De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1895 1 december pagina 2

1 december 1895 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 962 ze in vervulling te brengen." Voor Gordon's plan pleit, dat enkele punten daarvan, zoo als dévereeniging van Bulgarije met OostRoemei ie, weikelijk reeds zijn uitgevoerd. De Daily ews noemt de plannen van den heer Stevenson «Napoleontisch". Maar ligt niet reeds daarin opgesloten, dat er een Napoleon moet komen om ze uit te voeren ? iiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiimiiiii Sociale, <7 mêMiiMiiHHMiiiiiiHiiiiiiiiunimHimmiiiimiin ui flUIIIIIIIIHIIIIH Hoe staat het met onze Ja, hoe staat het daarmede? Het eene uiterste der bevolking eet niet anders dan aard appelen met lawaaisaus, en het andere lijdt aan overdaad van getruff'elde vleezen. Maar hoe is het gemiddelde ? Krijgt de Nederlander ge noeg ; krijgt hij genoeg van alles ? Er zullen aparte studies noodig zijn, om daarover licht te verspreiden; studies gelijk zij reeds hier en daar zijn gemaakt. In Duitschland bijvoorbeeld. Een geheele rij van monografien is daar reeds verschenen over het verbruik van graan en vleesch, in oude en nieuw* tijden. Verrassend zijn nu en dan de resultaten geweest, waartoe de schrijvers kwamen; ik vlei mij, dat wat ik ga mededeelen, over het vleeschverbruik in Duitschland, speciaal in Saksen, ook voor mijn lezers eenige verrassingen bevat. Het vleeschgebruik der oude Germanen was zeer beperkt; het vee was om zij a melk een te kostbaar bezit, dan dat het in grooten getale werd geslacht. Maar met het meer stabiel worden der volkeren nam het slachten toe, en tegen het einde der middeleeuwen werd er veel vleesch gegeten. In 1483 gaf meester Erasmus te Erzach in het Odenwald bevel, dat alle daglooners die in huur arbeidden, zoowel als zij die huurdiensten verrichtten en de knechten en meiden, iederen dag tweemaal vleeech zouden krijgen en een toespijs, be nevens een halve kruik wijn. In de vasten dagen moest hun visch, of' andere voedzame spijs worden verschaft. Ook behoorde ieder die in de week had gewerkt, op zon- en feest dagen na de mis en de preek, te worden voorzien van brood en vleesch zoodat zij genoeg hadden" en van een halve groote kruik wijn. Op hooge feestdagen van gebraad, zoodat zij genoeg hadden". Zij moesten naar huis meekrijgen een groot brood, en vleeech zooveel als twee ineen etmaal konden eten." In het ertsrijke hooggebergte en in de zilvermijnen stelden de werklieden nog hooger eischen. De vorsten Ernst en Albrecht van Saksen bepaalden in 1482, dat de werklieden tevreden moesten zijn met 18 groschen week loon en dagelijks des middags en avonds viermaal eten: soep, tweeërlei vleesch en groente; op feestdagen met vijfmaal eten : soep, tweeërlei visch en twee groenten. De maaiers kregen denzelfden kost, en 3 groschen daags. Dat was de goede oude tijd. Sedert de 10de eeuw is het anders geworden. Wiebe rekent uit, dat in het tijdperk van 1450 a 1500 tot 1601 a 1625 te Straatsburg de prijs van het rundvleesch met 134, die van het varkensvleesch met 92 procent is gestegen, terwijl het loon van een timmerman en een metselaar niet alleen deze stijging niet medemaakte, maar zelfs nu en dan omlaag ging. Terwijl de prijs van l KG. rundvleesch van 14pfen. nig klom tot 33, bleef het dagloon op ge middeld l mark 11 pfennig in den zomer staan. Verschillende onderzoekingen hebben voor verschillende landen ongeveei hetzelfde verschijnsel geconstateerd. Daarbij komt, dat ook de graanprijzen stegen, zelfs veel sterker dan de vleeschprijzen, met '280, en 300 procent, en neemt men nu in aanmerking, dat brood het hoofdvoedsel was voor den werkman, dan kan met vertrouwen worden vermoed, dat het verbruik van vleesch niet omgekeerd even redig met den stijgenden prijs is afgenomen, maar in nog ongunstiger verhouding. In 1001 beklaagden zich de linnenwevers-patroons te Nürnberg erover dat hun gezellen tegen C kreuzer vergoeding alle dag vleesch verlangden in plaats van driemaal in de week. De kost van de Munstersche boeren was reeds in 1545 zwart roggebrood, haverbrei, erwten en linzen. Nu wordt dikwijls beweerd, dat de 10de en de 19de eeuw, wat de revolutie in de prijzen betreft, op elkander gelijken als twee druppels water. De heer Rudolf Martin heeft deze bewering in de PreussiscJif- Jaltrbüclier aan een kritiek onderworpen. Waar is, zoo zegt hij, dat van 1821 a '30 tot 1892 in de oude Pruisische monarchie de vleeschprijzen met 105 procent (van 40 tot 121 pf'ennig) zijn ge stegen ; maar overigens is er op de algemeen heid van het zeggen nog al wat af'te dingen Huishuur en vleesch uitgezonderd, is van alle levensbenoodigdheden de prijs, na tot 1873 aanzienlijk te zijn gestegen, sedert gedaald, zoodat de broodprijzen op het oogenblik eer lager dan hooger zijn dan omstreeks 1000; het arbeidsloon daarentegen is het viervoudige geworden. Het heeft zich ook )ij de aanmerkelijke daling der graanprijzen n de laatste jaren gehandhaafd, en de leer Martin komt dan ook tot de slotsom, dat de toestand der werkliedenbevolking zoo gunstig is, als zij in eeuwen niet is geweest. H ij ;eeft om dat nader te bewijzen, een tabel van de toename van het vleeschverbruik in Saksen van de laatste 00 jaar, die ik hier in haar geheel laat volgen. Jaarl. verbr. vau Verbruik der geli. De gemidd. rund- en bevulk. v.ruud-& bevolk, ged. varkvl. saGedurende varkensvl.jin Kg. deze periode, men; in Kg. 1835-1844?2(5 71G 155 1 (58!) 200?158 1845-f85i?31 971 960 1 907 050 1(5.8 1855-1864 4"> 320 880 - 2 164 700 20.9 18G5-1874?62 579 460 2 5'>2 560 2.VO 1875-1884?87 504 595 2 933 120?29.8 1885-1894 118 856 370 3 435 340 31.6 Deze cijfers spreken nog duidelijker, wan neer ze als volgt worden gegroepeerd: Vergelijkend Gemidd. jaarl. verbr. d. geli. Gemidd. v. de verbr. p.hcwid, bevolk , diit v. bevolk., dat v. datv.l835-4t 1833-44 gest. 1H35-44 gest. gesteld op 100 Gedurende op 100 Kg. op 100 Kg. 1835-1844 100 100 100 1845-1854 119.6 112.6 106.3 1855-1864 169.6 128.1 132.2 1865-1874 234.2 141.1 1582 1875-1884 327.5 1736 388.6 188Ï-1894 444.8 203.3 218.9 Van kalfsvleesch. schapen-, geiten- en paardenvleesch had de heer Martin geen zoo volledige statistieken, die zijn hier dus buiten rekening gelaten. Maar het volledig vleesch verbruik is bekend van sommige plaatsen, waar een groote fabrieksbevolking woont en weinig renteniers worden aangetroffen, als Chemnitz en Zwickau. Daar vinden wij deze gegevens: Geheel vlecschverbruik per Jaar. Aantul inwoners, hoofd; in Kg. 1835 21137 27.6 1851 31768 32.5 1894 150019 48.1 Chem nitz. 1835 6701 23.3 Zwickau. 1851 12708 25 1894 48500 55 Wat beteekent nu dit maximum van 55 K G.? Otto Gerlach verhaalt, dat te Leipzig gedu rende de jaren 1577 tot '79 per hoofd 79 K.G., in 1583 en '91 per hoofd 78 K.G. vleesch werd verbruikt. Het tegenwoordig cijfer kan dus nog aanzienlijk stijgen, vóór de Saksers van heden beter af zijn dan hun voorvaderen, en ook vóór zij bereikt hebben watdeDuitscher typisch noemt het ideale" vleeschverbruik. Op welk cijfer dit ongeveer is te stellen, mag blijken uit de volgende voorbeelden : Een voornaam ambtenaar te Halle, die behalve aan zijn vrouw en vier kinderen, waarvan een ouder is dan 14 jaar, en allen flinke eters zijn, aan vier dienstboden den kost geeft, pleegt per jaar 18 200 mark uit te geven ; vleesch, visch, wild en gevogelte staan met 1188 mark op zijn budget, worst en ham met 224 mark. De eerste categorie schat hij daar hij eerste kwaliteit gebruikt op l mark 00 per kilo, de tweede op 3 mark ... Deze tien personen eten dus jaarlijks ongeveer 810 K.G ? vleesch ; de dienstboden zullen wel wat minder krijgen dan de familie-zelf; bet ideaal-cijfer is dus waarschijnlijk van 85 KG. niet ver verwijderd. Een ander gezin te Halle bestaat uit een groot fabrikant, zijn vrouw, twee zoons, 12 en 9 jaar oud, een dochter van 7, en n dienst bode. Deze zes personen eten aan vleesch, visch gevogelte en wild 837 mark 00 pf'., aan worst en ham 122 mark 40 pf' op. Zij doen het wat eenvoudiger dan de ambtenaar; stelt men voor hen dus den vleeschprijs op l m. 40 per KG., en behoudt men als prijs voor worst en ham 3 mark, dan gebruiken zij per jaar 038 Kg., dat is 108 Kg. per persoon. Naar aanleiding van deze cijfers valt nu heel wat op te merken. Stelt men het ideale" vleeschverbruik in Duitschland en Neder land zal met Duitschland wel op n lijn mogen worden gesteld op 90 a 100 Kg. per jaar, dan blijkt, dat in de dichtst bevolkte streken weliswaar het verbruik toeneemt, maar toch nauwlijks de helft heeft overschreden. Daar er een aantal personen zijn die inder daad het ideaal-cijfer bereiken, is het gemid delde voor de werkliedenbevolking lager, dan in de hier gegeven tabellen is aangegevenMaar blijft de stijging van het verbruik door gaan, dan komt zij ook meer en meer aan de armere bevolking ten goede, omdat het aantal satisfaits" toch nooit tot een hooger dan het ideaalcijfer zal komen. Voorzoover ik weet, zijn voor Nederland berekeningen als de hier vermelde op eenigzins uitvoerige schaal nimmer verricht. Toch kunnen de cijfers van de opbrengst van den accijns op het geslacht, vervolgens die van de abattoirs wel eenig licht verschaffen ook omtrent Nederlandsche toestanden, althans Amsterdamsche. Dat juist het vleeschverbruik wordt gekozen is te verdedigen, omdat er zeker geen gevoeliger graadmeter is voor den wel stand van een volk, dan de statistiek van het beste aller voedingsmiddelen. F. M. C. Vakscholen voor den werkman. Het vierde tweejaarlijksch verslag van het de partement van den arbeid in den staat Minnesotah deelt mede, dat in de laatste zes jaar vijf en dertig werkstakingen in de Vereenigde Staten .hebban plaats gehad, zich uitstrekkende over 6000 werk lieden, voornamelijk kleermakers, glasblazers, goudsmeden en zinkwerkers, alleen over de kwestie van het leerlingwezen. Meer dan elders ter wereld bemoeien zich de werklieden in Amerika roet deze zaak. In aanmerking nemende, dat de leerling, in de werkplaats opgeleid, reeds vóór hij volwassen is, het werk van een volwassene doet, en dus de loonen drukt, hebben de Amerikaansche werklieden hem den toegang tot de werkplaats of beperkt, of geheel ontzegd. De drukkers, binders, metaalbewerkers, steenhouwers en werklieden van de bouwvakken houden er leerlingen op na, maar het spoorwegpersoneel, de emballagemakers en anderen laten hen niet toe. Intusschen, er behoort te worden gezorgd voor geregelde aanvulling van het aantal werklieden, en dezen hebben zichzelf met de zorg daarvoor belast. In Amerika richten de werklieden ambachts- en vakscholen op. In ieder vak heeft de organisatie der werklieden haar school. Zij stelt bet aantal leerlingen vast dat zal worden aange nomen, zij beslist over den duur van den leer tijd, reikt het diploma van bekwaamheid uit, en zorgt dat de jeugdige werkman een plaats vindt. Er is nog maar n vakschool in de Vereenigde Staten, die door de patroons wordt be stuurd : die van de koperslagers, en men is daarover eigenlijk een weinig verbaasd in Amerika. ifimffiiiftiififiiiiiiifiiiiiiiffiifiiifiiffifiiiimtiiHiifiiifiiiiimiJiiii* Sipalementen uit en trechtsclien Gemeenteraad door JAN VAN 't STICHT. De wethouder F. H. Coblijn. Er is een tijd geweest het was in de zestiende eeuw dat er boven ons stadhuis eeu klokje bengelde, precies als het Beursklokje te Amsterdam, dat de raadsleden ter vergadering riep. Uit, het, Groot Placcaatboek van Utrecht, van het jaar 1525 toch blijkt dat er //twee en veertig Meentemannen zijn gestelt in stede van den Oude Rade, ende hebben hoeren eede gedaan, als hier na beschreven staet, eiide zullen mede te Rade komen, als men die?Raitclock luidt." Sedert dien tijd hebben de stad en het land en de wereld en ook de Radeu heel wat wisselingen ondergaan, maar wat er vall' de Raad staat pal, als de Domtoren! Alle stormen heeft dit lichaam moedig getrotseerd en telkens, als de orkaan gewe ken was, stak de Raad het hoofd weer fier omhoog en liet zijn bewonderaars zieu, dat hij nog ouge - i deerd gebleven was. Tot op den huldigen dag verheugen we ons dan ook nog in het bezit van een gezonden en levenslustigen Riad, en al moge er ook al een enkele scepticus zijn, die het nut van dat college betwijfelt waaraan waagt men het niet te twijfelen tegenwoordig die aloude instelling zullen we wel blijven behouden zoolang Nederland aan de golven outwoekerd blijft.. . die zit ons in het bloed ! Maar met de »Raitsclock" is het iets anders. Die is afgeschaft! De Meentemanneu lieten haar maar bengelen en bleven eenvoudig kalm thuis in weerwil van hoeren eede". Toen zijn er verschillende andere middelen aan gewend om de heeren tot hun plicht te brengeu en Let best geslaagde daarvan is gebleken om eene premie op hunne tegenwoordigheid te stellen, met andere woorden hun presentiegeld te betalen. Wanneer m^n daar precies mede begonnen is, weet, ik niet, maar een denkbeeld van den nicuweren tijd is het niet; want omstreeks de helft vau deze eeuw ontvingen de Raadsleden ieder een rijks daalder als zij op de presentielijst teekeuden, die een kwartier na het aanvangsuur werd weggeborgen. Dat dit middel hielp, blijkt uit het volgende feit, dat wel niet door de geschiedrollen van utrecht vermeld wordt, maar dat mij door een geloofwaardig ooggetuige verhaald werd. Onder de Raadsleden vau dien tijd behoorde de rijkste man van de stad van het land beweerde men, want het was alleen uit beleefdheid", dat, hij op de toenmalige lijst van hoogstaangeslagenen des Rijks de tweede plaats innam en de eerste had overgelaten aan Prins l'Vederik der Xederlande». Dit achtbare lid kwam aandraven juist toen de Domtoreu het kwartier speelde eu in zijn haast om toch den rijksdaalder nog deelachtig te worden vloog; hij de trapp.'n op, struikelde over zijn kuitendekker" en viel in de antichambre te midd;n van zijn ver baasde medeleden op den grond, zijn neus aan 't bloeden. Eu de goede secretaris kon niet, eens een pleister vau een rijksdaalder op de wond leggen, want de lijst was ,,net" weg. Of door dit, geval de overtuiging zich bij den Raad genesteld heeft, dat het presentiegeld iiadeclig werkte op de waardigheid der leden, weet ik niet, maar in allen geval werd het na eenigeu tijd afge schaft, totdat, het voor weinise jaren plotseling weer ingevoerd werd. Met terzijdestelling vau alle courtoisie misschien wel juist om dien man eenigs/.ius te verootmoedigen koos men tot, die invoering Let tijdstip dat het eerste \vcrkmaiisraadslid op het, stadhuis zitting nam. De waar digheid" der heeren werd toen ook nog aangevoerd om dat presentiegeld te bestrijden maar onze tegenwoordige burgemeester, die toen nog wethou der was, stelde in het licht, dat een raadslid om goed op de hoogte van de zaak te blijven, ten eindj zijn taak naar behooren te kunnen vervullen, elk jaar wel voor eeu dertig gulden literatuur noodig had, zoodat de vergoeding voor ieder lid op ? 1.50 per keer werd gesteld. 't Is uiet veel, maar 't heeft toch geholpen. Moest men vroeger soms een half uur of een uur wachten voordat de helft der leden aanwezig was zoodat men kon beginnen, of, als die er niet was onverrichter zake weer huiswaarts keeren, sinds die céa vijftig komt dat uiet meer voor. De heeren lezen allemaal voor dertig gulden in het jaar (bij Scrinerius kunnen ze goedkooper terecht) en komen sinds dien punctueel ter vergadering, behoudens weinige uitzonderingen van enkele heeren. Maar die kunnen vermoedelijk ergens anders meer geld verdienen en hebben dus nóg gelijk. Doch hoe het zij, of het aan het presentiegeld vati den laatsten tijd moet worden geweten, dan wel of er andere oorzaken voor bestaan, kan ia het midden blijven, maar een feit is het, dat het met de zoogenaamde waardigheid van onze raadsleden gedaan is. Als vroeger jaren waar is die goede oude tijd gebleven ? ! zich zoo'n vroede man op straat vertoonde, wat lang geen alledaagseh werk was, dan stootten de gewone menschen, d,e hem zagen, elkaar met den elleboog aan en namen, ter*ijl zij fluisterden: da's meneer Die en Die, lid van den Riad", eerbiedig den hoed af voor den in het volle besef van zijn waardigheid daarheen schrijdenden heer. Ia die dagen vertoonden de raadsleden zich ook weinig aan het gemeene volk. Zij bezochten nooit anders dan de Oranjesocieteit, waar dan onder een gezellig partijtje cartéde stedelijke belangen behartigd werden. Later dwaalden enkelen hunner ook al af naar de Keezensocieteit, de Vriendschap, in de Keistraat, en toen de Muralt daar president was, toen ecarteerde men daar óók al. Ik geloof eigenlijk dat die Jonkheer de Muralt nogaltijd staar ik met weemoed naar de plaats in den Raad waar hij eenmaal gezeten was de schuld draagt van den rampzaligen ommekeer, dien ik heb beleefd. Die encanailleerde zicli te veel met de burgers, althans voor zoover zij kiezers waren. Maar dit moet hem ter eere worden nagegeven: bij al zijne voorgewende familiariteit wist hij de lui toch aar dig op een distantie te houden. Niemand die het ooit, wajen zou, ook al had hij pas een kameraadschappslijk hoofdknikje of n of twee der voorste vingers van den jonkheer gehad, om anders dan met een zeer onderdanigen groet dezen wethouder voorbij te gaan. Hoe geheel anders is het tegenwoordig! DeVriendschap, die Keezensociteit, is een gewoon koffiehuis geworden! Sic Semp^r, de Oranjesocietei1;, vroeger een ondergrondelijk geheim voor ieder burger der stad, heeft thans groote spiegelruiten, waarachter de eerwaarde hoofden vau de grooten dezer aarde prijken en door welke ieder voorbijganger zich overtuigen kan, dat ook de Oomes den veel gelasterden nationalen volksdrank niet versmaden. En dit alles zou nog het ergste niet zijn, maar men kan tegenwoordig niet meer langs de straat gaan of men loopt tegen een gemeenteraadslid aau. Hier drinkt er een zijn glas bier, daar speelt een ander zijn partij biljart ik heb er zelfs al eens een een stukje zwitsersche kaas zien eten om nog maar weer meer dorst, te krijgen. Het lijken wel gewone menscheu! Het is niet, lijn, niet gedistingeerd meer in den Raad. Het heeft er wel iets van of je op een dorp bent. Je zit daar, net als op liet stadsconcert die proleten dringen zich in den laatsten tijd overal iii tusschen j j bakker e'i je kruidenier en je timmerman, dat je onwillekeurig je vingers tusschen je halsboord op jacht zendt. Er ontbreekt nog maar aan dat ze hun vrouwen en dochters ook mee gaan brengen... liefst gedecolleteerd ! Men kan dus begrijpen, dat het deftige van onzen Raad af is, het, ziet er meer burgerlijk uit> maar tevens minder knollen-voor-citroenen-verkooperig of, zooals men ook zou kunnen zeggen: min der kluitj.;.in-het-riet,-stuurderig! Maar ook zal iedereen beseften dat in zulk eene omgeving de man die nog iets van de oude def tigheid heeft overgehouden bijzonder in het oog moet vallen. Zulk pen man is onze wethouder Ciblijn! Hem of iemand die sprekend op hem gelijkt moet de bekende juffrouw op het oog gehad hebben toen zij zoi,g vau haar droombeeld den ,/pick piek lijnen man " Zie, de heer Coblijn zit op dezelfde plaats waar voorheen professor de Geer zijn grappig hoofd vertoonde en zijne grappige redevoeringen hield, maar grootcr tegenstelling dan er tusschen dezen en den heer ('o blij n bestaat kan men zich haast niet voorstellen. De G 'er niet zijn weelderigen haardos die altijd naar rie schaar van den kapper scheen uit te zien; de Geer met zijn langen jas, die hem zoo wijd om iic schouders hing of hij van zijn vader was; de Geer wiens dasje soms onder zijn oor zat, maar wiens altijd lachend gelaat en vroolijke, hooge stem, waarmede hij de onbct.aalbaarste grappen kon i vertellen, alle kleine en groote gebreken van zijn toilet, deden vergeten en... Coblijn! De heer Cobbijn is gewezen officier vau de Marine ik hoop uiet gepensioneerd, want dau zou hij met, zijn geld geen raad weten! een jonsr, althans nog jong uitziend man, wien alles 'even keurig aau het lijf zit. Zijn zwart haar ik droom vannacht nog van dien kop van de Geer, nu ik er aan denk zit hem in de volmaaktste orde glad gestreken op het hoofd. Zijn knevel

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl