De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1895 17 november pagina 11

17 november 1895 – pagina 11

Dit is een ingescande tekst.

No. 960 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. 11 De Burgemeester van Nieuwer-Amstel en zijn bereden politie. Burgemeester VAN SON: «Mevrouw, u zult toch toegeven, dat we te veel fin-de-siècle zijn om geannexeerd te worden!" ?iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiMiiiiiiiiiiiimiimiHiMiii het nu beter dan ooit, want een winkelier of rnagazijnhouder, die mij in het fransen schrijft, kan niet andera dan een man van smaak zijn, en waar heeft men smaak meer noodig dan in een magasin de meubles? Vooral bij meubelen die een franschen naam dragen, moet dit een groot voordeel zijn, zooals bij ?«en secrétaire, een chiffonnière, een bidet etc. Waarschijnlijk zouden mijne lezers en, zoo ik die mocht hebben, ook mijne lezeressen, gaarne willen weten hoe die Utrechtsche Franschman heet ? Maar ik zeg het hun niet, want dan loopen ze natuurlijk allen daar da delijk heen en zou ik bij het doen van mijne bestellingen weer minder in tel zijn in zoo'n ?welbeklanten winkel, dan nu; trouwens de man heeft zich alleen gerecommandeerd aan mijn bon souvenir, en me niet gevraagd hera ook in dat van anderen aan te bevelen. E a nu heb ik juist heel wat bij hem te doen. In ?de herziening van het personeel moet het mobilair een belangrijke rol spelen. Volgens mr. Pijnappel zijn niet alleen iemands stoelen ?en sofa's, maar iemands meubelen in 't alge meen, een van de meest betrouwbare kenteekenen van draagkracht en daar dit zoo behoort te wezen, aangezien anders het per soneel als belasting niet zou deugen, ben ik van plan mijn mobilair, dat in den loop van dertig jaren tijds verre achter den stand van mijn vermogen is geraakt, wat bij te werken. 't Zal nog He vraag zijn of die man met zijn Utrechter-Waalsch wel in staat zal wezen mij ;alles te verschaffen wat ik noodig heb. Enfin, als ik met hem klaar ben, geef ik zijn adres. Het hemd is mij nader dan de rok. Maar dan zal de toeloop groot zijn, want ik weet zeker, dat al mijn Utrechtsche vrienden, evenals ik, het een zedelijken plicht tegenover den fiscus zullen vinden, met hef oog op het nieuwe personeel, hun meubilair in overeenstemming raet den stand van hun vermogen te brengen, opdat de verteringsbelasting naar draagkracht zal kunnen werken. Voor mijn begunstigden onder de houders van magasin s de meubles , zal nu de gouden tijd aanbreken zoodat zij mij en anderen niet eens meer in 't Fransch zullen behoeven te inviteeren om ons naar hun winkels te lokken, en niets zal eenvoudiger zijn dan een passend antwoord te geven op de prijsvraag, die misschien nog niet is uit geschreven : welk verband bestaat er tus schen de moraliteit en den toenemenden bloei van het meubelvak? In de Kamer heeft o. a. Bauman, met klem, gelijk men dat van een specialiteit in het fiscaal ontvangen mocht verwachten, betoogd, dat het personeel als rijksbelasting ten zeerste verwerpelijk is, maar als gemeentebelasting bestaanbaar is. Ook ik vind, dat als men eenmaal iemand heeft aangeslagen naar zijn vermogen en naar zijn inkomen uit bedrijf', het dan volkomen redelijk is, hem nog daar enboven iets te laten offeren voor hetgeen hij niet bespaart, maar verteert, opdat de totaalsom dier drie aanslagen evenredig zij aan zijn draagkracht. Ik zou het zonde achten voor mijn scherpzinnige lezers, hier nog iets aan toe te voegen, en hun het volstrekt logische van zulk een «stelsel" toe te lichten, maar mochten er zijn, die toch nog eenige verduidelijking begeerden, ik verwijs ze met volle gerustheid naar het verslag der Ka merzitting van deze en de volgende weken. Als ze over veertien dagen dan nog ten opzichte van eenig punt over duisterheid klagen, is het met hun bevattingsvermogen -.zeker niet pluis. Maar, en dit dient afzoniiiiimmiiimiMiiiiiMitiilMiiMmmMiiiiinini derlijk vermeld, zulk een aanvullingsbelas ting, geheven niet van het bespaaide deel van het inkomen, maar van het verteerde deel, misschien wel van het deel dat men te kort komt. behoort n iet bij het Rijk maar bij de Gemeente te huis.Iemand zou al heel weinig van een professor moeten hebben om het niet aan stonds te gevoelen. Mij dunkt dit vloeit recht streeks voort uit het woord personeel. Reeds de naam geeft het te kennen : daar ligt iets intiems in deze heffing; hij die haar toepast krijgt met de personen te doen; met hun huiselijk leven, hun vertering, hun particuliere omstan digheden ; hoeveel kachels stookt u toch in den winter hoeveel huur betaalt u wel van uw woning; hoeveel hooien houdt u; hoe oud is uw dienstmeisje nu al, en hebt ge u nog al aardig ingericht; eet U met een zilveren of met een stalen lepel en vork ? Nietwaar zoo iets kan het Rijk niet vragen, daartoe staat het te hoog, is het te deftig te koel, te strak maar de gemeente, ja dat is iets anders. Een gemeente 't spreekt ook al uit den naam; 't wil zoo zeggen allen te samen, de een en den ander in gemeen schap dat is juist het lichaam om naar zulke dingen te iiifbrmeeren. Menschen met elkaar in n gemeente vragen, heel personeel., el kander 't hemd van.... Enfin, er zijn nog wel meer redenen, maar deze is reeds vol doende om bij eenig nadenken tot het besluit te komen, dat het personeel een gemeentelijke belasting moet zijn, en dat dit nu eens een van de weinige maar sprekende voorbeelden is, waaruit men kan zien, hoe er dan toch wel degelijk gevallen zijn, waarin het af schuwelijk is om door den hond gebeten te worden en niet door de kat. V. d. Bergh v. Heemstede meent, dat door het ontwerp-Sprenger v, Eijk de gefortuneerden te veel belasting zullen moeten betalen. Het vel, zoo sprak hij ongeveer, zal nog meer worden afgestroopt, de gang naar de belas tingkantoren behoort tot de dagelijksche wan delingen. Toen V. d. Bergh dat zei, lachte 1 de Kamer. Nu de Kamer lacht heel gauw. Een vergadering, die zich verveelt en wat is vervelender dan een heelen dag over n en. hetzelfde onderwerp te hooren praten!! lacht om het geringste woord, dat afwijkt van den regel, alsof zij zeggen wilde: wij zitten hier nu wel op zijn allerdeftigst, maar van huis uit zijn wij zoo saai (?n ingetogen niet. Toch zou huilen beter gepast hebben bij v. d. Berghs woorden, dan lachen. Want als v. d. Bergh al moe wordt van het wan delen naar de belasting-kantoren, blijkt daar uit, dat hij zijn aanslagen voldoet bij de door de wet gestelde termijnen?in tienen of' in twaalven, telkens als hij denoodigecentjes weer bijeen heeft gegaard. Maar nu zijn er menschen, die het nog harder te verantwoorden hebben dan ons Kamerlid. De lui, die de centjes maar niet bijeen kunnen krijgen .... en deze aangeslagenen zouden wellicht niet gelachen hebben, als zij op het Binnenhof' die »ui" hadden gehoord. Ik gun onzen honderd best een oogenblikje van pleizier, en den redenaar v. d. Bergh een klein succes, hij is niet ver wend op dit punt maar de vraag komt toch bij me op, of' hij niet een geschikter onderwerp voor scherts had kunnen kiezen, dan dat vel, hetwelk wel niet van hem, maar van zoovele zijner medeburgers inderdaad wordt «afgestroopt?'' Dit wil niet zeggen, dat wij er aan denken hem hard te vallen. Immers zoo is het met de geestigheid, die berst ter sponne uit eenmaal aanwezig, is zij niet te keeren: daar zijn van die momenten, dat een humorist zoo eens even los moet barsten, al zou er ook de doodstraf op staan. De Limburger Koerier is er mee ingenomen, dat de Haagsche gemeenteraad indertijd wei gerde, opgevangen honden af te staan aan Het Nederlandsche toevluchtsoord voor noodlijdende dieren", en ze thans aan de aschstaal ophpkt, om ze na een gemeenschap pelijk verblijf' van 72 uur in een mand te verdrinken in een waterput. Het blad moet niets hebben van het in den kost nemen en verplegen van honden en katten, noemt dit een «misselijke philantropie", en zegt verder: We zijn en moeten zijn een vijand van elke onredelijke dierenmishandeling, maar menschonteerend is het, wanneer men mensch en dier op n lijn gaat stellen en door zieke lijke bezorgdheid voor het redeloos vee een j bron verstopt, die ruimschoots vloeien kon i ten behoeve van den noodlijdenden natuurj genoot i »Maar de moderne philantropen zien ook j in het vee hun natuurgenooten, en in hun j overspannen brein staan die eerstelingen van j het dierlijk geslacht op de eerste plaats : het ? redelijk dier, de mensch, komt achteraan en ! moet, als hij noodlijdend is, zich maar zien ! te helpen." Ik geloof, dat de Limburger Koerier de zaak hier wel wat al te lichtvaardig opvat. De onaangename aandoening die er voor fijne Haagsche heeren en dames is gelegen in het zich bemoeien met arme lui, die op hun beurt er ook weer een eigenaardig soort natuurgenoo ten" op nahouden, poes en does niet medegerekend, mag het blad toch maar niet zoo licht vaardig vergeten. Van jongs af'met leeuwtjes en cypersche katers grootgebracht, en ver van de krotten der armelui gehouden, zijn zij te verontschuldigen, als zij Mimi en Lili voor een beter soort natuurgenooten houden dan de armen; en gevaar loopen deze dieren als menschen, en sommige, ongepoetste, menschen als dieren te beschouwen. Dit euvel zal ik niet trachten in de hand te werken, maar ik verbaas mij wel een weinig, dat de Liin- \ burger Koerier zich zoo boos erover maakt, daar het blad zelf, gelijk duidelijk blijkt, evenmin het rechte onderscheid weet te vin den. Immers het spreekt van pl/ilanl!iroi>ie bij dierenbescherming of' vertroeteling ; en tegelijkheid ziet het in den mensch een redelijk dier Waar men nu zelf' zoo zwak in zijn schoenen staat ais het op de onderscheiding tusschen mensch en dier aankomt, en al waarschuwende tegen het op n lijn stellen van beiden, ze toch door elkander haspelt, mag men tegenover de moderne philanthropen en hun natuurge nooten wel wat matiging in acht nemen. De Provinciale Staten vormen een instel ling, waarvoor ik altijd een met eerbied ge mengde sympathie heb gehad, en ik zal het maar rondweg zeggen: indien men mij ooit voor dit respectable college candidaat wil stellen, neem ik het zonder aarzelen aan. Het hindert mij niet, van welke zijde het aanbod komt, want, eenmaal lid, zij t gij al spoedig zoo deftig geworden, zoo zelfbewust, zoo in den waren zin des woords provinciaal, dat het smetje van een of andere minder hoog aanschreven vereeniging, dat op u mocht kleven, er weldra geheel en al af' is. De po litiek in de staten van het gewest, zooals ik ze het liefst noem, bepaalt zich gewoonlijk tot een, zeer bedekten, maar daarom niet min der belangrijken strijd tusschen de polderbelangen en waterschapsgrootheden, terwijl nu en dan, als een lid van de Eerste Kamer moet worden gekozen, ook het lan van de groote politiek, in niet geringe mate verheffend op de gemoederen werkt. Om zoo te zeggen zijn de Provinciale Staten alles in alles, Maar juist omdat de Prov. Staten een zoo waardig lichaam y.ijn, doet het mij leed, dat mannen als van Zinderen Bakker er lid van kunnen worden, en verkapte socialen als Drucker er hun geruchtmakende theorien kunnen binnenloodsen. Ik heb het zeer ver standig gevonden, dat de meeste colleges dat adres van voorzitters van arbeidsraden zelfopgestane grootheden heel kalm op zij hebben geschoven, en er niet over gerede neerd. Maar in Friesland ging dat natuurlijk niet, nu de hoofdman der socialisten in de provincie, door ik weet niet welk ongeluk. een plaats in de eerzame vergadering heeft gekregen. Gelukkig hebben Gedeputeerden zich er netjes afgemaakt. Eerst werd hij natuurlijk naar huis gezonden met de verklaring, dar, hij maar niet zoo rauvyelijks met een voorstel om bepalingen van minimumloon en maximum arbeidsduur kon aankomen, en toen hij een uitgewerkt voorstel aanbood, hebben zij be zwaar er tegen gemaakt, dat hij een zoo algemeenen maatregel wilde voor zoo tal van speciale gevallen, en dat hij tot in details wilde regelen een zoo algemeene zaak. Tegen zulke argumenten is natuurlijk niets in te brengen, en de kroon is op het werk gezet door den heer van Hettinga Tromp, die als voorzitter van de Liberale Unie een man van ongemeen politiek beleid is. De heer Tromp toch heeft een motie voorgesteld, en zij is met groote meerderheid aangenomen, luidende als volgt: »De Staten van Friesland achten het wenschelijk, dat vnorzooverre de aard der werkzaam heden dit niet bepaald Mei in de bestekken van werken, voor rekening van de provincie ait te voeren, bepalingen worden opgenomen ter regeling van het minimum loon en het maximum van den werktijd der werklieden die worden gebezigd". Verstandiger nog had ik het gevonden, als men in Friesland maar kortweg had aange nomen de motie, door den heer van Wijck in de Geldersche Staten met succes voorgesteld: De vergadering, van oordeel, dat het nuttig en noodig is, dat in de bestekken van werken, welke rechtstreeks door de pro vincie worden uitgevoerd, of waaraan de provincie subsidie verleent, bepalingen wor den opgenomen omtrent minimum-loon en rnaximum-werktijd, waarbij rekening moet wordt n gehouden met de plaatselijke omstan digheden, het echter van het Iwo/jnte belang achtende, dat eerst het Wetsontwerp tot in stelling van de Kamers van Arbeid door de Staten-Generaal is aangenomen, acht het gewenscht ruorl.ooii'uj een a f'ir vittende, houdhiij aan te nemen en zoo spoedig mogelijk de zoozeer gewenschte bepalingen in het leven te roepen." Dat is een veel aardiger motie. Aan duide lijkheid en beknoptheid laat zij, voor wie lezen kan, niets te wenschen over, er staat alles in en niets, precies als wat ik zoo even van de Staten in het algemeen zei: het is alles in alles. Zoo'n mot'e is voor een Statencollege dus een modelmotie.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl