Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 960
in DB ooi d en. S o JCL T i f t.
De grootvisscherij op de Noordzee,
(Slot.)
Het is onmogelijk, de gansche beschrijving
der vigchvangst, gelijk de heer Hoogendijk
ze in zijn werk geeft, hier over te nemen.
Een enkel deel ervan
vinde echter een plaats.
De beug (het visch
tuig) zal worden inge
haald. Het schip be
vindt zich bij den eer
sten dobber (endeljoon):
»Het inhalen van de
beug begint onmid
dellijk als het endel
joon bereikt is, maar
vóór de lijnen naderen,
waaraan de hoeken
zich bevinden, moeten
twee lijnen, de
speellijnen of blinde lijnen,
die ik reeds met den
naam lijntjes bestem
pelde, worden inge
haald, dat is 84 vaam.
Zoodra de mannen van
den haal daarmede
gereed zijn en aan het
hoekwant zijn gena
derd, heet het »Kok,
schaften!" Zij worden
nu door 3 kameraden
vervangen. Vijf blijven
aan het dek, en volgen
als hun voorgangers
zich hebben te goed
gedaan.
De schipper,
vastgekluisterd aan het roer,
wacht met ongeduld
het resultaat zijner be
moeiingen. Het hoek
want komt nu binnen
en dus moeten de
mannen op den haal
reeds visch bespeuren.
Hij kan het dan ook
niet langer uithouden.
Zelfs met heen en weer
trappelen kan hij het
ongeduld niet langer
bedwingen.
»Wat zeit de man?" vraagt hij ten slotte
en waarlijk de man van den haal voelt, naar
hij gelooft, een kabeljauw aan de lijn en
antwoordt: »wel te weten." Hij is voorzich
tig in zijn uitdrukking. Het inhalen der lij
nen vordert steeds meer en meer en daar
onze zeelieden zich zel
den vergissen op dit
punt, vertoont zich dan
ook spoedig een kabel
jauw.
»Daar komt er een!"
roept hij triomfeerend
en ontvangt van den
schipper het m. i. zeer
logisch antwoord: »dat
is beter dan geen!"
Al deze uitroepen
zijn geijkte termen.
Komen er 2 kabel
jauwen, dan roept de
man van den haal:
»'lwee in het water!"
waarop de schipper ant
woordt: »Een kat is
geen kater!"
De volgende uitdruk
kingen zijn nog vast in
zwang op de
visschersvloot.
Komt een
windblaas boven, ten tee
ken, dat een kabeljauw
in aantocht is, dan ge
lijkt die op een bol
glas. Onmiddellijk roept
de matroos: «Horloge
glazen I" waarop hij
ten antwoord krijgt:
»Matrozen zijn geen
bazen," of »Hij leeft,
die er an is!" ant
woord: »Boter in je
pannevis!"
Vangt men een fleet
en een kabeljauw te
gelijk, dan heet het:
»Een fleet en een ronde
er onder!" waarop de
schipper al weder on
middellijk antwoordt:
»Dat is in de Noord
zee geen wonder."
De lezer ziet dus dat een voortdurend
onderhoud gevoerd wordt tusschen de ma
trozen op den haal en den schipper en nog
wel op versmaat.
Bij drie kabeljauwen wordt ons geacht
Vorstenhuis niet vergeten.
De geheele bemanning heft dan het «Oranje
boven!" aan. Dit laatste spreekt voor het
Oranjebloed, dat door de aderen onzer zee
lieden nog stroomt.
Het hoogste geluk dat hun kan te beurt
vallen, namelijk 3 kabeljauwen tegelijk aan
de nog in het water zwevende lijn, wordt
waarop de omtoor, de aangewezen man om
het joon in te halen, antwoordt: »Hier is de
slachter!" en zoo wordt de eene bak want
na den anderen ingehaald.
De lezer, die reeds kennis maakte met de
groote zilte wateren, zal zich de opmerking
getroosten, dat niet immer alles zoo geleidelijk
er.
zoodra het
aanvang heeft
.'V >'.""* '??»?'?**«'»- *i ,'^T' '~'*A.*''
-. ^ ," t '" . ,'*£-'UV '', ??'-'?
. ??j-*.-"-- ?- ' ? , .? ',?
, ,
'
;?
' ,' j*. -A
? '" ' - "
Beug inhalen met de Boot.
bezegeld met het »0ranje boven!"
