De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1895 10 november pagina 5

10 november 1895 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

No. 959 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. faaroi zoo tori? De moraal van: «The Second Mrs. Tanqueray," Pinero's meesterstuk, is: dat 't voor een vrouw met een verleden, zooals men 't noemt, niet moge lijk is, zich aan den invloed daarvan te onttrekken. Het vervolgt haar als een grimmig spook en doemt voor haar geest op, wanneer zij er 't minst op ver dacht is. Een vrouw die viel kan zich nimmer geheel opheffen uit de laagte, waarin ze, meestal door eigen schuld, gezonken is. Dat is het hoofd-thema, doch er is nog iets anders, een bijkomend vraagstuk, dat door de heldin zelve wordt aangeroerd. Als een nood kreet ontperst 't zich aan haar lippen: »de andere vrouwen zijn ook zoo hard!" Zij weet dat de sterken onder de zusteren haar en de andere afgedwaalden met verwijten over stelpen, maar zij heeft die sterken, die reinen ook een verwijt naar 't hoofd te slingeren en te midden van de gedemptheid, door de angst aan haar stem gegeven, klinkt 't als een scherpe klank zich luid verheffend: »Ze zijn zoo hard! Zoo hard, zoo meedoogeuloos, zoo wreed vaak! Ze vragen niet, of er ook verzachtende omstan digheden zijn, of 't beroemde woord: » Alles weten is alles vergeten" ook van kracht zou kunnen zijn. Ze veroordeelen Ze oordeelen niet. Ze spreken het anathema uit en onderzoeken niet of een milder vonnis mogelijk zou wezen. Ze wijzen af, bevreesd dat een toenadering, hoe gering ook, haarzelven besmetten zou. Ze werpen den steen, zonder na te gaan of ze zelven zonder schuld zijn. >Een afgedwaalde een schepsel zonder toe komst, enkel met een verleden... o! schande! Spreekt haar niet aan, vermijdt haar noemt haar niet, verbant haar uit de maatschappij! Sluit haar op als een melaatsche verwijdert haar als een schurftig schaap uit de kudde... Vergeven! Wat vergeven . .. haar ? De vrouw die zich zoo vergooid heeft die een discrediet is voor haar familie, voor haar geheele sekse ? Die de wetten van fatsoen en zedelijkheid met voeten heeft getreden, die het pad der deugd ver laten heeft... weg ... weg met die onwaardige. Vergeet haar ... vergeet haar... maar vergeeft haar nooit... nooit..." en ze gaat weg en torst bij haar zonden-last ook nog den last van den vloek, over haar uitgesproken door kuische vrouwen lippen. Ze hoort de echo van die woorden ingegeven door een rein vrouwenhart. En zij vloekt ook; zij spreekt ook 't//schuldig" uit. Ze zijn zoo hard! De hardheid der sterke vrouwen brengt meer zwakken ten val dan de teederheid der mannen. Ze staan zoo veilig op de rots van deugd en braafheid, waarop het toeval ze geplaatst heeft; ze staan er bovenop en ze kunnen er niet afvallen en 't kwaad kan ze niet bereiken en daarom zien ze minachtend neer op degenen, die geboren zijn onder aan die rots, die telkens beproeven er tegen aan te klauteren om ook veilig boven te komen, doch die omlaag getrokken worden door stroo mingen van ellende en bespat worden met golven vol modder. Ze kunnen er niet aan ontworstelen en ... ze willen vaak niet... hoog daar boven lijkt 't zoo dor en van uit de golven klinken sirenen-stemmen die fluisteren van geneuchten en vermaak en ze buigen zich en leenen 't oor en ... trachten te hooren ... en buigen zich nop meer.. . en haar hand laat los 't gesteente der rots en als de sirenen-stemmen niet meer klinken uit de diepte der wateren, als ze hebben gezien, dat er modder is, niets dan modder, dan ... zoeken ze ... en vinden niet de rots is niet meer te vinden .. . ze zijn op glibberig terrein... ze zinken.... zinken en in haar val hooren ze slechts 't honend gelach van die sterken daar boven op de veilige rots! Ze zijn zoo hard ! Dat woord van waarheid zal tegen haar getuigen tot op den jongsten dag. Als ze verhuld in haar mantel van reinheid en kuischheid zullen staan voor de poorten van het Eden als het rozig gloren van dien eeuwi gen dageraad van licht en vrede haar reeds zal tegenschijnen, dan zal de toegang haar versperd worden door die Peri-vormen, omhangen met de lompen van het kleed der schande. En die onreine stemmen zullen 't uitgalmen... ge waart zoo hard! En dan zullen de engelen met wazige lichtvleugelen zich wellicht afvragen of zij ook schuld hadden aan den val van al die Peri-gestalten en haar eigen stemmen zullen roepen:... ge waart zoo hard! Maar is er ook voor haar geen verontschuldiging ? Is er geen reden voor die hardheid? Hoe kwamen ze er toe, die braven, die reinen van geest, die smetteloozen van handel en wandel ? O! weet ge dan niet, gij, die ze om heur hard heid veroordeelt... weet ge dan niet, wat die anderen haar doen lijden? Doen lijden 't bitterste leed, dat treffen kan een minnend, teergevoelig vrouwenhart? Zij zijn 't die tronen den zoon van zijn moeder, den weduwnaar van zijn kroost, den broeder van zijn zuster en... 't ergst van alles: den man van zijn gade. Zij zijn 't die den huiselijken haard eenzaam doen zijn, den huiselijken vrede verstoren. Zij zijn 't, die de gehuwde vrouwen uren van namelooze angst, van bitter wee doen doorbrengen, Zij zijn als de belichaming van den geest van 't kwade, die binnendringt in de huishoudens, en er tweedracht en ellende zaait. O! weet ge dan niet wat 't is, als de vrouw wacht en wacht en den avond ziet veranderen in nacht en nog steeds vergeefs beidt den echtgenoot, haar door heur hart gekozen en door de wet ge geven ? Weet ge niet wat ze voor vreeselijke folteringen verduurt, als hij niet thuis komt, hoe haar ziel van pijn wordt verscheurd in haar ... hoe ze zich inspant om te luisteren naar elk geluid en eiken naderenden voetstap opvangt met een flauwen glimmer van hoop. En hoe haar, bij elke teleur stelling, 't beeld verrijst van die anderen die zelven verdwaald den man trachten te verlok ken en af te brengen van het pad, dat naar de echtelijke woning leidt. Is 't dan wonder dat ze hard is ? En 't jonge meisje, dat lief heeft in alle onschuld, wier gedachten slechts uitgaan naar den held van haar droomen, dat zich aan zijn zijde een toekomst voorspiegelt vol lichtbeelden en vol zaligheid, dat voelt in zich de kracht om slechts voor hem te leven en wil ophelderen zijn pad door haar toe wijding. Dat wacht op dien eenen blik van zijn oogen, dat bidt om die eene vraag van zijn lippen. En dan hoort fluisteren en mompelen: ....Reken niet op hem, hij is geen man om te trouwen, hij zoekt andere verstrooiingen"... En verder wordt er niets gezegd, maar ze ver staat ... de liefde en de smart doen haar begrijpen, wat men voor haar verborgen wil houden. Ze weet, wie hem belet haar liefde te beant woorden en zijn geluk te zoeken in het huwelijk. En ze haat ze die anderen .... ze haat ze .... en is hard . .. heel hard! Ze kan, ze wil niet vergeten... ze blijft den ontrouwe trouw ... ze vergeeft hem mogelijk, maar die anderen vergeeft ze nooit. En de moeder, die haar kind ziet wegkwijnen, die keilt 't verdriet, dat haar verteert en beter nog dan zij zelve weet, wie er de schuld van zijn. O! verwondert het u, dat zij hard is, dat zij ze niet waardig vindt den zoom te kussen van 't kleed van haar reine lieveling? En zijn moeder dan.... kan zij hard genoeg denken over de wezens, die haar zoon haar eigen jongen dien ze met angst en zorg opge voed heeft ten verderve brengen? Kan zij vergeven degenen, die hem, haar dier baarst kleinood haar kind, ontrukt hebben en 't hebben bezoedeld met 't slijk der zonde ? Kan zij ze zacht beoordeelen en ze tot zich op heffen en ze aanzien met die droeve oogen die door haar toedoen zooveel gesehreid hebben, en zeggen : Mijn zuster in mijn ziel is geen wraak meer tegen u ?" Dat kan immers niet. Maar de christelijke liefde leert ons en wil dat...." //O! zeker dat voorschrift is schoon en heerlijk en de wereld zou beter zijn, als iedereen het navolgde, maar.... de mensch staat boven den christen en 't menschelijke gevoel gaat boven de leer. 't Moest wellicht niet zoo zijn, 't is verkeerd, 't is zondig misschien.... maar 't is waar en 't is natuurlijk. Denkt aan de vreeselijke wonden, die ons vrouwen geslagen worden door 't toedoen van die anderen en vraagt u dau nog af, of onze hard heid zoo wreed is. En dan nog iets zou die hardheid niet zijn als een geneesmiddel bitter doch weldadig wer kend. Als een behoedmiddel voor 't verspreiden van 't moreele kwaad, van den zedelijken kanker. Neemt een meisje van goede familie, de voor beelden zijn helaas ! talrijk genoeg. Ze heeft alles om gelukkig te zijn, in haar Paradijs groeien zoo veel schoone bloesems, rijpen zooveel heerlijke vruchten. Doch ze is als ons aller moeder; als Eva wil ze juist genieten van wat haar verboden was. Ze wijkt af van den weg haar door de deugd aangewezen. En, evenals de eerste vrouw wordt ze uit het Paradijs verdreven. Iedereen beschouwt haar als een Paria, alle deuren worden voor haar gesloten, angstvallig gluurt men over de horretjes, wijst haar na en roept de andere meisjes toe: Ziet haar, ziet wat zij geworden is en hoe iedereen haar ontwijkt ziet goed toe en ver mijdt 't struikelblok dat haar heeft doen vallen." En angstig zullen de jongeren haar nastaren en ze zullen bang worden en zich spiegelen aan haar lot en zich zoo trachten te gedragen dat de volle zon schijnen mag op haar en haar handelingen. Maar weest lankmoedig, vergeeft der jonge zon dares haar euveldaden, weest zacht in uw oordeel, laat haar toe in uw huiselijken kring, gedoogt uw dochters om met haar om te gaan. En wat is 't gevolg, ten minste, wat kan het zijn? Wel ? de onbedorven schepseltjes zullen zeggen ; 't Moet toch zoo erg niet zijn om kwaad te doen want die andere heeft eens ja, 't rechte weten ze niet, maar wél, dat ze schuld heeft." //Maar," vervolgen ze, //ze is nu toch niets min der dan wij. Zondigen kan toch zoo vreeselijk niet zijn als vergiffenis zoo gemakkelijk te ver krijgen is." En daarom duldt 't kwaad niet, veroordeelt de schuldigen houdt ze ver van u en van de reinen, laat er onderscheid zijn tuschen zwak ken en sterken, want juist door den vreeselijken val der zwakken kunnen zij de weifelenden sterk maken. Laakt niet zoo luide die wreede hardheid.. .. maar bedenkt dat 't niet alleen de zondaressen zijn, die men haat en verfoeit en veroordeelt maar de zonde en kan men daarvoor te hard zijn? THÉRÈSE HOVEN. Te Petersburg. Tooneelcostuum. De kwart-guldenvereeniging. Het eind van het rouwjaar om den overleden Czaar is voorby en de Petersburgsche wereld begint in al haar glans te herleven. Het toilet dat daar gemaakt wordt, vindt in pracht nergens zyn wedergade, noch te 'Parijs, noch te Weenen, noch te Londen. De voorname dames te Peters burg rekenen (rouw of geen rouw) op acht a tien nieuwe toiletten 's maands, en dikwyls komt er iets extra's by. Toch is er, sedert men zelfs in Rusland is moeten gaan rekenen, eene vereen voudiging in de costumes gekomen. Men laat namelyk niet alles meer van Worth, Félix of Laferrière komen, maar engageert een Parijsche naaister en neemt die in huis. Bijna iedere voor name huisvrouw heeft er eene, en geeft haar volop werk. Ook in de volgende kringen, die van den lageren adel en de goede bourgeoisie maakt men veel toilet, maar men geneert er zich niet (zooals men in het westen doen zou) een of tweemaal gedragen toiletten over te nemen en daarmee te pronken. De Joodsche of Tartaarsche handelaar sters ontvangen daar 20 a 25 roebels voor, en drijven er een levendigen handel in. Sommige aanzienlijke dames geven de toiletten aan haar kameniers, als fooi, anderen handelen zelf met de Tartaarsche en vinden zoo uit zes oude japonnen de middelen om een nieuwe te koopen. De Petersburger chic is in Rusland ver maard, en wordt van Archangel tot Odessa en Samarkand hartstochtelijk gecopieerd, zoodat ook modistes in de steden van den Oeral en den Kaukasus haar agenten te Petersburg hebben om er modes en modellen te koopen. In den burgerstand wordt met weinig middelen vaak een onevenredig vertoon van weelde opge houden. »Equipage" houden menschen, die zich nauwelijks behoorlijk voeden; soirees worden gegeven, waarvoor kostbaarheden naar de bank van leening gebracht worden; dit boven zijn middelen leven is zeker ook wel een der oorzaken van den zenuwachtigen, gespannen toestand der Russische maatschappy. »Nog niet zoo heel veel jaren geleden", schrijft de causeur in een Engelsch blad, »dacht ieder die (buiten Parijs) van tooneel-toilet sprak, aan iets bonts, opzichtigs, flodderigs, voddigs en opgeschikts. De meening mag nog dezelfde zijn, maar op de goede tooneelen is het feit geheel veranderd. Men copieert er costuums en meubels zoo mooi en smaakvol als de meest verfijnde salons ze aanbieden." Op dit oogenblik zijn de succes-stukken van de Londensche theaters ook bijzonder mooi aangekleed. In het Comedy Theatre wordt het toilet van Miss Winifred Emery iederen avond door de toeschouwsters met zorg bestudeerd. Het is iets changeants van groen, rose en mauve, met j niches en voering van rose satijn. Miss Lily j Hanbury, een brunette, heeft in hetzelfde stuk ; iets aan van zwart met oranje, kraag en epauj letten van oranje fluweel, coraage van oranje satijn waarover een tweede corsage van zwart j git, iets heel moois. Miss Marion Terry in The Garrick, rose glacémet een heel fijn patroon van stalen en zwarte pailletten en een soupel zwart zijden strik, heeft daarbij als fichu een cas cade van het fijnste zijden mousseline en kant over de schouders; strooken van hetzelfde vallen over de handen: de hoed is van zwart fluweel met vleugels van witte kant en rose rozen. Miss Annie Hughes heeft havana zijde met mouwen van geel chiffon; miss Terry een wintercostuum van lichtblauw laken, lichtblauw velours miroir en bruin bont, en een dinercostuum van maisgele zijde met luchtige panneaux van witte kant en choux van klaproosrood fluweel. In Daly's Theater speelt men The Artists model. De costumes wedijveren er in schitterende effecten. Miss Letty Lind: ceintuur van diamanten, japon van mauve gaas met zilver bestrooid en met rand van zilverborduursel, corsage vol diamanten ster ren, gespen, broches, op den rug een kapel van dezelfde steenen. Miss May Tempest: rose saty'n, geborduurd met zilveren leliën, wier meeldraden met diamanten, robynen en paarlemoeren sequins gekroond zijn, en gouden bladeren. Op het corsage rijen paarlen, met diamanten broches by een gevat, de mouwen zyn ook daarmede opgenomen. Te Parijs zyn ook in Les Tenaüles de toiletten van Mlle Brandès eene aantrekkelykheid. De robe d'intérieur is ivoorwit laken, waaronder wit satijn met goudgeel gaas gedrapeerd: rand van bleekgouden struisveeren om het laken, tot om den hals oploopend, en op het laken een pa troon a jour van goudgeel fluweel. In de derde acte is het costuum goudbruin satijn, waarop in zwart een heel fijn patroon van bloemen en bladen gestikt is; het model is naar een der oude Engelsche gravuren van John Leech. Madame Pierson draagt mauve gaas en korengele kant, geplisseerd op lichter mauve satijn; rok en mouwen van mauve glacézy'de, ceintuuren groote halsruche van zwart zijden mousseline met dezelfde gele kant; prune hoed met mauve chiffon en rozen van allerlei kleur. Men ziet dat Mad. Pierson de twee vereischten van het oogenblik heeft veieenigd; een toets van zwart in het costuum, en het aanwenden van de harmonie paars-mauverose. Het tweede costuum van Mlle Brandès heeft ook een zwart ceintuur, op rose. De »Kwartgulden-Vereeniging" voor Heide ontginning heeft haar eerste jaarverslag doen verschynen. De geschiedenis der jonge vereeniging is deze: Veel sympathie gevoelend voor het streven van den »Oranje-Bond van Orde", om verbetering in het lot en in de behuizing van minvermogenden te brengen en in verband daarmede heide te ontginnen, besloot mejuffrouw B. L. W. van der Hucht te 's-Gravenhage, een oproeping te doen aan de Nederlandsche vrouwen om dit streven zooveel mogelijk te helpen steunen. Zy meende dat deze zaak een nationale zaak moest worden en riep in Juni 18ï)4 in eenige korte berichten, in verschillende dagbladen geplaatst, belangstel lenden daartoe op. De uitslag was verrassend. Uit het Noorden, zoowel als uit het Zuiden, kwamen een groot aantal brieveu; grootere en kleinere giften werden ontvangen om het doel te steunen. Ziende hoeveel werkelyke belang stelling er voor deze zaak werd betoond, wenschte mejuffrouw v. d. Hucht haar meerdere uitbreiding te geven en vooral haar te organiseeren. Een vereeniging werd gesticht om gelden te verzamelen voor heide-ontginning. Haar taak zou zijn, financieel den »Oranje-Bond van Orde" te steunen, in het bijzonder voor instellingen tot den bouw van arbeiderswoningen en heide ontginning. Om de deelneming zooveel mogelyk algemeen te maken, werd besloten aan deze ver eeniging den naam van »Kwartgulden-Vereeniging te geven, waarvan dus ieder lid kan worden, die een jaarlijksche bijdrage van n kwart gulden geeft. Staande de vergadering werd een bestuur van vijf dames gekozen, allen wonende te 's-Gravenhage: mejuffrouw B. L. W. van der Hucht, presidente-penningmeesteresse, mevrouw de Wed. Dr. W. Bosch geb. Dorrepaal, vicepresidente, mejuffrouw M. Engelbrecht, 1ste secretaresse, mejuffrouw C. Rasch en mejuffrouw . Hingst, 2de secretaresse. Het hoofdbestuur ormde zooveel mogelyk kring- of sub-comités in steden en dorpen van Nederland. Door het verspreiden van circulaires en het plaatsen van berichten in de Nederlandsche dagbladen, maar vooral ook door veel particuliere correspondentie en persoonlijk optreden werd het streven der vereeniging meer en meer bekend. Het geldt hier niet alleen aan minvermogenden en misdeelden te verschaffen een goed huis en een ten eigen nutte te gebruiken stukje grond, maar ook een pogen om de plattelandsbewoners, die slechts het eenvoudige dorpsleven kennen en aan wie de behoeften en vaak verkeerde beginselen der stedelingen uit den geringen stand nog vreemd zijn, buiten te houden en zoodoende in de ste den, vooral in de groote centra, den toevloed van arme plattelandsbewoners te verminderen. »Wie gelooven haasten niet" en daarom zijn wij tevreden (schrijft het bestuur) met den betrekkelijk goeden uitslag van het eerste jaar ; maar voor de toekomst hopen en verwachten wij meer. Wie ons helpen wil, steune, om te begin nen, deze zaak met het zenden van n kwart gulden (of meer) aan een der dames-bestuurde ressen, en trede zoodoende toe als lid van de vereeniging. Vervolgens wordt opnieuw een beroep gedaan op de vrouwen van Nederland en worden belangstellenden onder haar dringend verzocht om in de vele steden en dorpen, waar zich nog geen kring-comité's hebben gevormd, zich met dien arbeid te willen belasten. En eindelijk wordt ons streven aan alle landgenooten met warmte aanbevolen. Eendracht maakt macht! vooral in het kleine en een kwartgulden is nu nmaal klein. Namens het hoofdbestuur teekenen mej. B. L. W. van der Hucht, presidente, en mej. C. M. Vissering, secretaresse, beide te 'sGravenhage. Het subcomitéte Amsterdam bestaat uit de dames : mevrouw Brouwer Ancher geb. Weeningh, mevrouw Beckeringh geb. Krook van Harpen, mevrouw de wed. de Bie Leuveling Tjeenk geb. van Eijk, mevrouw Daniels geb. Cohen, mevrouw Hooft Graafland geb. v. d. Voort, mevrouw Matthes geb. Blanken en mevrouw Willet geb. Laurillard ; E?e.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl