Historisch Archief 1877-1940
No. 959
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
faaroi zoo tori?
De moraal van: «The Second Mrs. Tanqueray,"
Pinero's meesterstuk, is: dat 't voor een vrouw
met een verleden, zooals men 't noemt, niet moge
lijk is, zich aan den invloed daarvan te onttrekken.
Het vervolgt haar als een grimmig spook en doemt
voor haar geest op, wanneer zij er 't minst op ver
dacht is.
Een vrouw die viel kan zich nimmer geheel
opheffen uit de laagte, waarin ze, meestal door
eigen schuld, gezonken is.
Dat is het hoofd-thema, doch er is nog iets
anders, een bijkomend vraagstuk, dat door
de heldin zelve wordt aangeroerd. Als een nood
kreet ontperst 't zich aan haar lippen: »de andere
vrouwen zijn ook zoo hard!"
Zij weet dat de sterken onder de zusteren haar
en de andere afgedwaalden met verwijten over
stelpen, maar zij heeft die sterken, die reinen ook
een verwijt naar 't hoofd te slingeren en te midden
van de gedemptheid, door de angst aan haar stem
gegeven, klinkt 't als een scherpe klank zich
luid verheffend: »Ze zijn zoo hard! Zoo hard, zoo
meedoogeuloos, zoo wreed vaak!
Ze vragen niet, of er ook verzachtende omstan
digheden zijn, of 't beroemde woord: » Alles weten
is alles vergeten" ook van kracht zou kunnen zijn.
Ze veroordeelen Ze oordeelen niet.
Ze spreken het anathema uit en onderzoeken
niet of een milder vonnis mogelijk zou wezen.
Ze wijzen af, bevreesd dat een toenadering, hoe
gering ook, haarzelven besmetten zou.
Ze werpen den steen, zonder na te gaan of ze
zelven zonder schuld zijn.
>Een afgedwaalde een schepsel zonder toe
komst, enkel met een verleden... o! schande!
Spreekt haar niet aan, vermijdt haar noemt
haar niet, verbant haar uit de maatschappij!
Sluit haar op als een melaatsche verwijdert
haar als een schurftig schaap uit de kudde...
Vergeven! Wat vergeven . .. haar ? De vrouw
die zich zoo vergooid heeft die een discrediet
is voor haar familie, voor haar geheele sekse ?
Die de wetten van fatsoen en zedelijkheid met
voeten heeft getreden, die het pad der deugd ver
laten heeft... weg ... weg met die onwaardige.
Vergeet haar ... vergeet haar... maar vergeeft
haar nooit... nooit..." en ze gaat weg en torst
bij haar zonden-last ook nog den last van den
vloek, over haar uitgesproken door kuische vrouwen
lippen.
Ze hoort de echo van die woorden ingegeven
door een rein vrouwenhart.
En zij vloekt ook; zij spreekt ook 't//schuldig"
uit. Ze zijn zoo hard!
De hardheid der sterke vrouwen brengt meer
zwakken ten val dan de teederheid der mannen.
Ze staan zoo veilig op de rots van deugd en
braafheid, waarop het toeval ze geplaatst heeft;
ze staan er bovenop en ze kunnen er niet afvallen
en 't kwaad kan ze niet bereiken en daarom zien
ze minachtend neer op degenen, die geboren zijn
onder aan die rots, die telkens beproeven er tegen
aan te klauteren om ook veilig boven te komen,
doch die omlaag getrokken worden door stroo
mingen van ellende en bespat worden met golven
vol modder. Ze kunnen er niet aan ontworstelen
en ... ze willen vaak niet... hoog daar boven
lijkt 't zoo dor en van uit de golven klinken
sirenen-stemmen die fluisteren van geneuchten en
vermaak en ze buigen zich en leenen 't oor en ...
trachten te hooren ... en buigen zich nop meer.. .
en haar hand laat los 't gesteente der rots en als de
sirenen-stemmen niet meer klinken uit de diepte
der wateren, als ze hebben gezien, dat er modder
is, niets dan modder, dan ... zoeken ze ... en
vinden niet de rots is niet meer te vinden .. .
ze zijn op glibberig terrein... ze zinken....
zinken en in haar val hooren ze slechts 't honend
gelach van die sterken daar boven op de veilige
rots!
Ze zijn zoo hard !
Dat woord van waarheid zal tegen haar getuigen
tot op den jongsten dag.
Als ze verhuld in haar mantel van reinheid
en kuischheid zullen staan voor de poorten van
het Eden als het rozig gloren van dien eeuwi
gen dageraad van licht en vrede haar reeds zal
tegenschijnen, dan zal de toegang haar versperd
worden door die Peri-vormen, omhangen met
de lompen van het kleed der schande.
En die onreine stemmen zullen 't uitgalmen...
ge waart zoo hard!
En dan zullen de engelen met wazige
lichtvleugelen zich wellicht afvragen of zij ook schuld
hadden aan den val van al die Peri-gestalten en
haar eigen stemmen zullen roepen:... ge waart
zoo hard!
Maar is er ook voor haar geen verontschuldiging ?
Is er geen reden voor die hardheid?
Hoe kwamen ze er toe, die braven, die reinen
van geest, die smetteloozen van handel en wandel ?
O! weet ge dan niet, gij, die ze om heur hard
heid veroordeelt... weet ge dan niet, wat die
anderen haar doen lijden?
Doen lijden 't bitterste leed, dat treffen kan een
minnend, teergevoelig vrouwenhart?
Zij zijn 't die tronen den zoon van zijn moeder,
den weduwnaar van zijn kroost, den broeder van
zijn zuster en... 't ergst van alles: den man van zijn
gade.
Zij zijn 't die den huiselijken haard eenzaam
doen zijn, den huiselijken vrede verstoren.
Zij zijn 't, die de gehuwde vrouwen uren van
namelooze angst, van bitter wee doen doorbrengen,
Zij zijn als de belichaming van den geest van 't
kwade, die binnendringt in de huishoudens, en er
tweedracht en ellende zaait.
O! weet ge dan niet wat 't is, als de vrouw
wacht en wacht en den avond ziet veranderen in
nacht en nog steeds vergeefs beidt den echtgenoot,
haar door heur hart gekozen en door de wet ge
geven ?
Weet ge niet wat ze voor vreeselijke folteringen
verduurt, als hij niet thuis komt, hoe haar ziel
van pijn wordt verscheurd in haar ... hoe ze zich
inspant om te luisteren naar elk geluid en eiken
naderenden voetstap opvangt met een flauwen
glimmer van hoop. En hoe haar, bij elke teleur
stelling, 't beeld verrijst van die anderen die
zelven verdwaald den man trachten te verlok
ken en af te brengen van het pad, dat naar de
echtelijke woning leidt.
Is 't dan wonder dat ze hard is ?
En 't jonge meisje, dat lief heeft in alle onschuld,
wier gedachten slechts uitgaan naar den held van
haar droomen, dat zich aan zijn zijde een toekomst
voorspiegelt vol lichtbeelden en vol zaligheid, dat
voelt in zich de kracht om slechts voor hem te
leven en wil ophelderen zijn pad door haar toe
wijding.
Dat wacht op dien eenen blik van zijn oogen,
dat bidt om die eene vraag van zijn lippen.
En dan hoort fluisteren en mompelen: ....Reken
niet op hem, hij is geen man om te trouwen, hij
zoekt andere verstrooiingen"...
En verder wordt er niets gezegd, maar ze ver
staat ... de liefde en de smart doen haar begrijpen,
wat men voor haar verborgen wil houden.
Ze weet, wie hem belet haar liefde te beant
woorden en zijn geluk te zoeken in het huwelijk.
En ze haat ze die anderen .... ze haat ze ....
en is hard . .. heel hard!
Ze kan, ze wil niet vergeten... ze blijft den
ontrouwe trouw ... ze vergeeft hem mogelijk, maar
die anderen vergeeft ze nooit.
En de moeder, die haar kind ziet wegkwijnen,
die keilt 't verdriet, dat haar verteert en beter
nog dan zij zelve weet, wie er de schuld van zijn.
O! verwondert het u, dat zij hard is, dat zij
ze niet waardig vindt den zoom te kussen van 't
kleed van haar reine lieveling?
En zijn moeder dan.... kan zij hard genoeg
denken over de wezens, die haar zoon haar
eigen jongen dien ze met angst en zorg opge
voed heeft ten verderve brengen?
Kan zij vergeven degenen, die hem, haar dier
baarst kleinood haar kind, ontrukt hebben en
't hebben bezoedeld met 't slijk der zonde ?
Kan zij ze zacht beoordeelen en ze tot zich op
heffen en ze aanzien met die droeve oogen die
door haar toedoen zooveel gesehreid hebben, en
zeggen :
Mijn zuster in mijn ziel is geen wraak
meer tegen u ?"
Dat kan immers niet.
Maar de christelijke liefde leert ons en wil
dat...."
//O! zeker dat voorschrift is schoon en
heerlijk en de wereld zou beter zijn, als iedereen
het navolgde, maar.... de mensch staat boven den
christen en 't menschelijke gevoel gaat boven
de leer.
't Moest wellicht niet zoo zijn, 't is verkeerd,
't is zondig misschien.... maar 't is waar en 't is
natuurlijk.
Denkt aan de vreeselijke wonden, die ons
vrouwen geslagen worden door 't toedoen van die
anderen en vraagt u dau nog af, of onze hard
heid zoo wreed is.
En dan nog iets zou die hardheid niet zijn
als een geneesmiddel bitter doch weldadig wer
kend. Als een behoedmiddel voor 't verspreiden
van 't moreele kwaad, van den zedelijken kanker.
Neemt een meisje van goede familie, de voor
beelden zijn helaas ! talrijk genoeg. Ze heeft alles
om gelukkig te zijn, in haar Paradijs groeien zoo
veel schoone bloesems, rijpen zooveel heerlijke
vruchten. Doch ze is als ons aller moeder; als
Eva wil ze juist genieten van wat haar verboden
was. Ze wijkt af van den weg haar door de
deugd aangewezen.
En, evenals de eerste vrouw wordt ze uit het
Paradijs verdreven. Iedereen beschouwt haar als
een Paria, alle deuren worden voor haar gesloten,
angstvallig gluurt men over de horretjes, wijst
haar na en roept de andere meisjes toe: Ziet
haar, ziet wat zij geworden is en hoe
iedereen haar ontwijkt ziet goed toe en ver
mijdt 't struikelblok dat haar heeft doen vallen."
En angstig zullen de jongeren haar nastaren en
ze zullen bang worden en zich spiegelen aan haar
lot en zich zoo trachten te gedragen dat de
volle zon schijnen mag op haar en haar handelingen.
Maar weest lankmoedig, vergeeft der jonge zon
dares haar euveldaden, weest zacht in uw oordeel,
laat haar toe in uw huiselijken kring, gedoogt uw
dochters om met haar om te gaan.
En wat is 't gevolg, ten minste, wat kan het
zijn? Wel ? de onbedorven schepseltjes zullen
zeggen ; 't Moet toch zoo erg niet zijn om kwaad
te doen want die andere heeft eens ja,
't rechte weten ze niet, maar wél, dat ze schuld
heeft."
//Maar," vervolgen ze, //ze is nu toch niets min
der dan wij. Zondigen kan toch zoo vreeselijk
niet zijn als vergiffenis zoo gemakkelijk te ver
krijgen is."
En daarom duldt 't kwaad niet, veroordeelt
de schuldigen houdt ze ver van u en van de
reinen, laat er onderscheid zijn tuschen zwak
ken en sterken, want juist door den vreeselijken
val der zwakken kunnen zij de weifelenden
sterk maken.
Laakt niet zoo luide die wreede hardheid.. ..
maar bedenkt dat 't niet alleen de zondaressen
zijn, die men haat en verfoeit en veroordeelt
maar de zonde en kan men daarvoor te hard zijn?
THÉRÈSE HOVEN.
Te Petersburg. Tooneelcostuum.
De kwart-guldenvereeniging.
Het eind van het rouwjaar om den overleden
Czaar is voorby en de Petersburgsche wereld
begint in al haar glans te herleven. Het toilet
dat daar gemaakt wordt, vindt in pracht nergens
zyn wedergade, noch te 'Parijs, noch te Weenen,
noch te Londen. De voorname dames te Peters
burg rekenen (rouw of geen rouw) op acht a tien
nieuwe toiletten 's maands, en dikwyls komt er
iets extra's by. Toch is er, sedert men zelfs in
Rusland is moeten gaan rekenen, eene vereen
voudiging in de costumes gekomen. Men laat
namelyk niet alles meer van Worth, Félix of
Laferrière komen, maar engageert een Parijsche
naaister en neemt die in huis. Bijna iedere voor
name huisvrouw heeft er eene, en geeft haar
volop werk.
Ook in de volgende kringen, die van den lageren
adel en de goede bourgeoisie maakt men veel
toilet, maar men geneert er zich niet (zooals men
in het westen doen zou) een of tweemaal
gedragen toiletten over te nemen en daarmee te
pronken. De Joodsche of Tartaarsche handelaar
sters ontvangen daar 20 a 25 roebels voor, en
drijven er een levendigen handel in. Sommige
aanzienlijke dames geven de toiletten aan haar
kameniers, als fooi, anderen handelen zelf met
de Tartaarsche en vinden zoo uit zes oude
japonnen de middelen om een nieuwe te
koopen. De Petersburger chic is in Rusland ver
maard, en wordt van Archangel tot Odessa en
Samarkand hartstochtelijk gecopieerd, zoodat ook
modistes in de steden van den Oeral en den
Kaukasus haar agenten te Petersburg hebben om
er modes en modellen te koopen.
In den burgerstand wordt met weinig middelen
vaak een onevenredig vertoon van weelde opge
houden. »Equipage" houden menschen, die zich
nauwelijks behoorlijk voeden; soirees worden
gegeven, waarvoor kostbaarheden naar de bank
van leening gebracht worden; dit boven zijn
middelen leven is zeker ook wel een der oorzaken
van den zenuwachtigen, gespannen toestand der
Russische maatschappy.
»Nog niet zoo heel veel jaren geleden", schrijft
de causeur in een Engelsch blad, »dacht ieder
die (buiten Parijs) van tooneel-toilet sprak, aan
iets bonts, opzichtigs, flodderigs, voddigs en
opgeschikts. De meening mag nog dezelfde zijn,
maar op de goede tooneelen is het feit geheel
veranderd. Men copieert er costuums en meubels
zoo mooi en smaakvol als de meest verfijnde
salons ze aanbieden." Op dit oogenblik zijn de
succes-stukken van de Londensche theaters ook
bijzonder mooi aangekleed. In het Comedy Theatre
wordt het toilet van Miss Winifred Emery iederen
avond door de toeschouwsters met zorg bestudeerd.
Het is iets changeants van groen, rose en mauve, met
j niches en voering van rose satijn. Miss Lily
j Hanbury, een brunette, heeft in hetzelfde stuk
; iets aan van zwart met oranje, kraag en
epauj letten van oranje fluweel, coraage van oranje
satijn waarover een tweede corsage van zwart
j git, iets heel moois. Miss Marion Terry in The
Garrick, rose glacémet een heel fijn patroon
van stalen en zwarte pailletten en een soupel
zwart zijden strik, heeft daarbij als fichu een cas
cade van het fijnste zijden mousseline en kant
over de schouders; strooken van hetzelfde vallen
over de handen: de hoed is van zwart fluweel met
vleugels van witte kant en rose rozen. Miss
Annie Hughes heeft havana zijde met mouwen
van geel chiffon; miss Terry een wintercostuum
van lichtblauw laken, lichtblauw velours miroir
en bruin bont, en een dinercostuum van maisgele
zijde met luchtige panneaux van witte kant en
choux van klaproosrood fluweel.
In Daly's Theater speelt men The Artists model.
De costumes wedijveren er in schitterende effecten.
Miss Letty Lind: ceintuur van diamanten, japon
van mauve gaas met zilver bestrooid en met rand
van zilverborduursel, corsage vol diamanten ster
ren, gespen, broches, op den rug een kapel van
dezelfde steenen. Miss May Tempest: rose saty'n,
geborduurd met zilveren leliën, wier meeldraden
met diamanten, robynen en paarlemoeren sequins
gekroond zijn, en gouden bladeren. Op het corsage
rijen paarlen, met diamanten broches by een gevat,
de mouwen zyn ook daarmede opgenomen.
Te Parijs zyn ook in Les Tenaüles de toiletten
van Mlle Brandès eene aantrekkelykheid. De robe
d'intérieur is ivoorwit laken, waaronder wit
satijn met goudgeel gaas gedrapeerd: rand van
bleekgouden struisveeren om het laken, tot om
den hals oploopend, en op het laken een pa
troon a jour van goudgeel fluweel. In de derde
acte is het costuum goudbruin satijn, waarop in
zwart een heel fijn patroon van bloemen en bladen
gestikt is; het model is naar een der oude
Engelsche gravuren van John Leech. Madame Pierson
draagt mauve gaas en korengele kant, geplisseerd
op lichter mauve satijn; rok en mouwen van
mauve glacézy'de, ceintuuren groote halsruche van
zwart zijden mousseline met dezelfde gele kant;
prune hoed met mauve chiffon en rozen van
allerlei kleur. Men ziet dat Mad. Pierson de
twee vereischten van het oogenblik heeft
veieenigd; een toets van zwart in het costuum, en
het aanwenden van de harmonie
paars-mauverose. Het tweede costuum van Mlle Brandès
heeft ook een zwart ceintuur, op rose.
De »Kwartgulden-Vereeniging" voor Heide
ontginning heeft haar eerste jaarverslag doen
verschynen. De geschiedenis der jonge
vereeniging is deze:
Veel sympathie gevoelend voor het streven van
den »Oranje-Bond van Orde", om verbetering in
het lot en in de behuizing van minvermogenden
te brengen en in verband daarmede heide te
ontginnen, besloot mejuffrouw B. L. W. van der
Hucht te 's-Gravenhage, een oproeping te doen
aan de Nederlandsche vrouwen om dit streven
zooveel mogelijk te helpen steunen. Zy meende
dat deze zaak een nationale zaak moest worden
en riep in Juni 18ï)4 in eenige korte berichten,
in verschillende dagbladen geplaatst, belangstel
lenden daartoe op. De uitslag was verrassend.
Uit het Noorden, zoowel als uit het Zuiden,
kwamen een groot aantal brieveu; grootere en
kleinere giften werden ontvangen om het doel
te steunen. Ziende hoeveel werkelyke belang
stelling er voor deze zaak werd betoond, wenschte
mejuffrouw v. d. Hucht haar meerdere uitbreiding
te geven en vooral haar te organiseeren.
Een vereeniging werd gesticht om gelden te
verzamelen voor heide-ontginning. Haar taak
zou zijn, financieel den »Oranje-Bond van Orde"
te steunen, in het bijzonder voor instellingen
tot den bouw van arbeiderswoningen en heide
ontginning. Om de deelneming zooveel mogelyk
algemeen te maken, werd besloten aan deze ver
eeniging den naam van »Kwartgulden-Vereeniging
te geven, waarvan dus ieder lid kan worden,
die een jaarlijksche bijdrage van n kwart
gulden geeft. Staande de vergadering werd een
bestuur van vijf dames gekozen, allen wonende
te 's-Gravenhage: mejuffrouw B. L. W. van der
Hucht, presidente-penningmeesteresse, mevrouw
de Wed. Dr. W. Bosch geb. Dorrepaal,
vicepresidente, mejuffrouw M. Engelbrecht, 1ste
secretaresse, mejuffrouw C. Rasch en mejuffrouw
. Hingst, 2de secretaresse. Het hoofdbestuur
ormde zooveel mogelyk kring- of sub-comités
in steden en dorpen van Nederland. Door het
verspreiden van circulaires en het plaatsen van
berichten in de Nederlandsche dagbladen, maar
vooral ook door veel particuliere correspondentie
en persoonlijk optreden werd het streven der
vereeniging meer en meer bekend. Het geldt
hier niet alleen aan minvermogenden en
misdeelden te verschaffen een goed huis en een ten
eigen nutte te gebruiken stukje grond, maar ook
een pogen om de plattelandsbewoners, die slechts
het eenvoudige dorpsleven kennen en aan wie
de behoeften en vaak verkeerde beginselen der
stedelingen uit den geringen stand nog vreemd
zijn, buiten te houden en zoodoende in de ste
den, vooral in de groote centra, den toevloed
van arme plattelandsbewoners te verminderen.
»Wie gelooven haasten niet" en daarom
zijn wij tevreden (schrijft het bestuur) met den
betrekkelijk goeden uitslag van het eerste jaar ;
maar voor de toekomst hopen en verwachten wij
meer. Wie ons helpen wil, steune, om te begin
nen, deze zaak met het zenden van n kwart
gulden (of meer) aan een der dames-bestuurde
ressen, en trede zoodoende toe als lid van de
vereeniging. Vervolgens wordt opnieuw een beroep
gedaan op de vrouwen van Nederland en worden
belangstellenden onder haar dringend verzocht
om in de vele steden en dorpen, waar zich nog
geen kring-comité's hebben gevormd, zich met
dien arbeid te willen belasten. En eindelijk wordt
ons streven aan alle landgenooten met warmte
aanbevolen. Eendracht maakt macht! vooral
in het kleine en een kwartgulden is nu nmaal
klein. Namens het hoofdbestuur teekenen mej.
B. L. W. van der Hucht, presidente, en mej.
C. M. Vissering, secretaresse, beide te 'sGravenhage.
Het subcomitéte Amsterdam bestaat uit de
dames : mevrouw Brouwer Ancher geb. Weeningh,
mevrouw Beckeringh geb. Krook van Harpen,
mevrouw de wed. de Bie Leuveling Tjeenk geb.
van Eijk, mevrouw Daniels geb. Cohen, mevrouw
Hooft Graafland geb. v. d. Voort, mevrouw Matthes
geb. Blanken en mevrouw Willet geb. Laurillard ;
E?e.