De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1895 1 december pagina 1

1 december 1895 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

H°. 962 DE AMSTERDAMMEE A°. 1895. WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Dit nummer bevat twee Bijvoegsels. Onder Redactie van J. DE KOO en JÜSTUS VAN MAURIK Jr. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Verschijnt eiken Zaterdagavond. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, te Amsterdam, Singel bij de Vijzelstraat, 542. Zondag l December Abonnement per 3 maanden ?1.50, fr. p. post ? 1.65 Voor Indiëper jaar mail?10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar . . . 0.12S Advertentiën van l?5 regels /l.10, elke regel meer . . . 0.20 Reclames per regel 0.40 I N H O C Di VAN TEEKE EN TAN NABIJ: Offlcieele bouwkunstDe Oostersche quaestie. SOCIALE AANGELE GENHEDEN: Hoe staat het met onze voeding? door F. M. C. Signalementen uit den Utrechtschen Ge meenteraad, door Jan van 't Sticht. ? MUZIEK in de hoofdstad.door Van Milligen.?KUNST EN LETTEREN: Wat etsen zyn, door Ph. Z (Slot) Analyse van een gemoedstoestand, I. INGEZONDEN. FEUIL LETON: Een geschiedenis uit Konstantinopel, door Alfred Priedmann. BECLAMES. VOOB DAMES: Ingezonden. Allerlei, door E-e. Boekbeoordeeling. ALLEBLEI. SCHAAKSPEL. VAEIA'?SCHETSJES: Van Java's blauwe bergen, door Wongso. (Sfot.) PEN- EN POTLOODKEASSEN. ADVEETENTIEN. HiHiuiiiiiiiiiiiiiiiiiiiifiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiHiiiiiiimiiiiiiiiiM Officieele Bouwkunst. Toen wij in het vorig nummer, naar aan leiding van het adres der Maatschappij tot Bevordering der Bouwkunst, ons artikel plaatsten over »0fficiëele Bouwkunst", konden wij niet vermoeden, dat enkele dagen na de verschijning van dat adres, een betuiging van instemming daarmede zou vernomen worden, als thans door de dagbladen werd meegedeeld. Immers een dertigtal heeren heeft zich tot de Tweede Kamer gericht, om deze te verzoeken, het restaureeren van de groote zaal op het Binnenhof niet te brengen onder de afdeeling Kunsten en Wetenschappen van Binnenlandsche Zaken, en in het vervolg geen gelden voor herstellingswerken toe te staan, alvorens de in het adres van Bouw kunst genoemde en ook door ons toegelichte bezwaren zijn opgeheven. Dat dertigtal bestaat uit de volgende heeren: H. P. Berlage, architect, Amsterdam; A. C, Bleys, bouwmeester, Amsterdam; dr.A.Bredius, directeur van het Koninklijk Kabinet van Schilderijen, 's-Gravenhage; A. Dirkzwager, architect, Rotterdam; A. R. Freem, architect, Arnhem; A. N. Godefroy, architect, Amster dam; C. N. van Goor, architect, Rotterdam; Corn. Hofstede de Groot, onderdirecteur van het Koninklijk Kabinet van Schilderijen, 's-Gravenhage; P. W. Hooykaas Jr., archi. tect, Rotterdam; G. P. Kits van Heijningen, 's-Gravenhage; Jacob F. Klinkhamer, archi tect-ingenieur, Amsterdam; B. Th. Kraayvanger, architect, Rotterdam; J. F. Metzelaar, oud-ingenieur-architect voor de gevangenissen en rechtsgebouwen, 's-Gravenhage; W. C. Metzelaar, ingenieur-architect voor de ge vangenissen en rechtsgebouwen, 's-Graven hage ; A. W. Meijneken, architect, Rotterdam; W. Molenbroek, architect, Rotterdam; F. J. Nieuwenhuis, architect, directeur der gemeente werken ; A. Nolen, architect, directeur van de Academie voor Beeldende Kunsten en Tech nische Wetenschappen, Rotterdam; F. K. Osinga, lid van den gemeenteraad, Arnhem; G. Persijn, architect, Arnhem; C. B. Posthumus Meijjes, architect, Amsterdam; H. A. Reus, architect, Dordrecht; A. Salm G. Bzn., archi tect, Amsterdam; Jan Springer, id., id.; J. P. Stok Wzn., architect, Rotterdam; J. W. C. Tellegen, civiel-ingenieur, directeur der gemeentewerken, Arnhem; dr. P. Templeman van der Hoeven, lid van den gemeenteraad, Utrecht, en J. Verheul Dzn., architect, Rot terdam. Ons dunkt, waar een Maatschappij ter be vordering van Bouwkunst dadelijk den bijval erlangt van zóó vele bekwame mannen van het vak, als onder deze onderteekenaars worden ge vonden; van zooveel mannen van naam, en van verschillende geloofsovertuiging, katholieken als Bleys en Eduard Cuypers met protestanten samen optreden behoeft het geen verder betoog, dat de grieven, die tegen de thans bestaande regeling zijn te berde gebracht, tamelijk algemeen gevoeld worden en ook, dat zij moeten worden opgeheven ; zonder na tuurlijk op eenigerleiwijs onrecht te doen aan den heer de Stuers, die jegens de Bouwkunst in ons land zich niet weinig verdienstelijk heeft gemaakt. Reeds thans gevoelt de heer de Stuers zich gekrenkt, omdat men van hem onderstelt, dat hij als Katholiek de Protestanten, door zijn wijze van kerken te hersteller, met opzet zou gekrenkt hebben. Aan de Standaard schrijft hij dienaangaande: »Bij mijn adviezen inzake restauratie van monumenten laat ik mij niet leiden door mijn godsdienstige meeningen en spaar ik zelfs de voordeelen van Protestanten. Daarom kon ik aan Dr. Bronsveld schrijven, dat al het rumoer omtrent het vermeend opdringen van voor de Protestanten ergerlijke dingen hoegenaamd geen grond vindt in voorgevallen feiten. Derhalve kon ik mij er van onthouden, in een beoordeeling te treden van de waarde der grieven en klachten. Hoe ongegrond de aanvallen tegen mij zijn, kan ook blijken uit het feit dat het Mariabeeldeken te Zutfen, waarvan mij een grief gemaakt wordt, geheel buiten mijn toedoen van een nieuw hoofd voorzien is. Ik vind het zeer verstandig en goed dat dit fraaie kunstwerk aldus gerestaureerd werd, maar daarvoor komt mij noch eer noch blaam toe, want ik ben daarbij niet betrokken geweest. Waar dit alles zoo is, kon het ge schrijf, door intriganten opgewekt en door lichtgeloovigen verspreid, over ergernis door Katholieke adviseurs aan Protestantsche kerkvoogden gegeven, achterwege gebleven zijn, en was er geen aanleiding noch voor boosaardigheid bij de Protestanten, noch voor applaus bij de Katholieken." Wij kunnen zeer goed begrijpen, dat de heer de Stuers zich maar niet kan voorstel len hoe protestanten hem van partijdigheid durven verdenken. Wij houden het er inder daad voor, dat de Referendaris zichzelf kent als een man van breede opvattingen, niet in staat tot eenige daad van bekrompenheid, mild genoeg om zelfs protestantsche »vooroordeelen" te sparen. Maar wat baat dit nu, waar juist Protestanten weder een heel anderen kijk hebben op »vooroordeelen" als Katho lieken bij het restaureeren van kerken? Het spreekt immers van zelf, dat dit tot bot singen aanleiding moet geven. De fout is, dat men, nu reeds een twintigtal jaren aan een katholiek de beslissing heeft overgelaten hoe protestarltsche kerken gerestaureerd moe ten worden, een fout, die Jhr. de Stuers eerst zal kunnen erkennen, als hij zich voorstelt, dat eens twintig jaren achtereen het omge keerde had plaats gevonden, en de katholieke kerken naar het inzicht van een protestant waren gerestaureerd. Waartoe zou nu het een of het ander noodig zijn? Welk voordeel steekt er in het behoud van een regeling, die bij de onvolkomenheid, waardoor protestanten en katholieken zich tot dusverre blijven onder scheiden, noodwendig tot achterdocht, span ning en ruzie moet leiden? Laat een ge mengde commissie over de wenschelijkheid van het restaureeren van een kerk beslissen, en dat dan de uitvoering der restauratie op gedragen worde aan een of meer architecten, protestanten, zoo het een protestantsche en katholieken zoo het een katholieke kerk geldt. In dezen geest had de Regeering, d. i. de heer de Stuers zelf, reeds lang een regeling behooren te ontwerpen. Maar deze quaestie men vergete het niet, is bij de oppssitie, die de afdeeling Kunsten en Wetenschappen ondervindt, geenszins hoofd zaak. Te betreuren zou het zijn, als men de theologische zijde van de quaestie naar den voorgrond drong en den strijd tegen de oflicieele bouwkunst het lage karakter verleende van een kerkelijk getwist. Neen, tegen de regeling, waardoor n persoon, over alles wat er in ons land te restaureeren valt, is gesteld, zoodat steeds dezelfde richting in de bouwkunst uitsluitend wordt begunstigd, ver zet zich de Maatsch. t. B. v. B., en thans ook de dertig adhaesie-betuigenden, omdat zulk een regeling eenzijdig en onbillijk is. Wij hebben dat in ons vorig nr. uitvoerig be sproken en herhalen dit dus thans niet. Reeds gedurende geruimen tijd was de ergernis over de opperheerschappij aan n persoon, aan een rijks-ambtenaar, verleend, tamelijk algemeen, en voor de bouwkundigen zelven, die geheel genegeerd worden, was dit onrecht een krenking, waarvan wij ons meer malen tot tolk hebben gemaakt. Daarom, dat zij nu zoo krachtig optreden, niet om een kerkelijk twistgeding te voeren; ook niet om de Stuers als Refendaris den voet te lichten, integendeel, niemand waar diger in dat ambt! maar om zich er tegen te verzetten, dat de Refendaris voor K. en W. de grafelijke zalen bij zijn rijks gebied zal inlijven, verheugt ons zeer. Het kome thans weldra tot een afdoende regeling waarbij de officieele bouwkunst worde ont troond, en de Bouwkunst, niet in n per soon, maar in een behoorlijk samengestelde commissie, een orgaan vinde, om niet alleen bij de afdeeling voor Kunsten en Wetenschap pen maar bij alle ministerieele departementen zich naar eisch te doen vertegenwoordigen. De Oostersche quaestie. Als het niet bedenkelijk was, eenig blijk van sympathie te geven voor een régime, zoo jammerlijk verrot als dat van de Turksche regeering, zou men bijna geneigd zijn den brief van den sultan aan Lord Salisbury pathetisch te noemen. »Gij hebt booze din gen van mij gezegd," schrijft de Beheerscher der Geloovigeri aan den Engelschen Premier »zeker zijt ge dus slecht inge licht. Ik geef u mijn woord, dat ik de her vormingen, die men van mij vraagt, zal invoeren. Maar houd dan nu ook eene nieuwe redevoering en zeg, dat gij vertrouwen in mij stelt. In gespannen verwachting zie ik uw antwoord tegemoet." Lord Salisbury heeft aan die dringende uitnoodiging geen gehoor gegeven. Bij een gelegenheids-speech, te Brighton door hem gehouden, heeft hij den brief van Abdoel Hamid voorgelezen; maar hij onthield zich van iederen commentaar, die den indruk zijner scherpe woorden bij het Lord-Mayors-banket had kunnen wegnemen of verzwakken. En de Engelsche pers is even onbarmhartig: zij verheugt zich alleen over de ongewone hulde, door den sultan gebracht aan Engeland's machtigen invloed in do persoon van den Britschen Premier. In de diplomatieke wereld beweert men, dat Sir Philip Currie, de Engelsche gezant te Constantinopel, tijdens de oproerige bewe ging in die stad, met den bevelhebber van het Engelsche eskader, dat toen te Mytilene voor anker lag, had afgesproken, dat hij den admiraal om de drie uren het woord Safe zou telegrafeeren; als zulk een telegram meer dan drie uren uitbleef, moest de admi raal de Dardanellen forceeren en te Pera zijne troepen aan land zetten. Is die bewering juist, dan is een groot gevaar slechts bij toe val afgewend, want eene vergissing van een telegrafist of een onbeduidend defect aan de lijn had de noodlottigste gevolgen kunnen hebben. De Europeesche mogendheden hebben het gevaar van zulk een afzonderlijk optreden begrepen. Dat gevaar was tweeledig. Voor eerst mag men veilig aannemen, dat geen enkele mogendheid den oorlog wenscht, juist omdat zij zich allen sedert jaren op den oorlog hebben voorbereid; in de tweede plaats zou de mogendheid, die te Constantinopel het eerst gewelddadig ingreep, aanspraak maken op het leeuwendeel in den buit, en dit zou haar door de mededingers allerminst worden gegund. Het voorstel van den Oostenrijkschen minister graaf Goluchowski om te Constantinopel niet anders dan gezamen lijk op te treden, vond algemeen bijval, zoo als uit Lord Salisbury's lofzang op het Europeesch Concert is gebleken. Maar verder dan eene instemming met het beginsel is men niet gekomen. Van Russische zijde is bezwaar gemaakt tegen het voorstel, om aan de gezanten der gezamenlijke mogendheden eene zoo uitgebreide volmacht te geven, als het plan van graaf Goluchowski medebracht, en het moet erkend worden, dat dit bezwaar in de gegeven omstandigheden niet ongegrond is. Van de voorgenomen gemeenschappelijke vloot demonstratie is dan ook tot dusver nog niets gekomen. De sultan heeft verwezen naar het traktaat van 185G, volgens hetwelk elk der mogendheden zonder zijne toestem ming, niet meer dan n stationneerend oor logschip in de wateren van den Bosporus mocht hebben; hij voor zich, zoo beweerde hij, zou er niets tegen hebben, als de mogend heden meer schepen zonden, maar zulk eene demonstratie zou hoogst waarschijnlijk de toch reeds opgewonden bevolking tot nieuwe ongeregeldheden prikkelen en dus het tegen deel uitwerken van hetgeen men er mede bedoelde. Intusschen nemen de oproerige bewegingen in Klein-Aziënog; niet af, en ook in andere deelen van het Turksche Rijk begint het op bedenkelijke wijze te gisten. Wel zijn aan de gouverneurs der verschillende provinciën de scherpste bevelen gezonden om zonder aanzien des persoons de orde te handhaven, maar zulke bevelen worden gemakkelijker gegeven dan uitgevoerd. Het Turksche leger, dat sedert den oorlog van 1877 78 door Duitsche instructeurs goed geoefend is, bezit uitmuntende hoedanigheden. Maar de sultan wenscht, ter bescherming van zijn eigene veiligheid, de beste troepen in en bij Con stantinopel te houden, en daarenboven ont breekt het als gewoonlijk aan den nerrus rerum, het geld, zoodat er van het zenden van versterkingen naar verafgelegen streken niets inkomt. Zoo bestaat er alle reden om te vreezen, dat de sultan, al heeft hij in een oogenblik van benauwdheid alles beloofd wat hem gevraagd werd, zelfs bij goeden wil zijnerzijds die beloften niet zal kunnen ver vullen. Wat dan zal moeten geschieden, ligt in het duister. Het zou tamelijk vernederend zijn voor het »Europeesch Concert", als eene diplomatieke actie, met zooveel nadruk inge leid, weder op niets moest uitloopen. In Engeland begint men reeds op tamelijk ongegeneerde wijze te spreken over de verdee ling van het Turksche Rijk. In de Daily Xen's geeft zekere Francis Seymour Stevenson, een lid van het Engelsche Parlement, zijn plan ten beste. Van Klein-Aziëgeeft hij een deel aan Rusland en het overige aan Oostenrijk-Hongarije; alleen Smyrna en de omliggende kuststreken van de Aegeïsche zee zouden aan Griekenland komen, dat zelfs Cyprus van Engeland kan terug krijgen. ^S atuurlijk zou de Oostenrijksche bezetting van Bosniëen de Herzegowina overgaan in een blijvend bezit. Griekenland krijgt ook nog Creta en eenige andere Turksche eilan den, benevens het zuiden van Macedonië, waarvan het noorden en het oosten aan Bulgarije, het westen aan Serviëzou komen. Albaniëacht de heer Stevenson geen zeer begeerlijk bezit; hij gunt het echter gaarne aan Italië, dat ook Tripoli kan krijgen. Frankrijk wordt verblijd met Syrië. Duitschland wenscht geen gebiedsvermeerdering in die streken (de heer Stevenson denkt zeker aan de veelbesproken botten van den Pommerschen grenadier), maar zal zich christelijk verheugen in het succes van zijn Oostenrijkschen bondgenoot. Engeland krijgt Eygpte en het protectoraat over Arabic, waar het intusschen den sultan in Mekka gastvrijheid wil verleenen. Constantinopel wordt eene »vrije stad', zoo ongeveer als Hamburg, en komt onder het bestuur van zeven commis sarissen, waarvan zes worden aangewezen door de groote mogendheden en de zevende wordt benoemd door den president van de Zwitsersche Republiek ! Het plan heeft veel overeenkomst met het door generaal Gordon reeds in 1880 ontwik kelde. Charles Gordon schreef toen : »Ik zou de uitvoering van geen dezer punten willen verhaasten; ik zou die in het oog willen houden en het aan de geschiedenis overlaten

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl