Historisch Archief 1877-1940
No. 960
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
11
De Burgemeester van Nieuwer-Amstel en zijn bereden politie.
Burgemeester VAN SON: «Mevrouw, u zult toch toegeven, dat we te veel fin-de-siècle zijn om geannexeerd te worden!"
?iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiMiiiiiiiiiiiimiimiHiMiii
het nu beter dan ooit, want een winkelier of
rnagazijnhouder, die mij in het fransen schrijft,
kan niet andera dan een man van smaak
zijn, en waar heeft men smaak meer noodig
dan in een magasin de meubles? Vooral bij
meubelen die een franschen naam dragen,
moet dit een groot voordeel zijn, zooals bij
?«en secrétaire, een chiffonnière, een bidet etc.
Waarschijnlijk zouden mijne lezers en, zoo
ik die mocht hebben, ook mijne lezeressen,
gaarne willen weten hoe die Utrechtsche
Franschman heet ? Maar ik zeg het hun niet,
want dan loopen ze natuurlijk allen daar da
delijk heen en zou ik bij het doen van mijne
bestellingen weer minder in tel zijn in zoo'n
?welbeklanten winkel, dan nu; trouwens de man
heeft zich alleen gerecommandeerd aan mijn
bon souvenir, en me niet gevraagd hera ook
in dat van anderen aan te bevelen. E a nu
heb ik juist heel wat bij hem te doen. In
?de herziening van het personeel moet het
mobilair een belangrijke rol spelen. Volgens
mr. Pijnappel zijn niet alleen iemands stoelen
?en sofa's, maar iemands meubelen in 't alge
meen, een van de meest betrouwbare
kenteekenen van draagkracht en daar dit zoo
behoort te wezen, aangezien anders het per
soneel als belasting niet zou deugen, ben ik
van plan mijn mobilair, dat in den loop van
dertig jaren tijds verre achter den stand van
mijn vermogen is geraakt, wat bij te werken.
't Zal nog He vraag zijn of die man met zijn
Utrechter-Waalsch wel in staat zal wezen mij
;alles te verschaffen wat ik noodig heb. Enfin,
als ik met hem klaar ben, geef ik zijn adres.
Het hemd is mij nader dan de rok. Maar dan
zal de toeloop groot zijn, want ik weet zeker,
dat al mijn Utrechtsche vrienden, evenals ik,
het een zedelijken plicht tegenover den fiscus
zullen vinden, met hef oog op het nieuwe
personeel, hun meubilair in overeenstemming
raet den stand van hun vermogen te brengen,
opdat de verteringsbelasting naar draagkracht
zal kunnen werken. Voor mijn begunstigden
onder de houders van magasin s de meubles
, zal nu de gouden tijd aanbreken zoodat
zij mij en anderen niet eens meer in 't Fransch
zullen behoeven te inviteeren om ons naar
hun winkels te lokken, en niets zal eenvoudiger
zijn dan een passend antwoord te geven op
de prijsvraag, die misschien nog niet is uit
geschreven : welk verband bestaat er tus
schen de moraliteit en den toenemenden bloei
van het meubelvak?
In de Kamer heeft o. a. Bauman, met klem,
gelijk men dat van een specialiteit in het
fiscaal ontvangen mocht verwachten, betoogd,
dat het personeel als rijksbelasting ten zeerste
verwerpelijk is, maar als gemeentebelasting
bestaanbaar is. Ook ik vind, dat als men
eenmaal iemand heeft aangeslagen naar zijn
vermogen en naar zijn inkomen uit bedrijf',
het dan volkomen redelijk is, hem nog daar
enboven iets te laten offeren voor hetgeen hij
niet bespaart, maar verteert, opdat de
totaalsom dier drie aanslagen evenredig zij aan
zijn draagkracht. Ik zou het zonde achten
voor mijn scherpzinnige lezers, hier nog iets
aan toe te voegen, en hun het volstrekt
logische van zulk een «stelsel" toe te lichten,
maar mochten er zijn, die toch nog eenige
verduidelijking begeerden, ik verwijs ze met
volle gerustheid naar het verslag der Ka
merzitting van deze en de volgende weken.
Als ze over veertien dagen dan nog ten
opzichte van eenig punt over duisterheid
klagen, is het met hun bevattingsvermogen
-.zeker niet pluis. Maar, en dit dient
afzoniiiiimmiiimiMiiiiiMitiilMiiMmmMiiiiinini
derlijk vermeld, zulk een aanvullingsbelas
ting, geheven niet van het bespaaide deel
van het inkomen, maar van het verteerde
deel, misschien wel van het deel dat men te
kort komt. behoort n iet bij het Rijk maar bij de
Gemeente te huis.Iemand zou al heel weinig van
een professor moeten hebben om het niet aan
stonds te gevoelen. Mij dunkt dit vloeit recht
streeks voort uit het woord personeel. Reeds
de naam geeft het te kennen : daar ligt iets
intiems in deze heffing; hij die haar toepast
krijgt met de personen te doen; met hun huiselijk
leven, hun vertering, hun particuliere omstan
digheden ; hoeveel kachels stookt u toch in
den winter hoeveel huur betaalt u wel van
uw woning; hoeveel hooien houdt u; hoe oud
is uw dienstmeisje nu al, en hebt ge u nog
al aardig ingericht; eet U met een zilveren
of met een stalen lepel en vork ? Nietwaar
zoo iets kan het Rijk niet vragen, daartoe
staat het te hoog, is het te deftig te koel, te
strak maar de gemeente, ja dat is iets
anders. Een gemeente 't spreekt ook
al uit den naam; 't wil zoo zeggen allen
te samen, de een en den ander in gemeen
schap dat is juist het lichaam om naar zulke
dingen te iiifbrmeeren. Menschen met elkaar
in n gemeente vragen, heel personeel., el
kander 't hemd van.... Enfin, er zijn nog
wel meer redenen, maar deze is reeds vol
doende om bij eenig nadenken tot het besluit
te komen, dat het personeel een gemeentelijke
belasting moet zijn, en dat dit nu eens een
van de weinige maar sprekende voorbeelden
is, waaruit men kan zien, hoe er dan toch
wel degelijk gevallen zijn, waarin het af
schuwelijk is om door den hond gebeten te
worden en niet door de kat.
V. d. Bergh v. Heemstede meent, dat door
het ontwerp-Sprenger v, Eijk de
gefortuneerden te veel belasting zullen moeten betalen.
Het vel, zoo sprak hij ongeveer, zal nog meer
worden afgestroopt, de gang naar de belas
tingkantoren behoort tot de dagelijksche wan
delingen. Toen V. d. Bergh dat zei, lachte
1 de Kamer. Nu de Kamer lacht heel gauw.
Een vergadering, die zich verveelt en wat
is vervelender dan een heelen dag over n
en. hetzelfde onderwerp te hooren praten!!
lacht om het geringste woord, dat afwijkt van
den regel, alsof zij zeggen wilde: wij zitten
hier nu wel op zijn allerdeftigst, maar van
huis uit zijn wij zoo saai (?n ingetogen niet.
Toch zou huilen beter gepast hebben bij
v. d. Berghs woorden, dan lachen. Want
als v. d. Bergh al moe wordt van het wan
delen naar de belasting-kantoren, blijkt daar
uit, dat hij zijn aanslagen voldoet bij de door
de wet gestelde termijnen?in tienen of' in
twaalven, telkens als hij denoodigecentjes weer
bijeen heeft gegaard. Maar nu zijn er menschen,
die het nog harder te verantwoorden hebben
dan ons Kamerlid. De lui, die de centjes
maar niet bijeen kunnen krijgen .... en deze
aangeslagenen zouden wellicht niet gelachen
hebben, als zij op het Binnenhof' die »ui"
hadden gehoord. Ik gun onzen honderd best
een oogenblikje van pleizier, en den redenaar
v. d. Bergh een klein succes, hij is niet ver
wend op dit punt maar de vraag komt
toch bij me op, of' hij niet een geschikter
onderwerp voor scherts had kunnen kiezen,
dan dat vel, hetwelk wel niet van hem, maar
van zoovele zijner medeburgers inderdaad wordt
«afgestroopt?'' Dit wil niet zeggen, dat wij er
aan denken hem hard te vallen. Immers zoo
is het met de geestigheid, die berst ter sponne
uit eenmaal aanwezig, is zij niet te keeren:
daar zijn van die momenten, dat een
humorist zoo eens even los moet barsten, al zou
er ook de doodstraf op staan.
De Limburger Koerier is er mee ingenomen,
dat de Haagsche gemeenteraad indertijd wei
gerde, opgevangen honden af te staan aan
Het Nederlandsche toevluchtsoord voor
noodlijdende dieren", en ze thans aan de
aschstaal ophpkt, om ze na een gemeenschap
pelijk verblijf' van 72 uur in een mand te
verdrinken in een waterput. Het blad moet
niets hebben van het in den kost nemen en
verplegen van honden en katten, noemt dit
een «misselijke philantropie", en zegt verder:
We zijn en moeten zijn een vijand van
elke onredelijke dierenmishandeling, maar
menschonteerend is het, wanneer men mensch
en dier op n lijn gaat stellen en door zieke
lijke bezorgdheid voor het redeloos vee een
j bron verstopt, die ruimschoots vloeien kon
i ten behoeve van den noodlijdenden
natuurj genoot
i »Maar de moderne philantropen zien ook
j in het vee hun natuurgenooten, en in hun
j overspannen brein staan die eerstelingen van
j het dierlijk geslacht op de eerste plaats : het
? redelijk dier, de mensch, komt achteraan en
! moet, als hij noodlijdend is, zich maar zien
! te helpen."
Ik geloof, dat de Limburger Koerier de
zaak hier wel wat al te lichtvaardig opvat.
De onaangename aandoening die er voor fijne
Haagsche heeren en dames is gelegen in het
zich bemoeien met arme lui, die op hun beurt er
ook weer een eigenaardig soort natuurgenoo
ten" op nahouden, poes en does niet
medegerekend, mag het blad toch maar niet zoo licht
vaardig vergeten. Van jongs af'met leeuwtjes
en cypersche katers grootgebracht, en ver van
de krotten der armelui gehouden, zijn zij te
verontschuldigen, als zij Mimi en Lili voor
een beter soort natuurgenooten houden dan
de armen; en gevaar loopen deze dieren als
menschen, en sommige, ongepoetste, menschen
als dieren te beschouwen. Dit euvel zal ik niet
trachten in de hand te werken, maar ik
verbaas mij wel een weinig, dat de Liin- \
burger Koerier zich zoo boos erover maakt,
daar het blad zelf, gelijk duidelijk blijkt,
evenmin het rechte onderscheid weet te vin
den. Immers het spreekt van pl/ilanl!iroi>ie bij
dierenbescherming of' vertroeteling ; en
tegelijkheid ziet het in den mensch een redelijk dier
Waar men nu zelf' zoo zwak in zijn schoenen
staat ais het op de onderscheiding tusschen
mensch en dier aankomt, en al waarschuwende
tegen het op n lijn stellen van beiden, ze toch
door elkander haspelt, mag men tegenover
de moderne philanthropen en hun natuurge
nooten wel wat matiging in acht nemen.
De Provinciale Staten vormen een instel
ling, waarvoor ik altijd een met eerbied ge
mengde sympathie heb gehad, en ik zal het
maar rondweg zeggen: indien men mij ooit
voor dit respectable college candidaat wil
stellen, neem ik het zonder aarzelen aan. Het
hindert mij niet, van welke zijde het aanbod
komt, want, eenmaal lid, zij t gij al spoedig
zoo deftig geworden, zoo zelfbewust, zoo in
den waren zin des woords provinciaal, dat
het smetje van een of andere minder
hoog aanschreven vereeniging, dat op u mocht
kleven, er weldra geheel en al af' is. De po
litiek in de staten van het gewest, zooals ik
ze het liefst noem, bepaalt zich gewoonlijk
tot een, zeer bedekten, maar daarom niet min
der belangrijken strijd tusschen de
polderbelangen en waterschapsgrootheden, terwijl
nu en dan, als een lid van de Eerste Kamer
moet worden gekozen, ook het lan van de
groote politiek, in niet geringe mate verheffend
op de gemoederen werkt. Om zoo te zeggen
zijn de Provinciale Staten alles in alles,
Maar juist omdat de Prov. Staten een zoo
waardig lichaam y.ijn, doet het mij leed, dat
mannen als van Zinderen Bakker er lid van
kunnen worden, en verkapte socialen als
Drucker er hun geruchtmakende theorien
kunnen binnenloodsen. Ik heb het zeer ver
standig gevonden, dat de meeste colleges
dat adres van voorzitters van arbeidsraden
zelfopgestane grootheden heel kalm op
zij hebben geschoven, en er niet over gerede
neerd. Maar in Friesland ging dat natuurlijk
niet, nu de hoofdman der socialisten in de
provincie, door ik weet niet welk ongeluk.
een plaats in de eerzame vergadering heeft
gekregen.
Gelukkig hebben Gedeputeerden zich er
netjes afgemaakt. Eerst werd hij natuurlijk
naar huis gezonden met de verklaring, dar,
hij maar niet zoo rauvyelijks met een voorstel
om bepalingen van minimumloon en maximum
arbeidsduur kon aankomen, en toen hij een
uitgewerkt voorstel aanbood, hebben zij be
zwaar er tegen gemaakt, dat hij een zoo
algemeenen maatregel wilde voor zoo tal
van speciale gevallen, en dat hij tot in
details wilde regelen een zoo algemeene zaak.
Tegen zulke argumenten is natuurlijk niets
in te brengen, en de kroon is op het werk
gezet door den heer van Hettinga Tromp,
die als voorzitter van de Liberale Unie een
man van ongemeen politiek beleid is. De
heer Tromp toch heeft een motie voorgesteld,
en zij is met groote meerderheid aangenomen,
luidende als volgt:
»De Staten van Friesland achten het
wenschelijk, dat vnorzooverre de aard der werkzaam
heden dit niet bepaald Mei in de bestekken
van werken, voor rekening van de provincie
ait te voeren, bepalingen worden opgenomen
ter regeling van het minimum loon en het
maximum van den werktijd der werklieden
die worden gebezigd".
Verstandiger nog had ik het gevonden, als
men in Friesland maar kortweg had aange
nomen de motie, door den heer van Wijck in
de Geldersche Staten met succes voorgesteld:
De vergadering, van oordeel, dat het
nuttig en noodig is, dat in de bestekken van
werken, welke rechtstreeks door de pro
vincie worden uitgevoerd, of waaraan de
provincie subsidie verleent, bepalingen wor
den opgenomen omtrent minimum-loon en
rnaximum-werktijd, waarbij rekening moet
wordt n gehouden met de plaatselijke omstan
digheden, het echter van het Iwo/jnte belang
achtende, dat eerst het Wetsontwerp tot in
stelling van de Kamers van Arbeid door de
Staten-Generaal is aangenomen, acht het
gewenscht ruorl.ooii'uj een a f'ir vittende,
houdhiij aan te nemen en zoo spoedig mogelijk
de zoozeer gewenschte bepalingen in het leven
te roepen."
Dat is een veel aardiger motie. Aan duide
lijkheid en beknoptheid laat zij, voor wie
lezen kan, niets te wenschen over, er staat
alles in en niets, precies als wat ik zoo even
van de Staten in het algemeen zei: het is
alles in alles. Zoo'n mot'e is voor een
Statencollege dus een modelmotie.