Het is geen toeval, dat deze laatste uit
roep usance geworden is om hun groote
vreugde lucht te geven.
Ons visschersvolk in zijn eerlijken eenvoud
dweept met het Vorstenhuis van Oranje, dat
eertijds den strijd aanbond tot onze be
en geregeld verloopt als hier boven be- |
schreven is."
Op de volgende wijze bepleit de heer
Hoogendijk het voordeel van de nieuw-model
sloepen bij de haringvisscherij :
«Zoolang de geheele zwaarte van het
ruim 2000 meter lange en 28]/2 meter diepe
Schip de Vleet inhalende.
vrijding, en met goed en bloed die vrijheid
kocht."
Hebben wij aldus gezien welke attenties
den kabeljauw worden bewezen, de
schelvisch wordt niet met extra uitroepen begroet.
Zijn 20 lijnen ingehaald, dan roept een der
drie mannen van den haal »joon achter!"
vischtuig in zee staat, biedt het een
onverbiddelijken tegenstand en zal het schip zich
derhalve in de richting van het vischtuig
voorwaarts bewegen.
Door hun grootere lengte nu liggen de
nieuw-model sloepen vaster op de golven
en het gevolg daarvan is, dat de gang
inwinden der vleet een
genomen, in blijft. Ook
al zou een of andere aanrollende golf
zich daartegen verzetten, blijven deze
schepen doordringen in voorwaartsche be
weging. Het vischtuig heeft dus niet dien
tegenstand te verduren, als wanneer telkens
de gang in het schip
moet worden gebracht.
Het verband, dat ge
zocht werd tusschen de
eertijds kleinere
haringbuizen en de later
minder doelmatige in
gevoerde
hoekerschepen van grooter char
ter en tusschen de
grootere nieuw-model
stalen sloepen en de
kleinere loggerschepen,
ging dan ook naar
mijn zienswijze mank
aan gebrek aan
practischen zin.
De buizen en hoekers
toch hadden onge
veer den breedboegigen
vorm van de
bomschuiten. Hoe grooter
men deze schepen
maakte, des te meer
oppervlakte bood den
wind de gelegenheid
zijn kracht daarop uit
te oefenen. Een prin
cipieel verschil dus
met de nieuwe sloepen.
Een tweede factor
was het tuig, dat naar
verhouding bij de bui
zen en hoekers veel
zwaarder was dan bij
de meer elegante sloe
pen en dat dus bij het
grootere charter der
schepen proportioneel
veel zwaarder werd.
Ook hadden een
groot aantal hoekers
en toenmalige
haringbuizen geen strijkenden
mast, zoodat ook daar
door dit grootere tuig
proportioneel meer windvang veroorzaakte.
De zeeman verdeelt zijn vischtuig in 4
fedeelten; elk vierde deel noemt hij een
waartel. Zoodra 3 kwaartels ingehaald zijn,
wordt het schip zwaarder dan het nog in zee
staande n kwaartel en begint derhalve te
wijken, te deinzen, zegt de zeeman, en nu
komt het er eerst op
aan. De netten, die,
aan den boeg van het
schip door den jongste
van de reepen worden
losgemaakt en aan
vankelijk door de voor
waartsche beweging
van het schip gelei
delijk midscheeps langs
zijde kwamen, moeten
nu door middel van
de seizings naar mid
scheeps worden ge
haald. Vooral bij de
laatste netten heet het
aanpakken.
Het schip, nog met
den kop op den wind
liggende, ondervindt
dan zoo goed als geen
tegenstand meer van
het vischtuig en valt
dwarszee en dwarswind,
zoodat nu de grootste
oplettendheid en flink
heid noodig zijn om
ook deze laatste netten
zonder averij aan boord
te krijgen.
Een flink schipper
zal dan ook juist bij
de laatste netten_zich
voorop begeven.
Zoodra de vleet in
is, circa C ii 7 uur
's morgens, wordt aan
den inwendigenmenseh
gedacht en brood met
koffie genuttigd. Voor
al bij ruime vang
sten is er dien dag
nog veel werk voor
den boeg.
Het eerste werk is het
kaken van de haring.
Ieder heeft op de schoolbanken daarvan ge
hoord, maar wellicht niet overwogen, dat
juist die bewerking den steeds toenemenden
bloei onzer Grootvisscherij heeft ten gevolge
gehad.
Ten slotte komt aan de orde de gewichtige
vraag: