vereeniging?
Wij zullen geenszins ontkennen, dat zij
zich moeite hebben gegeven, en de toestand,
waarin de meesteoudstrijders verkeeren, zonder
hun optreden waarschijnlijk nog ellendiger
zou wezen, dan die thans is. Maar
-niet is het te verdedigen, dat zij, die door
hun optreden, de zedelijke verplichting hebben
aanvaard alles te doen wat mogelijk was, om
dien stumpers een goed verzorgden ouden
dag te verzekeren, gemeend hebben zich bij
het eenmaal toegestane cijfer te moeten neer
leggen", uitsluitend hun hoop" vestigend
op de geleidelijke afgterving". Zoo iets zou
men eerst mogen schrijven, als men haast, in
letterlijken zin, Hemel en Aarde bewogen
had. Dit nu is zoo weinig geschied, dat
zelfs in Juli door een redacteur van een
Volksblad, gelijk door duizenden anderen, het
bestaan der Vereeniging noch dat der oud
strijders zelven werd
vermoedHeeft dit bestuur ooit een pensioen voor de
1000 oudstrijders gevraagd?
Heeft het jaar in jaar uit, de dagbladen
op de hoogte gebracht van den toestand, met
het dringend verzoek de pensionecring dier
oudstrijders te bepleiten?
Heeft het, hoe ingenomen ook met een gift
van ?1000, persoonlijk zijn opwachting bij de
Beschermvrouw gemaakt en H. M. betoogd,
dat de eer van de natie en niet minder de
eer van het Huis van Oranje er mede ge
moeid zijn, als de verdedigers van Vaderland
en Vorst bij honderdtallen, ongepensioneerd,
in jammerlijke armoe het gratie gemoetgaan?
Heeft dat Bestuur verleden jaar. toen het
Lombokfeest werd gevierd, van de gelegenheid
gebruik gemaakt, om nu eindelijk eens recht
te vragen voor die oude mannen,.... tot nu
toe overgelaten aan de particuliere weldadig
heid, terende op een karige aalmoes ?
Zal dat bestuur nu, vóór de begrooting
in behandeling komt, ten paleize zich laten
aandienen en bij den Minister?....
Heeft het er voor gezorgd, dat, zoo de Mi
nister dien ouden van dagen niet ter wille
mocht zijn, een der kamerleden met een voor
stel zal komen ?
Nu is er eenige beweging ontstaan. Dag
bladen hebben de wenschelijkheid eener af
doende voorziening in de nooden dier krijgers
van 30 en 31 erkend Maar waar bleef
dan toch Trouw aan Kon. en Vod. ? Wie las er
van iets anders dan van de ... collecte ? Zijt
gij wakkere mannen, waarom ziet men U
dan niet op Uw post \ Gij moet U vertoonen.
Die oudstrijders kunnen het niet. Indien gij
wakkere mannen, nog wakker zijt, dan geen
moedeloosheid; thans al uw krachten inge
spannen, weldra zal het niet meer noodig
wezen ; over een jaar vier vijf zijn van de
774 verreweg de meesten dood'
Het nieuwe Fransche
ministerie.
Toen in Januari van dit jaar, na den val
van het kabinet-Dupuy, president Faure de
samenstelling van een nieuw ministerie aan
den heer Bourgeois opdroeg, schreef het
conservatief-liberale Journal des Débats op
zuurzoeten toon : »De heer Bourgeois is
radicaal; waarom maakt hij geen radicaal
kabinet ? Een vrij groot aantal gematigde
afgevaardigden zijn van oordeel, dat men in
de gegeven omstandigheden eene loyale proef
moet nemen met een geavanceerd ministerie.
Al deelen wij dit gevoelen niet, toch begrijpen
wij het; mogelijk is er wel iets waars in.
Welnu, laat men dan een zuiver en flink
radicaal ministerie maken. Dat zal duidelijk
zijn en moedig. De Kamer zal het kabinet
steunen of het omverwerpen, maar in elk
geval zal zij dan weten wat zij doet. En
wij zullen, ofschoon wij zulk een ministerie
bestrijden, alle recht laten wedervaren aan
de eerlijkheid van zijne houding en aan de
energie van zijne poging."
Het Journal des Débats zal zich niet kunnen
beklagen, dat de proef, die het toen wenschelijk
achtte, thans niet op loyale wijze is genomen.
Voor het eerst sedert de oprichting der derde
republiek heeft Frankrijk thans een homo
geen radicaal ministerie; voor het eerst is
gebroken met de polikique de concentration,
welke de verschillende partijen trachtte te
te bevredigen door het kabinet even bont
van samenstelling te maken als de Kamer,
een politiek welker ontstaan een transactie,
welker toepassing een voortdurend compromis
was, welke in vage termen veel beloofde,
maar geen enkele belofte hield, en welke
door hare karakterloosheid zelve tot eene
onvruchtbaarheid was gedoemd, die eene lauwe
vriendschap telkens weer binnen enkele maan
den tot openlijke vijandschap deed overgaan.
Radicale ministers heeft Frankrijk meer
malen gehad; twee malen zelfs radicale
minister-presidenten: Gobleten Floquet. Doch
in die dagen hadden de radicalen niet slechts
te lijden onder de hun opgedrongen
trangactien met andere partijen, maar ook onder
de dictatuur van Clémenceau, die zelf'buiten
alle ministerieele combinatiën bleef, maar
nooit terug deinsde voor een verbond met de
rechterzijde om ministerion omver te werpen,
welke aan zijn intransigente eisenen niet wilden
of niet konden voldoen. Sedert den val van
Clémenceau hebben de Fransche radicalen
eene evolutie doorgemaakt, die door de Frank
furter Zeitunij (wij citeeren hier bij voorkeur
geen Fransch blad) op de volgende wij/;e
wordt gekarakteriseerd:
»Het onvruchtbare, negatief-kritisch en het
holle, pathetisch-doctrinaire radicalisme zijn
met hun vertegenwoordigers Clémenceau eu
Floquet van het politiek tooneel verdwenen.
Dientengevolge zijn ook de oude partijgrenzen
vernietigd. De socialistisch getinte elementen
der oude partij zijn onder leiding van M
lerand tot de socialisten overgaan ; daarentegen
zijn vroegere gematigden, zooals Barthou en
Cavaignac, tot de radicalen toegetreden. Zoo
is eene groote fractie ontstaan van meer dan
honderd leden, die van het oude radicalisme
nog slechts den naam heeft, maar eene gansch
andere, nieuwe politiek nastreeft. Uit deze
fractie zijn de leden afkomstig van het
kabinetBourgeois, dat voor eene praktische
progressistische staatkunde ter linkerzijde kan steu
nen op de socialisten en ter rechterzijde op
de (zoogenoemde) regeerings-republikeinen.
Welke vorderingen sedert zes jaren zijn ge
maakt, ziet men uit het programma van het
nieuwe kabinet. Het bevat geen grondwets
herziening, geen beperking (of afschaffing)
van den Senaat, geen dergelijke doctrinaire
eischen. maar in plaats daarvan eene reeks
van praktische eischen op sociaal-politiek
gebied, zooals de progressieve successie- en
inkomsten-belasting, de afschaffing der
accijnsen, de instelling van arbeiders-pensioenkassen
en verdere algemeene, voor de arbeiders nut
tige hervormingen. De progressieve inkomsten
belasting heeft veel minder kans om te worden
verworpen dan zes jaren geleden. De open
bare en grondige bespreking dezer hervorming
heeft haar in den laatsten tijd vele aanhan
gers doen winnen. In regeeringskringen heeft
men er zich reeds aan gewend; het
kabinetRibot heeft zelfs het ontwerp eener progres
sieve successie-belasting ingediend met de
bedoeling, om daarop de progressieve inkom
sten-belasting te laten volgen."
Toen de Frankfurter Zeilung dit schreef,
was de letterlijke inhoud van het ministe
rieel program nog niet bekend; in hoofdzaak
echter is die inhoud in het bovenstaande vrij
juist weergegeven. De ministers verklaren
eene poging te willen doen, om aan den
tragen gang, om niet te zeggen den stilstand
van den wetgevenden arbeid een einde te
maken. Maar : pour que eet effort soit ef/icace,
il faut quil soit limité. Toch wordt in 't
voorbijgaan nog een eeresaluut gebracht aan
enkele der eischen, die de Frankfurter doc
trinair noemt. Zoo wordt eene wet op de
vereenigingen aangekondigd, ter voorbereiding
van de definitieve regeling der betrekkingen
tusschen de kerken en den souvereinen staat,
»van welken aard ook het karakter dier defi
nitieve regeling moge zijn". Die wet op de
vereenigingen zal tevens de uitzonderings
wetten (zooals de zoogenaamde
anarchistenwetten) moeten vervangen.
Op welke de partijen de regeering hoopt
te steunen, zegt zij duidelijk genoeg. »Wij
zijn van oordeel, dat er in de Kamers zoowel
als in het land eene meerderheid bestaat,
buiten de vijanden der republiek en buiten
hen, die onze instellingen slechts naar den
vorm hebben aangenomen, zonder er den
geest in de politieke en sociale gevolgen van
aantenemen (bedoeld worden de rallies);
buiten hen, die gelooven dat de vooruitgang
het gevolg kan zijn van het geweld, en die,
in strijd met den geest der Revolutie, ver
geten, dat de persoonlijke eigendom de stof
felijke openbaring en de zekerste waarborg
is voor de vrijheid van het individu."
En ten slotte : »Wij gelooven, dat in de
Kamers deze meerderheid, welke tot dusver
onzeker was van zich zelf, bereid is zich
krachtig te constitueeren om eene regeering
die, getrouw aan den ouden republikeinschen
geest, vastbesloten is de wetten te verdedigen
welke men tot dusver terecht als onaantast
baar heeft beschouwd ; die streng onpartijdig
is in de economische conflicten tusschen kapi
taal en arbeid, tegelijkertijd de vrijheid ver
zekert van den individueelen arbeid en de
collectieve vrijheid die door de wetten op
de syndicaten is gewaarborgd; die zonder
aarzeling of zwakheid de rust en de orde op
de straat handhaaft, maar die voortdurend
streeft naar de verbetering van het lot der
kleinen en der zwakken en naar eene betere
verdeeling van de lasten en de lusten der
maatschappelijke organisatie, die, in n
woord, overtuigd is, dat de Republiek niet
slechts de naam is eener politieke instelling,
maar een werktuig voor den zedelijken en
en maatschappelijken vooruitgang, een blij
vend middel om de ongelijkheid der toestanden
ie verminderen en de solidariteit tusschen
de menschen te vermeerderen."
Schoone woorden, voorzeker. Nog beter is
wat de regeering er op laat volgen: »Gij zult
ons naar onze daden beoordeelen."
Als men daarvoor het nieuwe ministerie
maar den tijd laat l Voor een
frontaanvabehoeft het, naar wij meenen, nog niet dade
lijk te vreezen. Maar des te meer voor
zijdelingsehe aanvallen. Met leede oogen ziet de
militaire partij, dat twee niet-miiitairen, de
heeren Cavaignac en Lockroy, geplaatst zijn
aan het hoofd der departementen van oorlog
en van marine. En onder de diplomaten en
bureaucraten gaat een kreet van verbazing
op, nu een beroemd geleerde, Marcellin
Berthelot, belast, is met de portefeuille van
buitenlandsche zaken, r/ex affaires //ui lui non'
li'ntKjl'.ïcx, zooals de oppositie-bladen spottend
zeggen.
Xu, dat laatste Hjkt ons zoo erg niet,
Lord Salisbury is ook een ijverig chemicus,
en toch een goed diplomaat. En daarenboven,
krijgt de Fransche republiek haar
buitenlandsche staatkunde niet, netjes pasklaar
gemaakt, rechtstreeks uit S t. Petersburg?
lllllllimillllllHIIIIHIIIIIIHIIIIIIIIIIIIHIIIinillllimillllllllllllllllllllllllllllim
De Volteliool voor ie Vierschaar,
Als mr. J. A. Levy de volksschool noemt
het kleinood der Nederlandsche natie, dan
begaat hij een vergissing. Hij leeft dan nog
bij de voorstelling, dat de waarde dier school
niet wordt aangetast, dan door de, tot pacificatie
gebrachte kerkelijke partijen. Hij heeft dan
niet opgemerkt, dat niet van kerkelijken, maar
van een geheel andere zijde machten komen
opzetten, die op het kleinood der Nederland
sche natie" heel wat hebben af te dingen.
Mr. Levy ziet ze thans plotseling met ver
bazing, gelijk Myrmidonen uit den grond
opkomen, en bemerkt onder hen helaas! ook
zijn vriend Riedel. Er is iets aan den gang,
een epidemie is aan het werk, die haar slacht
offers maakt tot in de onraiddelijke omge
ving van de Kappeijniaansche schooltradities,
zonder dat daar de aanleiding bekend is.
Men heeft in de laatste jaren verontrustende
verschijnselen opgemerkt; de onderwijzersstand
scheen een zeer vruchtbaren teelgrond te bieden
aan het socialisme en andere
omverwerpingstheoriën. Men heeft zich bezorgd gemaakt
over het soort christelijke en maatschappe
lijke deugden, dat lieden, met zulke theoriën
omgaande, aan de kinderen des volks zouden
onderwijzen. Over het algemeen zag men het
gevaar in, voor besmetting der volksschool
met socialisme. Terwijl men, een weinig minder
tevreden met het kleinood dan vroeger, werd
geslingerd tusschen het: laat maar waaien )
het vrijheidsbeginsel, ter eene, en het besef, dat
men toch de school niet zonder eenigen tegen
stand zich uit de hand kon laten nemen, ter
andere zijde, klinkt het plotseling rondom : de
school beantwoordt niet aan haar bestemming.
Niet om dien enkelen socialistischen onderwij
zer, neen de school als school, haar gansche in
richting, is absurd, er moet een andere school
komen, een die de voorbereiding is voor het
leven. Maar, zullen wij allicht uit den mond van
den een of anderen mr. Levy vernemen, is
er betere voorbereiding voor het leven dan de
volksschool ? Kunnen haar leerlingen indien
zij maar vlug genoeg zijn, niet al'es worden?
Kweekeling, onderwijzer, hoofd, leeraar,
professor. Voor wie genoeg in zijn mars heeft,
is immers de weg tot de hoogste ambten ge
opend ? En wij kunnen ons zijn verbazing
voorstellen, als wij hem mededeelen, dat juist
daarom, omdat iedere leerling der volksschool
een professoraat in zijn boeken tasch draagt,
de school niet deugt.
Het ligt er maar aan, in welken
gedachtenkring men leeft. Voor een halve eeuw,
toen de liberale partij in windselen lag. was
het ongetwijfeld een zeer geavanceerd demo
cratische gedachte, om de school zoo in te
richten, dat iedere leerling professor kon
worden Wie echter thans nog aan die opvat
ting vasthoudt, is een achterlijk aristocraat
van het intellect, heeft zijn tijd niet meegeleefd,
eert den handenarbeid niet gelijk de studie,
acht het heer zijn hooger dan het werkman
zijn. Dit echter is de gelukkige gedachte van
onzen tijd, dat ieder werkman, hij arbeide
in een chemisch laboratorium aan wetenschap
pelijke onderzoekingen, of hij voege de kalk
tusschen de steenen van den buitenmuur,
een werkman is zonder meer, en dat zijn
beteekenis wordt bepaald door het antwoord op
de vraag, of hij is een goed werkman.
Ziedaar het oude ideaal voorde volksschool
ineengestort Niet het kweeken der professor
bacil hoofdzaak, maar het voorbereiden van
den leerling voor het doelmatig gebruik van
hand en hoofd.
»Het tegenwoordig lager onderwijs beant
woordt niet aan de eischen eener voorberei
ding voor den aanstaanden werkkring der
leerlingen, en dus liet bijzonder ook niet van
hen, die geen andere school zullen bezoeken.
De hedendaagsche school is te vee! gericht
op het aan brengen van kundigheden, vaak
totaal overbodige >kennis", terwijl door de
wijze, waarop die kennis wordt aangebracht,
(als gevolg eener niet algemeene toepassing
van het beginsel van zelf-doen" d x>r den
leerling), de geestelijke vermogens der leer
lingen niet voldoende worden geoefend, en
als noodzakelijk algemeen gevolg daarvan
de oefening van oog en hand, in n woord,
van alle lichamelijke vermogens, in beden
kelijke mate wordt verwaarloosd '.
Het schijnt mij toe, dat wij deze, in den
voorzomer door het Congres omtrent het Vak
onderwijs en de Vakopleiding van toekom
stige werklieden in Nederland met overgroote
meerderheid : 12!» tegen l'.l stemmen, aange
nomen conclusie niet naar den achtergrond
mogen laten dringen door zoogenaamd meer
actueele onderwerpen. Welk politiek doel men
ook nastreeft, en hoe men ook over de gel
delijke aangelegenheden der lagere school
denke, op deze conclusie, mede genomen door tal
rijke onderwijzers, niet tegenspraak alleen van