Historisch Archief 1877-1940
960
DE AMSTERDAMMEE
A°. 1895.
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
Onder Redactie van J. DE KOO en JÜSTUS VAN MAÜRIK Jr.
Dit nummer bevat een Bijvoegsel.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Verschijnt eiken Zaterdagavond.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORP, te Amsterdam,
Singel by de Vijzelstraat, 542.
Zondag 17 November
Abonnement per 3 maanden ?1.50, fr. p. post ? 1.65
Voor Indiëper jaar mail
10.-Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar . . . 0.125
Advertentiën van l?5 regels ?1.10, elke regel meer . . . 0.20
Reclames per regel 0.40
INHOUD.
VAN VEEBE EN VAN NABIJ: Een mooie illusie?
Het Expeditiecontract der Tentoonstelling, door
Q. N. De Sultan en het Europeesche Concert.
MUZIEK in de hoofdstad, door Van Milligen.
KUNST EN LETTEREN: Meissonier. FEUILLE
TON: Klein Kindje. RECLAMES. VOOR
DAMES: Iets over zaken doen en armen verzorgen,
door Cath. Alb. Thijm. Waarom zoo hard? door
Aletta H. Jacobs. (Ingez.) Allerlei, door E-e.
NEDERLAND IN BEELD EN SCHRIFT: Visscherij.
(Slot). Fransche kinderversjes, door Carolina
Beeloo. 'WETENSCHAP: Nog eens do weten
schap van den godsdienst, door Dr. H. J. Betz.
SCHAAKSPEL. VARIA. ALLERLEI. PEN
EN POTLOODKRASSEN. ADVEBTENTIEN.
nminiiiiiiuiiiiiiiiiniiiiiii iiiniiii i
Een mooie illusie ?
Onze wenscb, dat 1898 als het kronings
jaar en het 250ste jaar van den vrede te
Munster, Amsterdam zijn Paleis als raadhuis
moge teruggeven, blijkt, gelijk we verwachtten,
die van zeer velen te zijn. Van verschillende
zijden mochten wij teekenen van instemming
vernemen, en onder deze was ons wel het
aangenaamst de betuiging van »volkomen
instemming" door het Handelsblad afgelegd.
»Het ware dan ook een heuglijk bewijs van
flinken burgerzin, indien over drie jaren,
wanneer 2l/2 eeuw na den Westfaalschen
vrede zullen zijn verloopen in hetzelfde
jaar dat Koningin Wilhelmina de Regeering
zal aanvaarden het thans «misbruikte
kunstwerk", zooals Alberdingk Thym het
noemde, van paleis, waarvoor het niet deugt,
weder stadhuis werd, waarvoor het ander
halve eeuw is gebruikt." Wij zeggen niet
te veel, als wij verklaren, dat de meening
in deze woorden van het Handelsblad uitge
sproken, die is van de geheele Amstelstad.
Indien dus al de Tijd en het Centrum op
de moeielijkheden wijzen, waardoor de ver
vulling van dien wenscb. in hun oog een
onmogelijkheid wordt, de wensch van
wijlen vader Thijm en zooveel anderen, vol
gens deze beide bladen, een illusie moet
heeten, men mag deswege allerminst onder
stellen, dat zij niet even hartelijk als wij
het Paleis aan zijn oorspronkelijke bestemming
zouden zien teruggegeven - de illusie is cok
voor hen een mooie illusie.
Het eerste bezwaar van de Tijd, dat nl.
het Paleis niet weder voor het oude doel in
gebruik zou kunnen worden genomen, was
reeds vroeger weerlegd. De heer v. Gendt
heeft in het Handelsblad van Zondagavond
nog eens een overzicht geleverd, van hetgeen
hij vroeger in het breede had betoogd; zoo
veel is zeker: de vrees van de Tijd dat men
twee stadhuizen zou krijgen, is ongegrond.
Te minder nu bij de zeer groote uitbreiding
van de stad men toch voor sommige takken
van dienst steeds meer gedrongen zal zijn
naar decentralisatie te streven.
Het tweede bezwaar, de geldquaestie, wordt
door de Tijd wat al te spoedig en ook al te pes
simistisch in het midden gebracht. Het blad
begroot de kosten voor een passend verblijf
op ongeveer twee millioen; want het nieuwe
gebouw, dat gedurende vijf dagen in het jaar
door de koningin betrokken zal worden, mag
niet zijn een koninklijke villa, maar dient
een paleis te wezen, waarin groote recepties
en feesten kunnen gegeven worden.
Het zal geoorloofd zijn op die twee mil
lioen iets af te dingen.
Zeker, het nieuwe gebouw, men noeme
het villa of paleis, waarin de hoofdstad H.
M. jaarlijks ontvangt, moet eene koningin
waardig zijn, in harmonie verkeeren met de
gesteldheid der vorstelijke verblijven, -waarin
het Hof gewoon is eenigen tijd te vertoeven
en bovendien gelegenheid aanbieden tot
het houden van recepties, diners, etc. Maar
nu is, gelukkig niet waar ? de weelde der
paleizen, waarin de Oranjes tot dusverre ge
leefd hebben, niet van dien aard, dat men
bij zulk een koninklijk slot, met de boven
genoemde bestemming, dadelijk behoeft te
denken aan een uitgaaf van twee millioen!
Wij zouden tegenover de twee millioen, door
de Tijd noodig geacht, n of een half millioen
kunnen stellen, maar wij vreezen, dat die
gratuite verzekeringen, hetzij van de Tyd,
hetzij van ons, de zaak weinig verder zou
brengen. Hier zullen de deskundigen met
ramingen moeten komen; met ramingen
echter die rekening houden met de tijdelijke
in gebruikneming van het gebouw en met
den betrekkehjken eenvoud, waarin H. M. op
een harer landelijke verblijven, te Soestdijk,
op het Loo, op Oranje-Nassau-oord, en in het
paleis te 's Hage woont.
Dan zal men in aanmerking moeten
nemen, welke indirecte voordeelen de ge
meente kan verkrijgen, door de rijzing van
de waarde der gronden, in de nabijheid van
de te bouwen villa gelegen, en hoe groot
de kapitaalswaarde zal zijn, bij verkoop of
bij verhuring, van de vele gebouwen, thans
te samen Raadhuis geheeten. En nu ver
dient het zeker geen aanbeveling, dat wij
of de Tyd of het Centrum of wie ook, van
de kosten en de baten een raming maken
op de manier van ergens met zijn muts naar
te gooien; maar noodig zal het zijn, dat een
ernstig onderzoek naar de finantieele zijde
van de quaestie wordt ingesteld, gelijk de
heer v. Gendt dat heeft gedaan naar de
bruikbaarheid van het Paleis als
StadhuisTen einde dit uit te lokken mogen de nog
levenden der adressanten van 1873 zich tot
den Raad richten. Toen luidde het slot hun
ner bede tot de vroede vaderen: slndien
echter, onverhoopt, na eene volledige opne
ming, blijken mocht, dat het Stadhuis, vóór
den «Franschen tijd" in overeenstemming
met de behoeften eener groote gemeente,
niet meer bruikbaar is voor het Stads
bestuur onzer dagen, of dat er andere be
zwaren bestaan om aan ons verlangen te
voldoen, zouden wij zeer wenschen, dat dit
aan de burgerij van Amsterdam, die zich
altijd nog door dit meesterstuk der
oudvaderlandsche kunst vertegenwoordigd rekent,
openlijk en duidelijk wierd aangetoond."
Welnu die vraag moet herhaald. De bur
gerij van Amsterdam heeft recht te weten,
hoeveel de vervulling van haren wensch
haar kosten zou; wat er van haar gevorderd
?wordt... of eenig plan inderdaad mogelijk
is of niet. Minstens vijf en twintig jaren
lang heefc »de burgerij van Amsterdam" het
Paleis aangezien met die vraag: Wanneer
zal dit weder Stadhuis worden en nog
op den dag van heden is de gemeenteraad
niet in het bezit van een afgewerkt, naar
den eisch toegelicht plan, met de raming van
de kosten. Om dit plan moet gevraagd wor
den en blijkt dit zulke zware offers van de
burgerij te vorderen, dat men niet kan denken
aan de uitvoering er van, dan zal het
oogenblik zijn gekomen te spreken van »een mooie illu
sie." Eer niet. Thans hebben wij, Amsterdam
mers, ten opzichte van deze aangelegen
heid toch zeker niet verdeeld door politieke
overtuigingen onze krachten in te spannen
om deze zaak met nadruk aan de orde te
stellen; want daar zal wel niemand zijn, die
het betwijfelt, of de nadering van 1898 als
het kroningsjaar en het gedenkjaar van den
Munsterschen vrede, moet ten goede komen
aan het streven om het aloud stadhuis weder
aan zijn oorspronkelijke bestemming terug
te geven.
Eerst dus een onderzoek, m. a. w. een adres
aan den Raad.
Alleen willen wij, naar aanleiding van
gemaakte opmerkingen, verklaren, dat wij er
niet aan gedacht hebben een koninklijke
villa te Amsterdam H. M. de Koningin te
doen aanbieden als een «nationaal geschenk."
Dit zou o. i. een zeer oneigenaardig nationaal
geschenk zijn, waarvoor de bijdragen niet mild
zouden vloeien; bovendien tot welk een bedrag
men in Nederland bij het openstellen van
inschrijvingen voor nationale geschenken komt,
is te goed bekend, om bij deze gelegenheid
te mogen verwachten, dat men van de te
verkrijgen som wel een paleis zou kunnen
bouwen!
In de kosten van den bouw zullen de stad,
de Staat en particulieren moeten bijdragen.
De stad, die der Koningin zulk een vorste
lijke woning tot verblijf zal hebben aan te
bieden; de Staat, welke zich niet onttrekken
mag aan de verplichting om de Koningin,
die zich volgens de Grondwet in de hoofd
stad des Rijks moet laten huldigen, daar een
woning te helpen verschaffen, der Koningin,
den Staat en der hoofdstad des Rijks waar
dig; en eindelijk de particulieren, de Ara
sterdammers, en de talrijke Amsterdamsche
kapitalisten buiten Amsterdam woonachtig,
die voor het eerherstel hunner stad, in de
heropening van haar capitool, een feestgave
over hebben.
Wij brengen dit in het midden, om ver
keerde voorstellingen die reeds zijn ontstaan,
weg te nemen. De vraag hoe men de kosten
zal verdeelen en dragen is van later zorg.
Ci H. M. dit streven van Amsterdam zal
begunstigen, het mag inderdaad niet betwijfeld
worden. Men weet hoe Lodewijk Napoleon,
toen hem in 1808 door eene commissie uit
het Dagelijksch Bestuur en de daartoe ge
committeerde heeren v. d. Poll, Rendorp en
Iddekinge, het Raadhuis als koninklijk paleis
werd aangeboden, dat aanbod alleen heeft
aangenomen onder voorwaarde, dat de kosten
der inrichting van het Paleis door hem ge
dragen zouden worden, en de afstand slechts
zou gelden tot er in Den Haag een nieuw
paleis zou zijn gebouwd, waarvoor op dat
oogenblik de middelen ontbraken; kwam het
eenmaal zóó ver, dan moest Amsterdam zijn
paleis als Raadhuis weder terug nemen, want
de hoofdstad van het Rijk mocht, volgens
Lod. Napoleon, geen minder Raadhuis bezit
ten, dan dat op den Dam.
In 1813 werd door AVillem I het
PaleisStadhuis teruggeven. Deze deed daarbij alleen
zijn verlangen kennen, om gedurende zijn
bezoeken aan de stad enkele kamers ervan
in gebruik te nemen. Nu echter het Raad
huis tot Paleis eenmaal was ingericht, en
men in de benarde tijdsomstandigheden de
de middelen miste, om Z. M. elders te
recipieeren, verzocht men den Koning, onder
dankbetuiging roor Z. 3Fs (joedynnstiqe be
schikking, vooreerst het Raadhuis als Paleis
te blijven gebruiken aan welk verzoek
AVillem I heeft voldaan, gelijk zijn opvolgers
tot op heden.
Dat dus thans H. M. zich niet zou ver
heugen, als Amsterdam eindelijk zijn Raad
huis weder in gebruik kon nemen, en een
betere, naar de eischen des tijds ingerichte,
woning haar mocht aanbieden, zal niemand
durven onderstellen.
AVie neemt thans het initiatief, nu
Alberdingk Thijm het niet weder doen
kan?" vragen wij met het Handelsblad. Of
is onder de nog levende mannen van 1873
de nieuwe voorman reeds gevonden?
De Opmerker en het Dagblad van
Z.-Holl. en 's Gravenhage over
het Paleis-Raadhuis.
Over het Paleis-Stadhuis schrijft Da Opmer
ker: Bij al de min of meer phantastische
plannen, die ter gelegenheid van het aanstaand
kroninasjaar geopperd worden, schijnt ons
dat, om aan de Koningin in haar hoofdstad
een paleis aan te bieden, en der Amstelstad
haar schoonste gedenkteeken weer ten
gebruike te geven, al zeer practisch toe.
»Achter het Rijksmuseum bezit de gemeente
terrein in overvloed; geeft zij een deel daarvan
voor den paleisbouw ten geschenke, dan be
hoeft zij zich geen geldelijke offers te getroos
ten, doch bevordert zij ongetwijfeld haar eigen
welbegrepen belang. Staat eenmaal het paleis,
dan kan het niet uitblijven, of de verkoop
der overblijvende terreinen, die tot dusverre
geen noemenswaardige uitkomsten gaf, zal
veel beter vlotten. De kaarsenfabriek zal wel
eindelijk eens verdwijnen, doch daar zij aan
de oostzijde van de terreinen ligt. en de
heerschende winden meest West zijn, zoo worden
haar minder lif-flijke geuren maar betrekkelijk
zelden op de Museumterreinen waargenomen.
»Voor den bouw van een paleis, dat slechts
eenige dagen per jaar gebruikt behoeft te
worden, en dat meer gerieflijk dan weelderig
ingericht dient te zijn, zou men aan een half
millioen zeker genoeg hebben, daar de meu
bileering natuurlijk door de hooge gebruikster
zelve zou geschieden. Een natie van vier
millioen zielen kan deze betrekkelijk niet
hooge som best bijeenbrengen. Wordt dan
met het ondernemen van den bouw niet te
lang gewacht en vermorst rnen geen tijd met
altijd tot onbevredigenden uitslag leidende
prijsvragen, welnu, dan zou in het najaar
van 1898 het gebouw zeker voor het gebruik
gereed zijn.
»Zal dit echter kunnen worden bereikt, dan
moet onmiddellijk de hand aan den ploeg
geslagen worden. Van den Raad van Am
sterdam behoeft het initiatief in deze niet uit
te gaan. Zooals hij thans is samengesteld, is
dit initiatief' niet waarschijnlijk, want geboren
Amsterdammers, die natuurlijk in de eerste
plaats voor de zaak iets zouden voelen, zijn
in het achtbare college thans zeldzaam. Ook
te Amsterdam, als in andere groote steden,
heeft de provincie de »ingeborenen" over
vleugeld."
Over de plannen voor het kroningsfeest
schrijft o. m. het Dagblad van Zuidhollamj:
»En dan nog het denkbeeld, orn een vorste
lijk paleis te doen bouwen, dat beter dan het
tegenwoordige tot verblijf'der vorstelijke familie
geschikt is, en dat der koningin aan te bieden!
»Dat zou inderdaad nog zoo slecht niet zijn,
maar men kan zich weer niet inhouden, om
de voordeelen, aan te toonen, die voor
onszelven aan dit geschenk verbonden zijn. Zie.
dan krijgen we het Paleis op den Dam weer
tot ons eigen gebruik en kunnen dat weer
inrichten tot Stadhuis, waartoe het eigenlijk
bestemd is, dat... achtste wonder <ler wereld,
zooals we het Paleis nog wel zullen blijven
noemen, al zijn ook in alle grople steden ge
bouwen verrezen, die het verre in de schaduw
stellen.
»Er ontbreekt nog maar aan, dat we ook
publiek in overweging nemen : en het is
goedkoop ook, want dat nieuwe Paleis laten
we door de Natie betalen, zoodat ons dan
het Paleis op den Dam haast niemendal kost."
»Het zou echt kauf'miïnnisch" zijn!"
Zoo iets schrijft een Amsterdammer aan een
Haagsch blad. Alsof men reeds koopman was,
wanneer men na tachtig jaren zijn Raadhuis
als paleis te hebben laten gebruiken, dit, door
het brengen van nieuwe offers, weder aan zijn
oorspronkelijke bestemming zou willen doen
beantwoorden!
Het Expeditie-contract
der Tentoonstelling.
(Ingexondenl
eacltte Jïedactie.'
Met belangstelling en voor een goed deel
ook met instemming heb ik in het vorige
nummer van »Het Weekblad" uw artikel
gelezen over de Tentoonstelling, die ons Am
sterdammers zes maanden lang op velerlei
wijze heeft bezig gehouden. Wanneer gij ver
klaart, dat met het oogenblik der sluiting
ook dat der kritiek is aangebroken, dan hebt
gij daarmede zeker uw eigen kritiek op het
oog. Immers aan kritiek, van bevoegden en
onbevoegden, van vrienden, die feilen toonden,
en van vijanden, die leelijke dingen
onder