De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1895 17 november pagina 6

17 november 1895 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 960 in DB ooi d en. S o JCL T i f t. De grootvisscherij op de Noordzee, (Slot.) Het is onmogelijk, de gansche beschrijving der vigchvangst, gelijk de heer Hoogendijk ze in zijn werk geeft, hier over te nemen. Een enkel deel ervan vinde echter een plaats. De beug (het visch tuig) zal worden inge haald. Het schip be vindt zich bij den eer sten dobber (endeljoon): »Het inhalen van de beug begint onmid dellijk als het endel joon bereikt is, maar vóór de lijnen naderen, waaraan de hoeken zich bevinden, moeten twee lijnen, de speellijnen of blinde lijnen, die ik reeds met den naam lijntjes bestem pelde, worden inge haald, dat is 84 vaam. Zoodra de mannen van den haal daarmede gereed zijn en aan het hoekwant zijn gena derd, heet het »Kok, schaften!" Zij worden nu door 3 kameraden vervangen. Vijf blijven aan het dek, en volgen als hun voorgangers zich hebben te goed gedaan. De schipper, vastgekluisterd aan het roer, wacht met ongeduld het resultaat zijner be moeiingen. Het hoek want komt nu binnen en dus moeten de mannen op den haal reeds visch bespeuren. Hij kan het dan ook niet langer uithouden. Zelfs met heen en weer trappelen kan hij het ongeduld niet langer bedwingen. »Wat zeit de man?" vraagt hij ten slotte en waarlijk de man van den haal voelt, naar hij gelooft, een kabeljauw aan de lijn en antwoordt: »wel te weten." Hij is voorzich tig in zijn uitdrukking. Het inhalen der lij nen vordert steeds meer en meer en daar onze zeelieden zich zel den vergissen op dit punt, vertoont zich dan ook spoedig een kabel jauw. »Daar komt er een!" roept hij triomfeerend en ontvangt van den schipper het m. i. zeer logisch antwoord: »dat is beter dan geen!" Al deze uitroepen zijn geijkte termen. Komen er 2 kabel jauwen, dan roept de man van den haal: »'lwee in het water!" waarop de schipper ant woordt: »Een kat is geen kater!" De volgende uitdruk kingen zijn nog vast in zwang op de visschersvloot. Komt een windblaas boven, ten tee ken, dat een kabeljauw in aantocht is, dan ge lijkt die op een bol glas. Onmiddellijk roept de matroos: «Horloge glazen I" waarop hij ten antwoord krijgt: »Matrozen zijn geen bazen," of »Hij leeft, die er an is!" ant woord: »Boter in je pannevis!" Vangt men een fleet en een kabeljauw te gelijk, dan heet het: »Een fleet en een ronde er onder!" waarop de schipper al weder on middellijk antwoordt: »Dat is in de Noord zee geen wonder." De lezer ziet dus dat een voortdurend onderhoud gevoerd wordt tusschen de ma trozen op den haal en den schipper en nog wel op versmaat. Bij drie kabeljauwen wordt ons geacht Vorstenhuis niet vergeten. De geheele bemanning heft dan het «Oranje boven!" aan. Dit laatste spreekt voor het Oranjebloed, dat door de aderen onzer zee lieden nog stroomt. Het hoogste geluk dat hun kan te beurt vallen, namelijk 3 kabeljauwen tegelijk aan de nog in het water zwevende lijn, wordt waarop de omtoor, de aangewezen man om het joon in te halen, antwoordt: »Hier is de slachter!" en zoo wordt de eene bak want na den anderen ingehaald. De lezer, die reeds kennis maakte met de groote zilte wateren, zal zich de opmerking getroosten, dat niet immer alles zoo geleidelijk er. zoodra het aanvang heeft .'V >'.""* '??»?'?**«'»- *i ,'^T' '~'*A.*'' -. ^ ," t '" . ,'*£-'UV '', ??'-'? . ??j-*.-"-- ?- ' ? , .? ',? , , ' ;? ' ,' j*. -A ? '" ' - " Beug inhalen met de Boot. bezegeld met het »0ranje boven!" Het is geen toeval, dat deze laatste uit roep usance geworden is om hun groote vreugde lucht te geven. Ons visschersvolk in zijn eerlijken eenvoud dweept met het Vorstenhuis van Oranje, dat eertijds den strijd aanbond tot onze be en geregeld verloopt als hier boven be- | schreven is." Op de volgende wijze bepleit de heer Hoogendijk het voordeel van de nieuw-model sloepen bij de haringvisscherij : «Zoolang de geheele zwaarte van het ruim 2000 meter lange en 28]/2 meter diepe Schip de Vleet inhalende. vrijding, en met goed en bloed die vrijheid kocht." Hebben wij aldus gezien welke attenties den kabeljauw worden bewezen, de schelvisch wordt niet met extra uitroepen begroet. Zijn 20 lijnen ingehaald, dan roept een der drie mannen van den haal »joon achter!" vischtuig in zee staat, biedt het een onverbiddelijken tegenstand en zal het schip zich derhalve in de richting van het vischtuig voorwaarts bewegen. Door hun grootere lengte nu liggen de nieuw-model sloepen vaster op de golven en het gevolg daarvan is, dat de gang inwinden der vleet een genomen, in blijft. Ook al zou een of andere aanrollende golf zich daartegen verzetten, blijven deze schepen doordringen in voorwaartsche be weging. Het vischtuig heeft dus niet dien tegenstand te verduren, als wanneer telkens de gang in het schip moet worden gebracht. Het verband, dat ge zocht werd tusschen de eertijds kleinere haringbuizen en de later minder doelmatige in gevoerde hoekerschepen van grooter char ter en tusschen de grootere nieuw-model stalen sloepen en de kleinere loggerschepen, ging dan ook naar mijn zienswijze mank aan gebrek aan practischen zin. De buizen en hoekers toch hadden onge veer den breedboegigen vorm van de bomschuiten. Hoe grooter men deze schepen maakte, des te meer oppervlakte bood den wind de gelegenheid zijn kracht daarop uit te oefenen. Een prin cipieel verschil dus met de nieuwe sloepen. Een tweede factor was het tuig, dat naar verhouding bij de bui zen en hoekers veel zwaarder was dan bij de meer elegante sloe pen en dat dus bij het grootere charter der schepen proportioneel veel zwaarder werd. Ook hadden een groot aantal hoekers en toenmalige haringbuizen geen strijkenden mast, zoodat ook daar door dit grootere tuig proportioneel meer windvang veroorzaakte. De zeeman verdeelt zijn vischtuig in 4 fedeelten; elk vierde deel noemt hij een waartel. Zoodra 3 kwaartels ingehaald zijn, wordt het schip zwaarder dan het nog in zee staande n kwaartel en begint derhalve te wijken, te deinzen, zegt de zeeman, en nu komt het er eerst op aan. De netten, die, aan den boeg van het schip door den jongste van de reepen worden losgemaakt en aan vankelijk door de voor waartsche beweging van het schip gelei delijk midscheeps langs zijde kwamen, moeten nu door middel van de seizings naar mid scheeps worden ge haald. Vooral bij de laatste netten heet het aanpakken. Het schip, nog met den kop op den wind liggende, ondervindt dan zoo goed als geen tegenstand meer van het vischtuig en valt dwarszee en dwarswind, zoodat nu de grootste oplettendheid en flink heid noodig zijn om ook deze laatste netten zonder averij aan boord te krijgen. Een flink schipper zal dan ook juist bij de laatste netten_zich voorop begeven. Zoodra de vleet in is, circa C ii 7 uur 's morgens, wordt aan den inwendigenmenseh gedacht en brood met koffie genuttigd. Voor al bij ruime vang sten is er dien dag nog veel werk voor den boeg. Het eerste werk is het kaken van de haring. Ieder heeft op de schoolbanken daarvan ge hoord, maar wellicht niet overwogen, dat juist die bewerking den steeds toenemenden bloei onzer Grootvisscherij heeft ten gevolge gehad. Ten slotte komt aan de orde de gewichtige vraag:

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl